ECLI:NL:PHR:2022:525

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
21/02378
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere voorwaarde bij voorwaardelijke veroordeling tot gevangenisstraf en de noodzaak van wettelijke grondslag voor crisisopname

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de bijzondere voorwaarde van een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, die aan een voorwaardelijke veroordeling is verbonden, een wettelijke grondslag heeft. De verdachte was door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en behandeling door Novadic-Kentron. De advocaat-generaal had in zijn conclusie gesteld dat de mogelijkheid van crisisopname een zelfstandige wettelijke basis behoeft. De Hoge Raad oordeelde dat de door het hof opgelegde voorwaarde, die de beslissing over opname in een zorginstelling niet bij de rechter legt, in strijd is met de wet. De conclusie van de advocaat-generaal werd gevolgd, en de Hoge Raad vernietigde de bestreden beslissing voor zover deze betrekking had op de mogelijkheid van kortdurende klinische opname. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke veroordelingen, vooral als het gaat om ingrijpende maatregelen zoals opname in een zorginstelling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/02378
Zitting7 juni 2022 (bij vervroeging)

CONCLUSIE

P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 7 juni 2021 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “verkrachting”, veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met algemene en bijzondere voorwaarden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de benadeelde partij, een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mrs. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt er over dat een (onderdeel van een) gestelde bijzondere voorwaarde ontoelaatbaar is. Daarbij wordt op rechtspraak van de Hoge Raad gewezen.
Het hof heeft de op te leggen straf als volgt gemotiveerd, voor zover hier van belang:
“Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juist normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles overwegende, kan het hof zich vinden in de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Ook het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Anders dan de advocaat-generaal, acht het hof - naast een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden - ook reclasseringstoezicht en een behandeling door Novadic-Kentron, met alcohol- en drugscontroles noodzakelijk. Ook de verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om aan een voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn voorgesteld te verbinden. Het hof zal die voorwaarden dan ook aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden.”
5. Het hof heeft vervolgens de straf en de bestreden (bijzondere) voorwaarde als volgt omschreven:
“Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd/tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- (…);
- zich laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en dat de verdachte zich houdt aan de regels en aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is - zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld - kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- (…).”
6. Art. 14c Sr luidt sinds 1 januari 2020, voor zover van belang:
“1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
1° (…)
10° opneming van de veroordeelde in een zorginstelling.”
7. Het middel richt zich tegen de onder randnummer 5 geciteerde (tweede) bijzondere voorwaarde, maar uitsluitend voor zover daarin de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek is vervat. Uit de motivering van de straf onder randnummer 4 blijkt dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep heeft verzocht om aan een voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn voorgesteld te verbinden. Er kan gelet daarop van worden uitgegaan dat de verdediging ook heeft ingestemd met de mogelijkheid van kortdurende klinische opname. Dat relativeert het belang van de klacht, maar dat is hier niet bepalend.
8. Het hof heeft hier dus een door de reclassering geadviseerde voorwaarde gesteld. Het is verre van ongebruikelijk dat de rechter bij de strafoplegging de door de reclassering in een adviesrapport voorgestelde voorwaarden (letterlijk) overneemt. Het spreekt voor zich dat de rechter moet toetsen of een door de reclassering voorgestelde voorwaarde rechtens toelaatbaar is. Het gewicht van die toets moet niet worden onderschat nu de reclassering in de praktijk niet zelden een bonte verzameling van vele, vaak gedetailleerde, voorwaarden voorstelt. Daarmee beoogt de reclassering van meet af aan zoveel mogelijk helderheid te scheppen over de inhoud van de voorwaarde(n) zodat nodeloze discussie met de veroordeelde in de fase waarin de voorwaarden toepasselijk zijn, kan worden voorkomen.
9. Hier gaat het kort gezegd om de opname ingeval van crisis en dergelijke voor het geval de naleving van de tevens gestelde voorwaarde van ambulante behandeling op enig moment te stroef verloopt en/of in impasse dreigt te komen om zodoende het met het stellen van een voorwaarde beoogde effect alsnog te bewerkstelligen. Daarmee zal naar ik aanneem het hof hebben beoogd de reclassering en/of behandelaars meer armslag te geven zodat niet onmiddellijk de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf behoeft te worden gevorderd en bevolen. Dat is een te respecteren motief nu bijvoorbeeld een incidentele terugval in drugsgebruik nog niet zonder meer betekent dat de behandeling niet succesvol is of kan zijn.
10. De wet kent de mogelijkheid van wat in de praktijk doorgaans wordt aangeduid als crisisopname in verband met het vastlopen van ambulante behandeling onder meer bij de terbeschikkingstelling met voorwaarden. [1] Zie art. 6:6:10a, eerste lid, Sv:
“Indien de ter beschikking gestelde een gestelde voorwaarde niet heeft nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, kan de rechter-commissaris op vordering van het openbaar ministerie een bevel tot tijdelijke opname van de ter beschikking gestelde geven voor de duur van maximaal zeven weken in een door de rechter aangewezen instelling.”
11. De mogelijkheid was tot 1 januari 2020 vervat in art. 509j bis Sv dat op 1 september 2010 in werking is getreden. [2] Uit de Memorie van toelichting bij art. 509j bis Sv citeer ik nu het volgende [3] :
“Voor een tijdelijke crisisopname is een wettelijke grondslag nodig.”
12. Voor een tijdelijke klinische opname in verband met een behandelcrisis of iets soortgelijks biedt de wettelijke regeling van de voorwaardelijke veroordeling geen expliciete wettelijke grondslag. Niet valt in te zien dat een expliciete verankering in de wet in het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden wel nodig is en bij de ‘gewone’ voorwaardelijke veroordeling niet. De mogelijkheid dat in beide gevallen de voorwaarde van opname in een (zorg)instelling kan worden gesteld maakt dit niet anders. [4]
13. Van betekenis is hier uiteraard verder nog dat de door het hof gestelde voorwaarde de beslissing tot uitvoering ervan alsmede de duur van die uitvoering niet legt bij een rechter. Dat is in strijd met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Zo overwoog de Hoge Raad [5] :
“2.3.1. Ingevolge art. 14c, tweede lid onder 2º, (oud) Sr kan de voorwaarde tot opneming van de veroordeelde in een inrichting tot verpleging slechts worden opgelegd voor een door de rechter te bepalen termijn. De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging en voor welke duur is voorbehouden aan de rechter (vgl. HR 30 januari 2007, LJN AZ0262, NJ 2007/97).”
14. Gelet hierop is de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde, voor zover inhoudende “Indien daartoe aanleiding is - zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld - kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt” onverenigbaar met art. 14c, tweede lid onder 10º, Sr. De beslissing of de verdachte zich gedurende de proeftijd onder klinische behandeling moet laten stellen, is immers (tevens) in handen gelegd van een ander of anderen dan de rechter.
15. Het middel is terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing doch uitsluitend wat betreft de kortdurende klinische opname, zoals geciteerd onder randnummer 14 hierboven en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Crisisopname is ook mogelijk bij terbeschikkingstelling met dwangverpleging in geval van een voorwaardelijk beëindigde verpleging.
2.Wet van 1 juli 2020, Stb. 270. De bevoegdheid was aanvankelijk aan de rechtbank toegekend.
3.TK 2008-2009, 31 823, nr. 3, p. 10.
4.Zie voor de terbeschikkingstelling met voorwaarden art. 38a Sr en voor de voorwaardelijke veroordeling art. 14c Sr voor zover opgenomen onder randnummer 6.
5.HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5449, NJ 2013/132, HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2593 en HR 19 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:946. De gewijzigde redactie van de voorwaarde in de wet maakt geen verschil. Zie Bleichrodt/Vegter, Sanctierecht, derde herziene druk, 2021, p. 351.