In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die niet in de gelegenheid was om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de verdachte bij arrest van 5 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De verdachte was ten tijde van de behandeling gedetineerd in Duitsland en had niet vrijwillig afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De raadsman van de verdachte, mr. M.G. van Wijk, heeft in hoger beroep verklaard dat hij niet uitdrukkelijk was gemachtigd om de verdediging te voeren. Dit leidde tot de vraag of de oproeping van de verdachte geldig was betekend en of de rechter terecht heeft aangenomen dat de verdachte afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te worden berecht.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de oproeping rechtsgeldig was, maar dat de verdachte niet in persoon was verschenen. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de beslissing van het hof om het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. De Hoge Raad oordeelde dat de herkomst en betrouwbaarheid van de overgelegde stukken niet in twijfel getrokken konden worden, en dat de verdachte op het moment van de behandeling in hoger beroep gedetineerd was. Dit leidde tot de conclusie dat het middel slaagde en dat de bestreden uitspraak vernietigd diende te worden.
De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, vooral in situaties waarin de verdachte om redenen van detentie niet aanwezig kan zijn.