3.3De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Feiten
Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het ministerie van justitie van de Verenigde Staten van Amerika, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot - kort gezegd - moord, op 11 juli 2022 beslag gelegd op diverse goederen, waaronder:
- Een computer, merk Dell, model Dell Precision, SIN AANZ9585NL;
- Crypto wallet, merk Ledger, model Nano X, SIN AAPC9554NL; en
- Crypto wallet, merk Ledger, model Nano X, SIN AAPC9553NL
Namens de klager is met betrekking tot de computer aangevoerd dat de computer in beslag genomen is op het bedrijfsadres waar klager werkt, maar dat niet duidelijk is wie de eigenaar is. De computer wordt gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. De computer had daarom niet in beslag genomen mogen worden en moet worden teruggegeven. Met betrekking tot de crypto wallets is namens klager aangevoerd dat deze niet relevant kunnen zijn voor het onderzoek, omdat het gaat om een moord in 1992 en cryptovaluta pas veel later bestonden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de autoriteiten om overdracht van de voorwerpen hebben gevraagd en alle Nederlandse regels die gelden voor de uitvoering van een rechtshulpverzoek zijn gevolgd.
Met betrekking tot de computer is er een vermoeden dat de computer door klager werd gebruikt omdat deze volgens het dossier in de kamer waar klager werkte is aangetroffen. De cryptowallets kunnen voor meerdere functies worden gebruikt en het kan zijn dat hier relevante informatie over het onderzoek op staat.
Het gaat in deze zaak om een verzoek om rechtshulp van de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, dat er onder meer toe strekt dat in het kader van een strafzaak tegen de klager, die wordt verdacht van - kort gezegd - moord, voorwerpen in beslag zullen worden genomen onder de klager en zullen worden overgedragen aan de verzoekende Staat. Naar aanleiding van dit rechtshulpverzoek is onder de klager beslag gelegd op de voorwerpen in zijn woning en op het adres waar hij werkt. Namens de klager is een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het gelegde beslag en teruggave van de hiervoor genoemde inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager.
In de artikelen 5.1.10 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is de regeling neergelegd betreffende de overdracht van resultaten van de uitvoering van een rechtshulpverzoek aan het buitenland. Artikel 5.1.1 1 lid 1 Sv voorziet daarbij in de mogelijkheid om - kort gezegd - een klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv in te dienen bij de rechtbank. Artikel 5.1.11 lid 3 Sv verklaart daarbij de artikelen 552a, 552d Sv lid 1 en lid 2 en 552e lid I Sv van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het rechtshulpverzoek, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift.
De door de Amerikaanse autoriteiten gedane rechtshulpverzoeken zijn onder meer gebaseerd op het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 12 juni 1981 (Trb. 1981/188; hierna: het Rechtshulpverdrag) en de daarbij behorende bijlage, welk verdrag is geïncorporeerd in het later gesloten verdrag van 29 september 2004 (Trb. 2004/300, in werking getreden 1 februari 2010).
Vooropgesteld wordt dat indien, zoals hier, een rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, gelet op het bepaalde in artikel 5.1.4, tweede lid, Sv zoveel mogelijk aan dat verzoek gevolg dient te worden gegeven. Er kan slechts van inwilliging van het verzoek worden afgezien als zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag dan wel de wet (in het bijzonder de weigeringsgronden die zijn genoemd in het verdrag en artikel 5.1.5 Sv) of indien door inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, NJ 2002/580).
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Rechtshulpverdrag geeft de aangezochte staat gevolg aan verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming overeenkomstig zijn wetten en gebruiken, indien op het desbetreffende feit krachtens de wetten van beide verdragsluitende partijen een vrijheidsstraf is gesteld van meer dan een jaar dan wel - indien daarop een kortere vrijheidsstraf is gesteld - dat feit is vermeld in de bijlage bij dit verdrag. Voorts dient de Nederlandse rechter op grond van artikel 6, tweede lid, te beoordelen of de in het rechtshulpverzoek voorkomende materiële beschrijving van de door de verzoekende staat strafbaar geachte gedragingen (de uiteenzetting van feiten) de bestanddelen bevat van een in Nederland strafbaar gesteld feit.
In artikel 5.1.8, eerste lid Sv, is als criterium gesteld dat in Nederland opsporingsbevoegdheden worden toegepast, voor zover deze eveneens zouden kunnen worden toegepast in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar dezelfde feiten. Ook dit criterium impliceert dat moet zijn voldaan aan de vereisten van dubbele strafbaarheid.
Daarnaast moeten de in beslag genomen voorwerpen, in dit geval op grond van artikel 94 juncto 95 Sv, ook vatbaar zijn geweest voor inbeslagneming indien de feiten in Nederland zouden zijn begaan.
In het rechtshulpverzoek en de overige verstrekte stukken zijn de feiten en omstandigheden uitgewerkt die hebben geleid tot de verdenking. Ook zijn daarbij de strafbepalingen alsmede de daarin opgenomen delictsomschrijvingen genoemd.
Uit de stukken volgt dat de klager in het Amerikaanse strafrechtelijk onderzoek wordt verdacht van moord. Dit feit is zowel naar Amerikaans als Nederlands recht strafbaar. Ook kan voor dit feit een zowel naar Amerikaans als naar Nederlands recht een vrijheidsstraf van ten minste een jaar worden opgelegd.
Vatbaarheid voor inbeslagneming naar Nederlands recht
De in beslag genomen voorwerpen zouden op grond van artikel 94 juncto 95 Sv ook vatbaar zijn geweest voor inbeslagneming indien de feiten in Nederland zouden zijn begaan. Gelet op marginale toetsing door de beklagrechter in dit soort zaken en de omschrijving van de verdenking, de plaats waar de goederen in beslag genomen zijn en de bevindingen in de processen-verbaal, kunnen de betreffende goederen mogelijk dienen om de waarheid aan de dag te brengen en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Er is een vermoeden dat de computer is gebruikt door klager en de crypto wallets behoren toe aan klager en op voorhand is niet te zeggen dat deze op geen enkele wijze kunnen bijdragen aan het onderzoek.
Gezien het voorgaande zal het beklag ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.”