ECLI:NL:PHR:2022:584

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
21/00625
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep wegens afwezigheid verdachte

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die niet in de gelegenheid was om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de verdachte bij arrest van 5 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De verdachte was ten tijde van de behandeling gedetineerd in Duitsland en had niet vrijwillig afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De raadsman van de verdachte, mr. M.G. van Wijk, heeft in hoger beroep verklaard dat hij niet uitdrukkelijk was gemachtigd om de verdediging te voeren. Dit leidde tot de vraag of de oproeping van de verdachte geldig was betekend en of de rechter terecht heeft aangenomen dat de verdachte afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te worden berecht.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de oproeping rechtsgeldig was, maar dat de verdachte niet in persoon was verschenen. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de beslissing van het hof om het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. De Hoge Raad oordeelde dat de herkomst en betrouwbaarheid van de overgelegde stukken niet in twijfel getrokken konden worden, en dat de verdachte op het moment van de behandeling in hoger beroep gedetineerd was. Dit leidde tot de conclusie dat het middel slaagde en dat de bestreden uitspraak vernietigd diende te worden.

De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, vooral in situaties waarin de verdachte om redenen van detentie niet aanwezig kan zijn.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/00625
Zitting10 mei 2022

CONCLUSIE

A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 5 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn NH, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelbehelst de klacht dat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld om bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn doordat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte, aangezien deze ten tijde van de behandeling van zijn zaak uit anderen hoofde (in Duitsland) gedetineerd was en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
3.1.
Uit de op de voet van artikel 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken kan, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende worden opgemaakt: (i) de dagvaarding om in hoger beroep te verschijnen ter terechtzitting van 5 januari 2021 is op 1 december 2020 naar het op de akte vermelde adres in het buitenland verzonden; (ii) de verdachte is niet verschenen ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 januari 2021, alwaar de onderhavige strafzaak en de ontnemingszaak tegen de verdachte gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld zouden worden. De raadsman van de verdachte, mr. M.G. van Wijk, heeft aldaar verklaard niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
3.2.
Bij de cassatieschriftuur is een Entlassungsschein (ontslagbrief) gevoegd van de Justizvollzuganstalt in Keulen d.d. 28 januari 2021, inhoudend dat de verdachte in de periode van 18 december 2020 tot en met 28 januari 2021 gedetineerd is geweest.
3.3.
Uitgangspunt is dat als de oproeping van een verdachte die is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), geldig is betekend (uitgereikt) en de verdachte noch zijn bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De mogelijkheid bestaat echter dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen als de verdachte tijdens de behandeling van zijn zaak in verband met een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was. [1]
3.4.
Aan de herkomst en betrouwbaarheid van het stuk dat in cassatie is overgelegd, behoeft in redelijkheid niet te worden getwijfeld. Uit dat stuk moet worden afgeleid dat de verdachte op het moment van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep was gedetineerd. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de oproeping om op de terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2021 te verschijnen rechtsgeldig maar niet in persoon is uitgereikt en de op die terechtzitting aanwezige raadsman niet uitdrukkelijk door de verdachte was gemachtigd de verdediging te voeren, is de beslissing van het hof om het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten achteraf bezien onjuist. [2]
3.5.
Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.33.
2.Vgl. HR 10 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1759.