ECLI:NL:PHR:2022:532

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
21/01293
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de motivering van wederrechtelijk verkregen voordeel in cassatie

In deze zaak betreft het een conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad over profijtontneming. De betrokkene, geboren in 1986, is in een eerdere strafzaak door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2021 veroordeeld voor het opzettelijk telen van 208 hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 21.813,31 en de betrokkene verplicht dit bedrag aan de staat te betalen. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. H.M.W. Daamen, een middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel stelt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende is gemotiveerd. De verdediging voert aan dat, zelfs als de teelt van de hennepplanten vaststaat, dit niet betekent dat er ook daadwerkelijk een oogst heeft plaatsgevonden. De advocaat verwijst naar een dossierfoto die zou aantonen dat de teelt mogelijk is mislukt.

De procureur-generaal concludeert dat het middel tardief is voorgesteld, omdat het bewijsverweer in cassatie niet kan worden ingediend. De Hoge Raad is gebonden aan de oordelen van het hof in de strafzaak, die heeft geoordeeld dat de betrokkene opzettelijk 208 hennepplanten heeft geteeld. De conclusie van de procureur-generaal is dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak en dat het beroep moet worden verworpen. De zaak heeft ook samenhang met een andere strafzaak, 21/01223, waarover ook een conclusie is getrokken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/01293 P

Zitting5 april 2022
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de betrokkene.

De procedure in cassatie

1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 10 maart 2021 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 21.813,31 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat.
2. Er bestaat samenhang met de strafzaak 21/01223. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

4. Het middel klaagt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet naar behoren met redenen is omkleed. Daartoe wordt aangevoerd dat ook als het cassatieberoep in de onderliggende strafzaak wordt verworpen en daarmee de teelt van 208 hennepplanten komt vast te staan, dit niet zonder meer betekent dat er ook is geoogst. Volgens de steller van het middel kan de teelt immers zijn mislukt of afgebroken. Onder verwijzing naar de dossierfoto die ook bij de cassatieschriftuur in de strafzaak is ingebracht voert het middel aan dat het hof in die foto een aanwijzing had moeten zien voor het mislukken van de teelt van de 208 planten. Daarop voortbouwend stelt het middel dat de betrokkene bij een geslaagde oogst geen reden had gehad om af te schalen naar (slechts) twintig planten.

De hoofdzaak en de ontnemingszaak

5. Bij arrest van 10 maart 2021 is de betrokkene in de onderliggende strafzaak veroordeeld ter zake van het opzettelijk telen van 208 hennepplanten (feit 1) en de diefstal van elektriciteit door middel van verbreking (feit 2).
6. De ontnemingszaak is gelijktijdig met de strafzaak behandeld op de inhoudelijke terechtzitting van het hof van 24 februari 2021, in aanwezigheid van de betrokkene en zijn raadsman. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zelf geen eerdere oogst heeft gehad en hij geen geld heeft verdiend met het telen van hennep. [1] De raadsman heeft het woord ter verdediging gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, met eveneens als argument dat er geen oogst heeft plaatsgevonden. [2] Volgens de verdediging heeft niet de betrokkene, maar een ‘ander’ de kwekerij opgezet en – zo begrijp ik – is die ‘ander’ verantwoordelijk voor een eventuele oogst.
7. Dit verweer, te weten dat een andere jongen buiten medeweten van de betrokkene om de kwekerij heeft opgezet en onderhouden, is ook aangevoerd in de onderliggende strafzaak. Dat verweer is in de strafzaak door het hof als onaannemelijk terzijde geschoven. [3] In de voorhanden ontnemingszaak heeft het hof dit verweer als volgt verworpen:
“Betrokkene is bij arrest van dit hof van 10 maart 2021 veroordeeld voor het als pleger telen van hennep. De op medeplegen/medeplichtigheid gebaseerde verweren van de (raadsman van de) verdachte en de verweren die betrekking hebben op een geringer aantal hennepplanten behoeven daarom geen bespreking meer. Dit is immers niet aannemelijk geworden. [4]

De bespreking van het middel

8. In de aan de ontnemingszaak voorafgaande strafzaak heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene opzettelijk 208 hennepplanten heeft geteeld. Het hof is in de strafzaak voorbijgegaan aan het bewijsverweer dat niet de betrokkene, maar een (niet nader genoemde) ander dan de betrokkene de in de bewezenverklaring bedoelde hennepplanten heeft geteeld. De ontnemingsrechter is aan deze oordelen van de strafrechter gebonden.
9. In cassatie wordt voor het eerst aangevoerd dat uit het – thans vaststaande – opzettelijke telen van 208 hennepplanten niet zonder meer volgt dat die hennepplanten ook (winstgevend) zijn geoogst. Daartoe wordt in cassatie voor het eerst een beroep gedaan op een foto van de ontmantelde hennepkwekerij. Voor zover dit standpunt thans moet worden aangemerkt als een bewijsverweer, is dat tardief voorgesteld. In cassatie kan niet met vrucht voor het eerst een beroep worden gedaan op de in het middel genoemde omstandigheden, omdat dit een onderzoek van feitelijke aard vergt. Daarvoor is in cassatie geen plaats. In zoverre faalt het middel.
10. Hetzelfde lot deelt de stelling dat uit de bewijsmiddelen die het hof aan het bestreden arrest ten grondslag heeft gelegd niet kan worden afgeleid dat de bedoelde 208 hennepplanten zijn geoogst. De bewijsmotivering in het bestreden arrest en de bewijsmiddelen in de aanvulling op dat arrest wijzen uit dat de hennepkwekerij was geruimd, dat hennepafval aanwezig was in vuilniszakken en op de grond, dat er droognetten waren met resten van hennepplanten, en dat er 208 potten stonden met alleen nog de steel van de hennepplanten. Het restant van de hennepplanten is aldaar klaarblijkelijk niet aangetroffen. Behoudens duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel, die er niet zijn, heeft het hof zodoende aan de bewijsvoering kunnen ontlenen dat het opzettelijke telen van hennep heeft geleid tot een winstgevende oogst. Voor verdergaand onderzoek biedt de cassatieprocedure geen ruimte. Ook in zoverre faalt het middel.

Slotsom

11. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Proces-verbaal van de zitting van het hof van 24 februari 2021, p. 3. Zie ook het bestreden arrest, p. 2.
2.Proces-verbaal van de zitting van het hof van 24 februari 2021, p 4. Zie ook het bestreden arrest, p. 2.
3.Ik verwijs naar de samenhangende de strafzaak en mijn conclusie in die zaak.
4.Bestreden arrest, p. 3