ECLI:NL:PHR:2022:774
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in verband met termijnoverschrijding door late indiening van volmacht
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de betrokkene, die in een eerdere uitspraak door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de staat. Het gerechtshof had op 7 mei 2021 het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 580.317,82 en hem verplicht tot betaling van € 287.524,67. De betrokkene heeft op 21 mei 2021, na sluitingstijd van de griffie, een verzoek tot cassatie ingediend via fax en e-mail, vergezeld van een schriftelijke bijzondere volmacht. De vraag die aan de orde is, is of deze indiening tijdig was, gezien de wettelijke termijn van veertien dagen na de einduitspraak. De conclusie van de procureur-generaal is dat het cassatieberoep te laat is ingesteld, omdat de volmacht na sluitingstijd van de griffie is ontvangen. De procureur-generaal stelt dat de Hoge Raad moet vasthouden aan de bestaande rechtspraak die vereist dat een volmacht voor het instellen van een rechtsmiddel vóór sluitingstijd van de griffie moet zijn ingediend. De argumenten van de raadsman van de betrokkene worden als niet relevant en niet nieuw beschouwd. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in zijn cassatieberoep.