ECLI:NL:PHR:2022:252
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen overtredingen van de Wet personenvervoer 2000 en de ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin hij op 16 september 2020 is veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wet personenvervoer 2000. De verdachte is veroordeeld tot vijf hechtenisstraffen van telkens een week voor de overtredingen die zijn gepleegd onder artikel 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A. Fakiri, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel betwist de ontvankelijkheid van het hoger beroep voor de feiten 3, 4 en 5, waarbij het hof de verdachte ten onrechte heeft ontvangen in het hoger beroep.
De Hoge Raad behandelt de vraag of het hof terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep openstond voor de verdachte, ondanks dat de feiten 3, 4 en 5 met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zijn afgedaan. De conclusie van de advocaat-generaal is dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld, omdat de verdachte niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg, wat een uitzondering vormt op de hoofdregel dat bij overtredingen die met toepassing van artikel 9a Sr zijn afgedaan, geen hoger beroep openstaat. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte terecht in hoger beroep is ontvangen en dat het beroep moet worden verworpen.
De zaak illustreert de toepassing van artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, dat de voorwaarden voor hoger beroep bij overtredingen regelt. De Hoge Raad bevestigt dat de uitzondering voor hoger beroep bij verstek van toepassing is, omdat de dagvaarding niet in persoon aan de verdachte is betekend. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft geen gronden gevonden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.