ECLI:NL:PHR:2022:955

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
21/02786
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoonbaar termijnverzuim cassatieberoep door bijzondere omstandigheden; niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte, die eerder door het gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte was op 27 mei 2021 niet verschenen op de rolzitting, en het hof oordeelde dat er geen grieven waren ingediend. De advocaat-generaal had echter wel degelijk grieven ontvangen, maar deze waren niet op de juiste wijze aan het hof gepresenteerd. De verdachte stelde dat de termijn voor het instellen van cassatie overschreden was, maar dat dit verschoonbaar was door bijzondere omstandigheden, zoals onduidelijke mededelingen in de dagvaarding. De conclusie van de procureur-generaal is dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van cassatie verschoonbaar is, en dat de verdachte alsnog ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02786
Zitting18 oktober 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 27 mei 2021 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.
1.3
Voordat ik tot een bespreking van dit middel overga, zal ik eerst het procesverloop weergeven en daarna aandacht besteden aan de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

2.Procesverloop

2.1
Uit de stukken van het geding blijkt het volgende.
2.2
Bij vonnis van 1 februari 2021 is de verdachte door de politierechter in de rechtbank Amsterdam op tegenspraak veroordeeld. Op 15 februari 2021 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.3
De dagvaarding van de verdachte om in hoger beroep op de rolzitting van 27 mei 2021 te verschijnen, is op 2 april 2021 aan de verdachte in persoon betekend.
2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 27 mei 2021 houdt in:
“De verdachte (…) is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsvrouw van de verdachte (…) is evenmin ter terechtzitting aanwezig.
De advocaat-generaal legt over een formulier waaruit blijkt dat achtereenvolgens bij het dagvaarden in hoger beroep, twee dagen voor de terechtzitting van heden en heden door middel van de geautomatiseerde strafrechtsketendatabank (SKDB) is gecontroleerd of de verdachte in een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef, hetgeen niet het geval blijkt te zijn.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de strafzaak zal worden voortgegaan.
De voorzitter deelt mede dat in de onderhavige strafzaak door de verdediging geen schriftuur houdende grieven is ingediend.
De advocaat-generaal voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. Hij vordert dat nu de verdachte noch bij schriftuur, noch mondeling, het namens hem ingestelde hoger beroep heeft toegelicht of heeft doen toelichten en de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, het hof de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk zal verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep.
Na beraad sluit de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting en deelt mede dat terstond uitspraak zal worden gedaan.”
2.5
Het hof heeft vervolgens op de rolzitting van 27 mei 2021 direct uitspraak gedaan. Deze uitspraak luidt als volgt:
“Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ook overigens is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Om die reden wordt de verdachte niet ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.”
2.6
Op 5 juli 2021 is namens de verdachte tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.

3.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1
De dagvaarding van de verdachte om ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2021 te verschijnen is aan de verdachte in persoon betekend. Het hof heeft op 27 mei 2021 uitspraak gedaan. Dat brengt mee dat ingevolge art. 432 lid 1 onder a Sv de termijn voor het instellen van cassatieberoep op 10 juni 2021 afliep. Namens de verdachte is pas op 5 juli 2021 beroep in cassatie ingesteld.
3.2
Volgens de steller van het middel is de overschrijding van de termijn voor het instellen van cassatie in dit geval verschoonbaar. Daarbij wordt in de eerste plaats gewezen op de inhoud van de dagvaarding van de verdachte om op 27 mei 2021 te verschijnen op een zogenoemde rolzitting van de strafkamer van het hof. In deze dagvaarding staat vermeld: [1]
“De advocaat-generaal dagvaardt (…) [verdachte] (…) om te verschijnen op de
ROLZITTINGvan het gerechtshof Amsterdam (…) op donderdag 27 mei 2021 te 11:15, teneinde in hoger beroep terecht te staan terzake van het hem in eerste aanleg tenlastegelegde bij de dagvaarding(en), met inbegrip van eventuele in eerste aanleg door het OM gevorderde en door de rechtbank toegestane wijzigingen, vanwege de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam betekend onder parketnummer 13-225991-19, met verwijzing naar de mededelingen aan de onderzijde van deze dagvaarding.”
Aan de onderzijde van de dagvaarding staan de volgende mededelingen:
“(…) U bent gedagvaard om te verschijnen op een ROLZITTING van het hof omdat u hoger beroep heelt ingesteld tegen een uitspraak van de kantonrechter/politiorechter/meervoudige kamer van de rechtbank. Omdat u geen bezwaren heeft opgegeven tegen het vonnis waartegen u hoger beroep heeft ingesteld zal uw zaak op de in de dagvaarding aangegeven datum en tijdstip worden behandeld op een zogenaamde ROLZITTING van het gerechtshof te Amsterdam. Deze zitting is bedoeld om u in de gelegenheid te stellen alsnog uw bezwaren op te geven tegen het vonnis, waarna de behandeling van uw strafzaak direct zal worden aangehouden tot een nadere datum waarop uw strafzaak inhoudelijk behandeld zal worden. Tijdens de behandeling bestaat niet de mogelijkheid om inhoudelijk op uw strafzaak in te gaan of om onderzoekswensen naar voren te brengen. U bent immers al in de gelegenheid gesteld om onderzoekswensen op te geven, van welke mogelijkheid u geen gebruik heeft gemaakt. Deze behandeling is uitsluitend bedoeld om te inventariseren of en zo ja, wat de bezwaren zijn tegen het vonnis waartegen door of namens u hoger beroep is ingesteld. U dient er rekening mee te houden dat indien u niet verschijnt en door u ook niet voorafgaand aan of tijdens de zitting bezwaren zijn opgegeven tegen het vonnis waartegen u beroep heeft ingesteld de kans bestaat dat het hof u conform artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet ontvankelijk verklaart in het door u ingestelde hoger beroep.”
3.3
Verder wijst de steller van het middel erop dat namens de verdachte op ondubbelzinnige wijze wél grieven tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis zijn opgegeven. In dit verband wordt verwezen naar:
(i) een e-mailbericht gedateerd 15 februari 2021 van de raadsvrouw aan de rechtbank Amsterdam, waarin zij de rechtbank vraagt ‘bijgaand[e] (…)bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep in opgemelde zaak [2] aan te treffen en deze in behandeling te nemen’. Als bijlage bij dit bericht is opgenomen een brief van de raadsvrouw, eveneens gedateerd 15 februari 2021, waarin is te lezen: [3]
“(…) Op 1 februari 2021 is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer [4] vonnis gewezen door de politierechter te Amsterdam.
[verdachte] kan zich niet verenigen met dit vonnis en wenst hiertegen hoger beroep in te stellen.
Grief:
als grief tegen het bestreden vonnis wordt door appellant thans reeds opgegeven:
verdachte kan zich niet verenigen met de opgelegde (bijkomende) straf
en
(ii) een e-mailbericht gedateerd 1 maart 2021 van de raadsvrouw aan de rechtbank Amsterdam, met als onderwerp ‘Appelschriftuur inzake 13-225991-19 [verdachte] ’ waarin als grieven zijn opgenomen: [5]
“GRIEVEN:
[verdachte] stelt zich op het standpunt dat ten onrechte door de Politierechter is beslist tot verbeurdverklaring van een in beslag genomen geldbedrag als bijkomende straf.
[verdachte] stelt zich op het standpunt dat van enige relatie tussen het bewezenverklaarde feit en het geldbedrag dat verbeurd is verklaard geen sprake is. Het geldbedrag is niet door middel van of uit de baten van het strafbare feit verkregen.
Tot slot voert cliënt aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn draagkracht.”
3.4
De termijnen waarbinnen rechtsmiddelen moeten worden ingesteld, zijn van openbare orde. [6] In beginsel wordt de wettelijke cassatietermijn dan ook strikt in acht genomen. Dit heeft tot gevolg dat bij overschrijding van de beroepstermijn een verdachte alleen dan kan worden ontvangen in zijn beroep, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden. Daarbij kan worden gedacht aan binnen de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt. [7]
3.5
Met de steller van het middel ben ik van mening dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in deze zaak voordoen. Uit de mededelingen in de dagvaarding, meer in het bijzonder dat
- de rolzitting is bedoeld om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bezwaren in te dienen, waarna de behandeling zal worden aangehouden tot een datum waarop de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden,
- de rolzitting uitsluitend is bedoeld om te inventariseren of en zo ja wat de bezwaren tegen het vonnis zijn en
- er rekening mee moet worden gehouden dat wanneer de verdachte niet verschijnt en geen grieven indient, het hof de verdachte niet ontvankelijk verklaart in het beroep,
in combinatie met het feit dat er – anders dan in de dagvaarding staat vermeld – wél (tijdig) grieven zijn opgegeven, [8] heeft de verdachte kunnen opmaken dat zijn aanwezigheid bij de rolzitting niet noodzakelijk was en is bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat het hof op de rolzitting nog geen arrest zou wijzen en de behandeling van de zaak zou aanhouden tot een nadere datum waarop zijn strafzaak inhoudelijk zou worden behandeld.
3.6
Door deze bijzondere omstandigheden heeft de raadsvrouw pas nadat zij bekend is geworden met het arrest (volgens de steller van het middel pas op 25 juni 2021, na het verstrijken van de beroepstermijn) [9] hoger beroep in gesteld.
3.7
Wel zou de verdachte kunnen worden tegengeworpen dat hij heeft verzuimd om contact op te nemen met het hof naar aanleiding van de foutieve mededeling in de dagvaarding dat hij geen bezwaren zou hebben opgegeven. Daar staat tegenover dat de mededelingen in de dagvaarding op dat vlak niet ondubbelzinnig zijn; er staat bijvoorbeeld niet vermeld dat wanneer de dagvaarding onjuiste informatie bevat, hij het hof hierover moet berichten. [10]
3.8
Op basis van het voorgaande acht ik het cassatieberoep wegens verschoonbaar termijnverzuim ontvankelijk en ga ik tot bespreking van het middel over.

4.Het middel

4.1
In het middel wordt geklaagd dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep. In het bijzonder wordt blijkens de toelichting geklaagd dat het hof heeft geoordeeld dat de verdachte geen grieven zou hebben ingediend terwijl de verdachte aantoonbaar wel grieven heeft ingediend.
4.2
Hierover kan ik kort zijn. Uit de stukken genoemd onder randnummer 3.3 blijkt dat de verdachte – anders dan het hof heeft vastgesteld – wel degelijk grieven heeft ingediend. Dit wordt bevestigd in een brief van 30 augustus 2021 waarin de griffier van het hof aan de strafgriffie van de Hoge Raad laat weten dat op enig moment na het wijzen van het thans bestreden arrest is gebleken dat de verdediging (tijdig) een schriftuur houdende grieven tegen het vonnis heeft ingediend, zodat het hof de verdachte bij arrest van 27 mei 2021 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep.
4.3
Het middel slaagt.

5.De conclusie

5.1
Het middel slaagt.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Met overneming van de vetgedrukte tekst.
2.Als onderwerp staat in het e-mailbericht vermeld: ‘Bijzondere volmacht hoger beroep [verdachte] 13-225991-19’.
3.Met overneming van gecursiveerde, onderstreepte en vetgedrukte tekst. Het e-mailbericht van 15 februari 2021 en de bijlage bij dit bericht zijn als bijlagen gehecht aan de akte rechtsmiddel hoger beroep en bevinden zich in het digitale portaal.
4.Bovenaan de brief staat als parketnummer vermeld: 13/225991-19 inzake [verdachte] .
5.Een afschrift van dit e-mailbericht is als bijlage 1 aan de schrituur gehecht. Dit e-mailbericht bevindt zich ook bij de stukken die door het hof aan de Hoge Raad zijn toegezonden.
6.HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, rov. 3.3.
7.HR 20 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9906; HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, rov. 3.4. Zie uitgebreider A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
8.Dit feit wordt – naast de onder randnummer 3.3. genoemde stukken - ook bevestigd door de griffier van het hof in een brief van 30 augustus 2021 aan de strafgriffie van de Hoge Raad: ”
9.De steller van het middel wijst op een e-mailbericht van de raadsvrouw d.d. 28 december 2021 dat als bijlage II bij de schriftuur is opgenomen waarin de raadsvrouw aan de steller van het middel bevestigt dat zij in afwachting was van een nadere zittingsdatum na de rolzitting, maar tot haar onaangename verrassing op de hoogte raakte van het arrest waarin de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep op het moment dat zij het arrest per e-mailbericht van het hof heeft ontvangen. Volgens de steller van het middel was dat op 25 juni 2021, dat lees ik echter niet terug in de stukken.
10.De steller van het middel noemt ter vergelijking de ‘mededeling rechtsdag’ die door de Hoge Raad wordt verzonden. Wanneer in dit bericht wordt geconstateerd dat er geen schriftuur met middelen van cassatie zijn ingediend wordt daarbij nadrukkelijk een termijn gegeven om op deze medeling te reageren.