Conclusie
Nummer21/04959
Inleiding
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
Het bestreden arrest
Het eerste middel en de eerste deelklacht van het tweede middel
Juridisch kader
Stcrt.1996, 197 (hierna: de Regeling).
NJ2017/128 m.nt. Mevis, heeft de Hoge Raad een overzicht gegeven met betrekking tot de toepassing van de bewijsmotiveringsvoorschriften door een gerechtshof in geval van bevestiging dan wel vernietiging van een mondeling vonnis van de politierechter. De Hoge Raad overwoog onder meer het volgende:
De tweede deelklacht van het tweede middel
Het derde middel
een pogingtot uitvoer van hennep en hasjiesj ten laste te leggen. [5] De primaire tenlastelegging bevat echter uitsluitend een verwijzing naar de wettelijke delictsomschrijving. Waaruit de poging tot uitvoer van hennep en hasjiesj zou hebben bestaan, wordt in de primaire tenlastelegging ten onrechte niet voldoende feitelijk omschreven, als gevolg waarvan trouwens ook de zin niet loopt. Voor het subsidiair ten laste gelegde ligt dat anders. Daarin wordt de verdachte – voldoende feitelijk omschreven – verweten de hennep en hasjiesj op het traject van Rotterdam naar Breda opzettelijk te hebben vervoerd althans opzettelijk aanwezig te hebben gehad.
eenpogingtot uitvoer uit Nederland van een handelshoeveelheid aan henneptoppen en hasjiesj” voor ogen stond (onderstreping mijnerzijds).