In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte, die op 27 augustus 2020 door het Gerechtshof Den Haag is veroordeeld voor mishandeling van een ambtenaar en opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar. De verdachte heeft op 26 januari 2019 te Dordrecht een medewerker van de Nederlandse Spoorwegen, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar was, tegen de kaak geslagen tijdens diens rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De verdachte heeft verklaard dat hij uit de trein werd gezet en dat hij niet had willen meewerken aan een ademalcoholonderzoek omdat hij dacht dat hij eerst een advocaat moest raadplegen. Het Gerechtshof heeft de verweren van de verdachte verworpen en de bewezenverklaring van de feiten gehandhaafd. De verdachte heeft in cassatie twee middelen van cassatie voorgesteld, waarbij het eerste middel zich richt op de onvoldoende onderbouwing van het bewezenverklaarde feit en het tweede middel zich richt op de bewijsvoering van het tweede feit. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat beide middelen falen en dat het cassatieberoep moet worden verworpen.