Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01843 U
Zitting21 november 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de opgeëiste persoon.
Inleiding
1. Bij uitspraak van 4 mei 2023 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) toelaatbaar verklaard ter strafvervolging wegens “samenzwering om in of omstreeks de periode van oktober 2019 tot en met 28 mei 2021 met meerdere personen om de Racketeering Influenced and Corrupt Organizations (RICO) Act, 18 U.S.C. § 1962 (d) te schenden, via een patroon van misdadige praktijken, bestaande uit:
a) meerdere overtredingen waarbij handel in gereguleerde stoffen was betrokken met schending van 21 U.S.C. § 841, 846, 952, 953, 959, 960, en 963;
b) meerdere handelingen die strafbaar zijn onder 18 U.S.C. § 1512 (obstructie van de rechtsgang); en
c) meerdere overtredingen waarbij witwassen van de opbrengsten van de handel in gereguleerde stoffen was betrokkene, met schending van 18 U.S.C. § 1956.”
Het moet ervoor worden gehouden dat de rechtbank de uitlevering heeft toegestaan voor de feiten die zijn vermeld in haar uitspraak op basis van de bij de “Diplomatic Note” van de autoriteiten van de VS van 21 juli 2021, kenmerk No. 069/21, gevoegde “affidavit in support of extradition” (hierna: affidavit).
2. Namens de opgeëiste persoon heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het eerste middel klaagt dat de rechtbank, mede in het licht van hetgeen daaromtrent door de verdediging naar voren is gebracht, onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat het ne bis in idem-beginsel niet in de weg staat aan de uitlevering van de opgeëiste persoon. De steller van het middel voert in dit verband aan dat de raadsman van de opgeëiste persoon ter zitting, mede onder verwijzing naar art. 9 Uitleveringswet (hierna: Uw), heeft aangevoerd dat in Nederland wegens hetzelfde feitencomplex als waarvoor de uitlevering wordt gevraagd reeds een vervolging tegen de verdachte loopt, zodat de uitlevering moet worden afgewezen.
4. Art. 9 Uw luidt voor zover hier van belang:
“1. Uitlevering van de opgeëiste persoon wordt niet toegestaan voor een feit terzake waarvan:
a. ten tijde van de beslissing op het verzoek tot uitlevering een strafvervolging in Nederland tegen hem gaande is;
[…]
2. Het bepaalde in het vorige lid, aanhef en onder a, lijdt uitzondering in gevallen waarin Onze Minister bij zijn beslissing tot inwilliging van het verzoek tot uitlevering tevens opdracht geeft de vervolging te staken.
[…]”
5. De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen:
“
Ne bis in idem
Ne bis in idem
2.19
Artikel 9 Uw bepaalt dat - kort gezegd en voor zover van belang - uitlevering niet wordt toegestaan voor een feit ter zake waarvan de opgeëiste persoon wordt vervolgd dan wel is vervolgd en een hernieuwde vervolging is uitgesloten.
2.2
De raadsman heeft verwezen naar enkele lopende strafrechtelijke onderzoeken in Nederland inzake drugshandel en/of drugsproductie (zaken […] en […]). Hierin wordt de naam van de opgeëiste persoon genoemd (hij zou betrokken zijn bij het opzetten van een amfetaminelab) en er komt ook een link met de Anom organisatie in beeld (betrokkenen zouden communiceren via cryptotelefoons van Anom, al dan niet geleverd door de opgeëiste persoon). Hij is kennelijk niet aangemerkt als verdachte en tegen hem is en wordt geen strafvervolging ingesteld. Dat neemt niet weg, aldus de raadsman, dat blijkens artikelen 7 en 8 Europees Verdrag betreffende Uitlevering (EUV) de aangezochte Staat de bevoegdheid heeft uitlevering te weigeren indien die persoon door haar wordt vervolgd voor dezelfde feiten, waarbij de term “proceedings” in de “broadest sense” moet worden opgevat zodat hieronder ook valt een verdenking van het plegen van een strafbaar feit.
De raadsman ziet er echter aan voorbij dat het Europees Verdrag betreffende Uitlevering niet van toepassing is op onderhavig uitleveringsverzoek en hij heeft ook geen argumenten aangevoerd waarom 1) de term "proceedings" zo ruim zou moeten worden opgevat als hij voorstaat en 2) waarom deze regeling van overeenkomstige toepassing zou zijn in onderhavige zaak. Dit verweer wordt verworpen.
2.21
Of de minister al dan niet uitlevering mag weigeren omdat hij de voorkeur geeft aan een strafvervolging in Nederland, kan in het midden blijven omdat dit een bevoegdheid is van de minister. Hierbij kan worden gewezen op het bepaalde in artikel 9 lid 2 Uw: de minister kan bij zijn beslissing tot inwilliging van het uitleveringsverzoek bepalen dat een eventueel lopende strafvervolging wordt gestaakt.
2.22
Dat een andere in het uitleveringsverzoek genoemde verdachte, [betrokkene 1], eveneens aangemerkt als “top distributor” wel in Nederland wordt vervolgd, doet hier niet aan af. Het is niet aan de uitleveringsrechter andere zaken hierbij te beoordelen.”
6. De steller van het middel voert aan dat de rechtbank, gelet op het beroep van de verdediging op een imperatieve weigeringsgrond als vermeld in art. 9 Uw, had moeten vaststellen of er – “in de ruime zin des woords” – in Nederland reeds een vervolging tegen de opgeëiste persoon was ingesteld, en indien dat het geval was, de uitlevering had moeten weigeren. Nu een beslissing over de vraag of sprake was van een dergelijke vervolging is uitgebleven, is de bestreden uitspraak naar het oordeel van de steller van het middel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
7. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de rechtbank, gelet op art. 9 lid 1, aanhef en onder a, Uw, de uitlevering ontoelaatbaar had moeten verklaren indien zou blijken dat in Nederland een strafvervolging (al dan niet in ruime zin) tegen de opgeëiste persoon zou lopen wegens de feiten waarvoor de uitlevering is verzocht. Die opvatting vindt evenwel geen steun in art. 9 Uw. Als de uitleveringsrechter bij een lopende vervolging ter zake van de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht daadwerkelijk gedwongen zou zijn om de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren, zoals de steller van het middel kennelijk voorstaat, zou de minister van Justitie en Veiligheid (hierna: minister) immers gedwongen zijn om de uitlevering te weigeren en niet meer kunnen toekomen aan een beslissing als bedoeld in art. 9 lid 2 Uw. De imperatieve weigeringsgrond als genoemd in art. 9 lid 1, aanhef en onder a, Uw staat dan ook niet ter beoordeling van de uitleveringsrechter, maar van de minister. [1]
8. Het middel gaat er vervolgens ten onrechte vanuit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het ne bis in idem-beginsel niet in de weg staat aan de uitlevering van de opgeëiste persoon en mist daarmee feitelijke grondslag. In het oordeel van de rechtbank ligt slechts besloten dat de in Nederland lopende strafrechtelijke onderzoeken niet leiden tot het ontoelaatbaar verklaren van de uitlevering. De rechtbank wijst uitdrukkelijk op de mogelijkheid dat de minister de uitlevering mag weigeren omdat hij de voorkeur geeft aan een strafvervolging in Nederland.
9. Het middel faalt.
Het tweede middel
10. Het tweede middel klaagt dat de rechtbank de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard, terwijl niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, althans dat het oordeel van de rechtbank dat aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is.
11. De Nederlandse vertaling van de affidavit houdt ten aanzien van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd het volgende in:
“IV. SAMENVATTING VAN DE FEITEN
21. Berichten van Anom onderschept door wethandshavingsinstanties hebben (tot heden) geresulteerd in meer dan 800 aanhoudingen en inbeslagnames van meer dan acht ton cocaïne, 22 ton marihuana, twee ton methamfetamine/amfetamine, zes ton chemische precursoren, 250 vuurwapens en meer dan USD 48 miljoen in diverse wereldwijde valuta. Tientallen overheidscorruptiezaken werden aangevat en meer dan 50 clandestiene druglabo’s werden opgerold, waaronder een van de grootste clandestiene labo’s in de Duitse geschiedenis. Als topdistributeurs van Anom, faciliteerden [opgeëiste persoon], […] niet alleen de activiteiten van anderen, maar gebruikten ook Anom om hun eigen illegale activiteiten te coördineren, waaronder drugshandel, witwasactiviteiten en/of obstructie van rechtsgang.
[opgeëiste persoon] geïdentificeerd als een distributeur van Anom en zijn misdadige activiteiten
22. [opgeëiste persoon] is een staatsburger van Nederland, geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats]. [opgeëiste persoon] wordt beschreven als een blanke man met zwart haar en bruine ogen. Tijdens het onderzoek werd [opgeëiste persoon] geïdentificeerd als een internationale distributeur van apparaten van Anom gevestigd in Nederland, die zich inzette voor het doel van Anom om te voorkomen dat wethandshavingsdiensten de criminele activiteiten van zijn gebruikers zou verstoren. Bijvoorbeeld, op 4 december 2020 nam [opgeëiste persoon] deel aan een groepchat met andere distributeurs van Anom over de toekomst van de encryptiesector. Een deelnemer aan het gesprek stuurde een screenshot door van een nieuwsbericht over de Europese Unie die encryptie illegaal zou maken en klaagde dat “(sic) echte fysieke (sic) bedrijven niet zouden worden toegelaten om Europa te verkopen”. Er volgde een discussie over de “echte” bedrijven die zouden worden beïnvloed, met inbegrip van waarschijnlijk WhatsApp. Als antwoord zei een distributeur voor Anom, "# Het is best om ondergronds te zijn”, wat inhoudt dat Anom een “ondergrondse” leverancier van encryptie was die niet zou worden beïnvloed door een wijziging in de wetten zoals “echte fysieke bedrijven”. Anderen stemden hiermee in.
23. [opgeëiste persoon] werd geïdentificeerd via berichten op het Anom-platform en gesprekken met wethandshavingsdiensten in Nederland. Bijvoorbeeld in of omstreeks 10 maart 2021 besprak de Jabber Identification (JID) die wordt geacht te zijn gebruikt door [opgeëiste persoon] - JID hakko - een ontmoeting met een andere Anom-gebruiker op een adres dat overeenstemt met de locatie van een mobiele telefoonwinkel die eigendom is van [opgeëiste persoon]. Volgens de Nederlandse politie heeft [opgeëiste persoon] de bijnaam “hakko" en een vertrouwelijke bron die bekend is bij de Nederlandse wethandshavingsdiensten heeft verklaard dat [opgeëiste persoon] een bekende wederverkoper is van andere versleutelde apparaten. Op 6 februari 2021 antwoordde JID hakko inderdaad “acht jaar” toen hij werd gevraagd hoe lang hij al "telefoons deed” en zei dat hij 7.000 actieve klanten had. Een foto van [opgeëiste persoon], die werd verstrekt door de Nationale Politie van Nederland, is hierbij gevoegd als Bewijsstuk G. Bovendien onthulde een dagvaarding uitgevaardigd aan Coinbase, een platform voor het aan- en verkopen van cryptogeld, een Coinbase account voor [opgeëiste persoon]. Als antwoord op de dagvaarding verstrekt Coinbase een kopie van de gebruikte identificatie aan de autoriteiten om de account te openen en gebruiken; het is een identificatiekaart voor [opgeëiste persoon] die overeenstemt met de foto die werd verstrekt door de Nationale Politie van Nederland van [opgeëiste persoon]. Bovendien stemt een adres dat verschijnt voor de Coinbase account van [opgeëiste persoon] overeen met een adres verstrekt door JID hakko in berichten op het Anom-platform.
24. Een controle van berichten verzonden en ontvangen door [opgeëiste persoon] op het Anom-platform geeft weer dat hij samenzwoer met anderen in Anom om RICO te overtreden door, rechtstreeks of onrechtstreeks, de zaken van Anom uit te voeren of eraan deel te nemen via een patroon van misdadige handelingen, waaronder handel in gereguleerde stoffen. Deze handelingen hielden het verstrekken van Anom-apparaten aan bekende drugshandelaren in. Bijvoorbeeld, in of omstreeks 26 februari 2021, spoorden Nederlandse wethandshavingsdiensten een labo van verdovende middelen op in Neerkant, Nederland dat werd doorzocht. Ze hielden drie personen aan, waaronder Anom-gebruiker [betrokkene 2], wiens apparaat naar verluidt werd verstrekt door [opgeëiste persoon]. Eén geladen AK-47, destillatie inrichtingen, reactieketels, amfetamine-oliën, natronloog, mierenzuur, formamide en een volledige MDMA-reactieketel en diepvrieskast werden in beslag genomen. Nederlandse autoriteiten geloven dat ongeveer 7.020 tot 9.360 kg pure amfetaminepasta in het labo werd geproduceerd. Nederlandse autoriteiten hebben in of omstreeks 23 april 2021 ook een inval gedaan op een amfetamaine/methamfetamine productielabo en twee personen aangehouden, waaronder Anom-gebruiker [betrokkene 3], die in of omstreeks 18 april 2021 foto’s van het labo had verzonden in een groepbericht. Autoriteiten namen een drukvat, amfetamine-base, P2P, fosforzuur, natronloog, mierenzuur, formamide, verwerkte MAPA, wijnsteenzuur, IPA, aceton en methanol in beslag. Het Anom-apparaat van [betrokkene 3] werd geleverd door een agent die werd beheerd door [opgeëiste persoon].
25. [opgeëiste persoon] gebruikte ook Anom om zijn eigen drugshandelactiviteiten te coördineren. Bijvoorbeeld, in of omstreeks 10 maart 2021 verstuurde [opgeëiste persoon] labofoto’s van een drugslabo naar een andere Anom-gebruiker. In of omstreeks 11-13 december 2020 besprak [opgeëiste persoon] ook drugsproductie/distributie-activiteiten met een beïnvloeder en administrateur voor Anom, [betrokkene 4], die in Turkije verblijft. [betrokkene 4] vroeg, “Broer, als we olie kopen, kunnen we dan meteen beginnen met speed-productie? Kunnen ze bricks maken?” [betrokkene 4] vroeg ook of het een goed idee zou zijn of [opgeëiste persoon] “100 telefoons direct” activeerde; zei dat hij wilde “speed maken in Holland”; en zei verder, “laten we 100 kg doen van 60 liter en echt goede bricks maken en misschien ook een stempel” aan “270 euro per kilo barca — holland." [opgeëiste persoon] en een andere ANOM-gebruiker bespraken in of omstreeks 11 november 2020 ook een kleine partij van ongeveer 50 “colo" (d.w.z. cocaïne) met een aankoop van 29.500 voor 4 stukken van 250 gram. De Anom-gebruiker zei dat hij één stuk zou halen en vroeg of [opgeëiste persoon] geïnteresseerd was. [opgeëiste persoon] antwoordde, "Ik ga straks iemand zien. Ik weet dat hij die 250 gram vroeger kocht. Ik zal het hem meteen vragen”. [opgeëiste persoon] vroeg ook of ze zuiver waren en de Anom-gebruiker zei, "dit zijn 100 originele colo” (d.w.z., cocaïne).
26. Wethandshavingsdiensten in Nederland hebben [opgeëiste persoon] in of omstreeks 7 juni 2021 aangehouden, ingevolge een verzoek tot voorlopige aanhouding vanuit de Verenigde Staten. Hij is voorwaardelijk vrijgelaten, in afwachting van een uitleveringsprocedure.”
12. De rechtbank heeft ten aanzien van de dubbele strafbaarheid van de opgeëiste persoon het volgende overwogen:
“
Dubbele strafbaarheid
Dubbele strafbaarheid
2.1
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a van de UW kan uitlevering alleen worden toegestaan indien zowel naar het recht van de verzoekende staat als naar het recht van Nederland, een vrijheidsstraf van tenminste één jaar kan worden opgelegd voor het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht.
2.11
De opgeëiste persoon wordt in de verzoekende staat verdacht van - kort gezegd - samenzwering om de RICO Act te schenden via een patroon van misdadige praktijken, bestaande in overtredingen met betrekking tot drugshandel, obstructie van de rechtsgang (in de vorm van het faciliteren van criminele handelingen door encryptietelefoons beschikbaar te stellen), witwassen van crimineel vermogen (par. 12 Affidavit). Hierop staan naar het recht van de verzoekende Staat vrijheidsbenemende straffen van meer dan een jaar.
2.12
De vraag is of de feiten waarvan hij wordt verdacht, kunnen worden gespiegeld aan een vergelijkbare Nederlandse strafbepaling. Daarbij is het niet nodig dat een met de buitenlandse delictsomschrijving als zodanig overeenstemmende Nederlandse strafbepaling bestaat. Het materiële feit waarvoor de uitlevering is verzocht en dat strafbaar is naar het recht van de verzoekende Staat, dient binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling te vallen. Daarbij doet dus niet ter zake of de buitenlandse strafbaarstelling in alle opzichten overeenstemt met de Nederlandse. Voldoende is dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling (HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6949, NJ 2013/62 m.nt. Klip).
2.13
Samenzwering tot overtreding van de ‘RICO Act’ kan in beginsel en ook in onderhavige zaak - met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de UW - worden gebracht onder de strafbaarstelling van artikel 140 Sr, welk misdrijf wordt, bedreigd met een vrijheidsbenemende straf van meer dan een jaar (vgl. HR 20 juni 2000, NJ 2000/493).
Daarmee is voldaan aan de eis van dubbele strafbaarheid en aan de eis dat sprake moet zijn van een feit waarvoor een vrijheidsstraf van een jaar of langer kan worden opgelegd.
2.14
De raadsman heeft aangevoerd dat in Nederlandse strafzaken het bedrijf Ennetcom weliswaar is aangemerkt als een criminele organisatie, maar met als oogmerk het witwassen van crimineel verkregen vermogen en valsheid in geschrift, niet met het oogmerk van drugshandel. Hij ziet er echter aan voorbij dat de opgeëiste persoon ook wordt verdacht van deelname aan de Anom-organisatie die zich bezig hield met witwassen en het structureel belemmeren van de rechtsgang. Dat de reikwijdte van de Amerikaanse RICO-wetgeving en de strafrechtelijke deelnemingsvorm van ‘conspiracy’ wellicht ruimer is dan equivalente leerstukken van het Nederlands strafrecht, staat niet in de weg aan uitlevering, nu niet vereist is dat de strafbaarstelling in de verzoekende staat in alle opzichten overeenstemt met de strafbaarstelling in Nederland.”
13. Uit voormelde overwegingen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat wordt voldaan aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid. Naar het recht van de verzoekende staat leveren de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd volgens de rechtbank – kort gezegd – op: samenzwering om de (RICO) [2] -Act te schenden via een patroon van misdadige praktijken, bestaande uit overtredingen met betrekking tot drugshandel, obstructie van de rechtsgang (in de vorm van het faciliteren van criminele handelingen door encryptietelefoons beschikbaar te stellen) en witwassen van crimineel vermogen. De rechtbank stelt vast dat op deze feiten naar het recht van de verzoekende staat vrijheidsbenemende straffen van meer dan een jaar staan. Wat betreft de strafbaarheid naar Nederlands recht leveren de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd volgens de rechtbank overtreding van art. 140 Sr op, welk misdrijf wordt bedreigd met een vrijheidsbenemende straf van meer dan een jaar.
14. De steller van het middel richt zijn pijlen op de beoordeling van de strafbaarheid van de feiten naar Nederlands recht. Hij klaagt ten eerste dat de rechtbank in overweging 2.13 van de bestreden uitspraak het door haar aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2000,
NJ2000/493, [3] miskent, omdat daaruit, anders dan de rechtbank zou hebben gedaan, niet kan worden afgeleid dat “‘conspiracy to’ als zodanig, in de mal van art. 140 Sr past”. Er moet echter uit het uitleveringsverzoek nog altijd blijken dat “sprake is van het gedurende enige tijd in een georganiseerd samenwerkingsverband begaan van een aantal misdrijven”, aldus de steller van het middel, omdat de Hoge Raad in zijn arrest van 20 juni 2000 heeft overwogen:
NJ2000/493, [3] miskent, omdat daaruit, anders dan de rechtbank zou hebben gedaan, niet kan worden afgeleid dat “‘conspiracy to’ als zodanig, in de mal van art. 140 Sr past”. Er moet echter uit het uitleveringsverzoek nog altijd blijken dat “sprake is van het gedurende enige tijd in een georganiseerd samenwerkingsverband begaan van een aantal misdrijven”, aldus de steller van het middel, omdat de Hoge Raad in zijn arrest van 20 juni 2000 heeft overwogen:
“In aanmerking genomen dat volgens de in het uitleveringsverzoek omschreven strafbare feiten sprake is van het gedurende enige tijd in een georganiseerd samenwerkingsverband begaan van een aantal misdrijven, leveren het samenzweren tot het invoeren, verspreiden en bezitten ter verspreiding van MDMA en het samenzweren tot het witwassen van geld naar Nederlands recht op: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.”
15. Voormelde klacht over overweging 2.13 berust op een onjuiste, want te beperkte lezing van de bestreden uitspraak en faalt daarmee. Onder 2.11 heeft de rechtbank immers reeds overwogen dat de samenzwering om de RICO-Act te schenden, verloopt via een patroon van misdadige praktijken, bestaande uit drugshandel, obstructie van de rechtsgang (in de vorm van het faciliteren van criminele handelingen door encryptietelefoons beschikbaar te stellen) en witwassen van crimineel vermogen. De rechtbank heeft de beoordeling van de strafbaarheid naar Nederlands recht daarmee niet alleen gegrond op de omstandigheid dat sprake is van ‘conspiracy to’, maar ook op het feit dat sprake is van – zoals door de steller van het middel zelf aangekaart – het gedurende enige tijd in een georganiseerd samenwerkingsverband begaan van een aantal misdrijven (of zoals de rechtbank in overweging 2.11 het verwoordt: “via een patroon … van crimineel vermogen”).
16. De steller van het middel klaagt vervolgens dat de rechtbank in overweging 2.14 – met betrekking tot het (oogmerk van) witwassen – het verweer van de verdediging ten dele heeft miskend. Dit verweer zag er volgens de steller van het middel op dat, naar Nederlands recht, gelet op de Ennetcom-jurisprudentie, de verkopers van cryptotelefoons die handelen met criminelen, illegaal geld witwassen door die verkoop, omdat deze verkopers weten of ernstige redenen hebben om te vermoeden dat het geld dat ze daarvoor ontvangen afkomstig is uit enig misdrijf. De affidavit ziet volgens de steller van het middel echter op veel ruimere en verder van de verkoop verwijderde witwasgedragingen waarvoor cryptotelefoons ingezet kunnen worden, zodat de wetenschap dat de telefoons ook aan criminelen werden verkocht, de verdachte nog niet strafbaar zou maken op grond van art. 140 Sr.
17. Ik kan het betoog van de steller van het middel niet volgen. In de onderhavige zaak wordt de opgeëiste persoon er gelet op de uiteenzetting van de feiten immers niet alleen van verdacht criminele handelingen van anderen te hebben gefaciliteerd door encryptietelefoons beschikbaar te stellen. Hij wordt er tevens van verdacht Anom te hebben gebruikt om eigen illegale activiteiten te coördineren, waaronder drugshandel, witwasactiviteiten en/of obstructie van rechtsgang.
18. Tot slot wordt nog geklaagd dat niet is voldaan aan de eis van dubbele strafbaarheid voor zover is geoordeeld dat de criminele organisatie ziet op ‘belemmering van de rechtsgang’, zoals strafbaar is gesteld in art. 189 Sr, nu dit misdrijf slechts wordt bedreigd met een half jaar gevangenisstraf.
19. De rechtbank heeft aan het oordeel dat is voldaan aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid, zo komt in haar beslissing duidelijk naar voren, gebaseerd op art. 140 Sr en niet tevens op art. 189 Sr. Ik neem daarbij in aanmerking dat ‘deelneming aan een criminele organisatie’ in de zin van art. 140 Sr een zelfstandig strafbaar feit betreft en zodoende als wettelijke grondslag voor de eis van dubbele strafbaarheid kan worden gebruikt. Ook deze klacht lijkt mij dan ook te berusten op een verkeerde lezing van de bestreden uitspraak en feitelijke grondslag te missen, waardoor zij faalt.
20. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het derde middel
21. Het derde middel, bezien in samenhang met de toelichting, klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de door de verzoekende staat overgelegde stukken blijkt dat de VS rechtsmacht heeft, althans dat de rechtbank niet voldoende begrijpelijk het verweer van de verdediging betreffende de rechtsmacht van de VS heeft verworpen.
22. Art. 9 lid 2 van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika van 24 juni 1980 [4] (hierna: Uitleveringsverdrag) luidt voor zover hier van belang:
“Bij het verzoek tot uitlevering dienen te worden gevoegd:
(…)
b. een uiteenzetting van de desbetreffende feiten, met inbegrip, indien mogelijk, van het tijdstip waarop en de plaats waar het misdrijf werd gepleegd;
(…)
e. de wetsbepalingen houdende toekenning van rechtsmacht ingeval het strafbare feit buiten het grondgebied van de verzoekende Staat werd gepleegd.”
23. De rechtbank heeft ten aanzien van de verdenking tegen de opgeëiste persoon – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“2.3 In de diplomatic note van 21 juli 2021 is het volgende vermeld:
"[opgeëiste persoon] is wanted to stand trial in the United States for conspiring with others to violate the Racketeering Influenced and Corrupt Organizations (RICO) Act. He is the subject of an indictment in case number 21 CR1623 JLS, filed on 28 May 2021, in the United States District Court for the Southern District of California, charging [opgeëiste persoon] with the following offense: Count 1: Racketeering conspiracy, in violation of Title 18, United States Code, Section 1962(d).”
2.4
Uit het affidavit blijkt het volgende:
“5. In or about October 2019, the Federal Bureau of Investigation (FBI) in San Diego, California commenced an investigation centering on the now-defunct, hardened encrypted device provider, Anom. (...) [opgeëiste persoon], [..] were top distributors for Anom. As Anom distributors, each knew that they were working with the joint goal to create, maintain, use, and control a method of secure communication to facilitate the importation, exportation, and distribution of illegal narcotics into Australia, Asia, Europe, and North America; to launder the proceeds of such drug trafficking conduct; and to obstruct law enforcement investigations by creating, maintaining, using, and controlling a system whereby Anom would remotely delete evidence of such illicit activities. (...) At the time Anom was taken down in or about June 7, 2021, there were at least 9,500 Anom devices in use worldwide, including in the United States. (...) A review of the messages reflects that Anom devices were used exclusively by criminals and/or criminal organizations. Additionally, those who used Anom were primarily command and control leadership of TCO’s, who used the devices to coordinate the importation and distribution of large-scale narcotics transactions and the repatriation, of proceeds from narcotics sales. (...) As top distributors of Anom, [opgeëiste persoon], (...) not only facilitated the criminal activities of others, but also used Anom to coordinate their own illicit activities, including drug trafficking, money laundering, and/or obstruction of justice.”
24. De rechtbank heeft ten aanzien van de rechtsmacht van de VS voorts het volgende overwogen:
“2.15 Het is in beginsel niet aan de rechtbank om een oordeel te geven over de rechtsmacht van een verzoekende staat. Uit de overgelegde stukken kan voldoende worden opgemaakt op grond waarvan de Verenigde Staten rechtsmacht hebben. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor twijfel hierover. Daarmee kan worden aangenomen dat de strafbare feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd in ieder geval deels op het grondgebied van de Verenigde Staten hebben plaatsgevonden (vgl. ook HR 8 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1589).
2.16
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de overgelegde stukken niet valt af te leiden dat de strafbare gedragingen waarvoor uitlevering wordt gevraagd - deels - op Amerikaans grondgebied hebben plaatsgevonden. Dit verweer miskent de kern van het aan de opgeëiste persoon gemaakte verwijt en de reikwijdte van de betrokken Amerikaanse strafbepalingen, namelijk, het ondersteunen en faciliteren van talrijke criminele gedragingen (drugshandel, witwassen, ook op Amerikaans grondgebied, vgl. par. 31 Affidavit waarin melding wordt gemaakt van het opzetten van een bankrekening van een “Delaware bedrijf: 0 % belasting en geen boekhouding”) door het belemmeren van de opsporing en vervolging daarvan (“obstruction of justice”) door het verstrekken en faciliteren van de encryptie-telefoons die worden gebruikt door deze criminele organisaties.
2.17
Het is niet noodzakelijk dat het strafrechtelijk handelen van de opgeëiste persoon zelf heeft plaatsgevonden op Amerikaans grondgebied. Voldoende is dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie wier handelen zich uitstrekte tot de rechtsmachtsfeer van de Verenigde Staten, net zoals het voor strafbaarheid ex artikel 140 Sr niet noodzakelijk is dat de verdachte alle bestanddelen van de delictsomschrijving zelf heeft vervulde ondersteunende handelingen gericht op het verwezenlijken van het strafbare oogmerk zijn voldoende (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264).
2.18
Gelet op de inhoud van het affidavit staan pleegperiode en pleegplaats voldoende vast en daarnaast blijkt dat de strafbare gedragingen onder meer in de Verenigde Staten van Amerika hebben plaatsgevonden, zodat aan het vereiste van tijd en plaats conform artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b van het Verdrag is voldaan. Tevens is hiermee vast komen te staan dat het feit niet uitsluitend buiten het grondgebied van de Verenigde Staten is gepleegd en hoefde de justitiële autoriteit van de Verenigde Staten krachtens artikel 9, tweede lid, aanhef en onder e, van het Verdrag niet bij het verzoek tot uitlevering te vermelden op grond van welke wetsartikelen rechtsmacht aan de Verenigde Staten kan worden toegekend.”
25. De steller van het middel merkt op dat met betrekking tot de materiële feiten waarvan de opgeëiste persoon verdacht wordt, geldt dat geen enkele daarvan zich op het grondgebied van de VS heeft afgespeeld. Nu gelet hierop bij het uitleveringsverzoek geen wetsbepaling is gevoegd waaruit de rechtsmacht van de VS blijkt, is het oordeel van de rechtbank dat de VS rechtsmacht heeft naar zijn oordeel onbegrijpelijk.
26. Anders dan de steller van het middel ben ik van mening dat de rechtbank – kennelijk en niet onbegrijpelijk – heeft vastgesteld dat de strafbare feiten waarvoor de rechtbank de uitlevering heeft toegestaan, mede zijn begaan op het grondgebied van de VS. Uit de affidavit en de daarin opgenomen uiteenzetting van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht blijkt immers dat Anom wordt beschreven als een grootschalige, criminele organisatie die zich ver over alle landsgrenzen en continenten heen uitstrekt. Op het moment dat Anom werd opgerold waren wereldwijd – onder meer in de VS – 9.500 apparaten van Anom in gebruik. Uit de affidavit kan verder worden opgemaakt dat de opgeëiste persoon wordt beschouwd als internationaal distributeur van Anom en wereldwijd, waaronder de VS, actief was. Gelet hierop komt voldoende vast te staan dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon verdacht wordt niet uitsluitend buiten het grondgebied van de VS zijn gepleegd. Dit betekent dat zich niet het geval voordoet dat wordt bedoeld in art. 9 lid 2, aanhef en onder e, van het Uitleveringsverdrag, zodat de overlegging van de in die bepaling bedoelde wetsbepalingen niet is vereist. [5] Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
27. Daarmee resteert nog de klacht over de begrijpelijkheid van de verwerping van het verweer van de verdediging betreffende de rechtsmacht van de VS. Uit de bestreden uitspraak volgt dat dit verweer inhield dat ten aanzien van de pleeglocatie de stukken niet genoegzaam zijn zodat niet kan worden vastgesteld dat de VS rechtsmacht heeft ten aanzien van de feiten waarvan om uitlevering wordt verzocht. Gelet op hetgeen onder 26 is overwogen, is ook deze klacht tevergeefs voorgesteld.
28. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Slotsom
29. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
30. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
31. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG