Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De procesgang
3.Het eerste middel
2. BeoordelingOp 26 mei 2020 is onder [betrokkene 1] , de partner van klaagster, voornoemd geldbedrag inbeslaggenomen.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de klaagster, die verzoekt om teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 15.135,00. Dit bedrag was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen haar partner, [betrokkene 1]. De rechtbank Noord-Holland heeft op 6 april 2021 het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard, waarbij zij de toetsingsmaatstaf niet correct heeft toegepast. De klaagster heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.M. Peeperkorn. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, heeft in zijn conclusie gesteld dat de rechtbank onduidelijkheid heeft laten bestaan over de grondslag van het beslag en dat zij een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek tot teruggave. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet heeft vastgesteld op basis van welke bepaling het beslag is gelegd, waardoor het oordeel van de rechtbank ontoereikend is gemotiveerd. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank voor een nieuwe beoordeling van het beklag.