ECLI:NL:PHR:2023:523

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
23/00640
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagneming van computer en crypto wallets naar aanleiding van Amerikaans rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure naar aanleiding van de inbeslagneming van een computer en twee crypto wallets, die zijn uitgevoerd op verzoek van de Amerikaanse autoriteiten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar moord. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beklag van de klager ongegrond verklaard. De klager, die in de Verenigde Staten verblijft, heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, A.E. Harteveld, heeft in zijn conclusie de rechtmatigheid van de inbeslagneming beoordeeld. Hij concludeert dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft gehanteerd en dat de inbeslagneming gerechtvaardigd was op basis van de waarheidsvinding, zoals bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager betwistte de relevantie van de inbeslaggenomen goederen, maar de Procureur-Generaal stelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de computer door de klager werd gebruikt en dat de crypto wallets mogelijk relevante informatie bevatten voor het onderzoek. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, met de aan artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie ontleende motivering. De rechtbank heeft in haar beoordeling de juiste juridische kaders in acht genomen en de belangen van de strafvordering zijn in dit geval zwaarder gewogen dan de belangen van de klager.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00640 Br
Zitting23 mei 2023

CONCLUSIE

A.E. Harteveld
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de klager
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft bij beschikking van 31 januari 2023 het beklag, strekkende tot teruggave van een naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het ministerie van justitie van de Verenigde Staten van Amerika inbeslaggenomen computer en twee crypto-wallets, ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank bij de beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, althans haar oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 17 januari 2023 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De advocaat van klager deelt mee:
Ik ben gevolmachtigd om namens klager op te treden. Klager is op dit moment in de Verenigde Staten en daarom afwezig. Ik heb kennis genomen van alle processtukken. Het rechtshulpverzoek richt zich op bewijsmateriaal dat in relatie staat tot de verdenking van moord. Nu ik alle stukken ontvangen heb, is een groot deel van het klaagschrift niet meer relevant. Ik zie dat het rechtshulpverzoek aan de vereisten voldoet en dat er door de Nederlandse autoriteiten over het algemeen in lijn met de regels is gehandeld en uitvoering is gegeven aan het verzoek. Er zijn echter 3 voorwerpen met betrekking waartoe het klaagschrift gehandhaafd blijft, omdat die drie voorwerpen wat mij betreft niet in beslag genomen hadden mogen worden en daar bestaat ook geen grond meer voor om die in beslag te houden. Die drie voorwerpen vallen namelijk niet onder de reikwijdte van het verzoek omdat er geen relevantie is met betrekking tot de verdenking van moord. Een van de voorwerpen waar het om gaat is de inbeslaggenomen computer op het bedrijfsadres aan de Wattbaan te Nieuwegein. Deze computer is niet van mijn cliënt, wordt gebruikt voor bedrijfsdoeleinden en onbekend is wie daarvan de eigenaar is. Ook zijn er twee crypto wallets in beslag genomen. Van deze crypto wallets zie ik ook niet hoe die van enige relevantie kunnen zijn voor de verdenking van moord, mede gelet op het feit dat de moord in 1992 gebeurd is, ver voordat cryptovaluta bestonden. Van deze drie voorwerpen betwist ik dus de relevantie voor het rechtshulpverzoek.
De officier van justitie deelt mee:
Uit het dossier volgen aanwijzingen dat de kamer waarin de computer stond door klager werd gebruikt. Deze computer is dus wel relevant voor het onderzoek. Crypto wallets hebben meer functies dan alleen het opslaan en overdragen van cryptovaluta. Daarom concludeer ik tot ongegrondverklaring van het beklag.”
3.3
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Feiten
Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het ministerie van justitie van de Verenigde Staten van Amerika, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot - kort gezegd - moord, op 11 juli 2022 beslag gelegd op diverse goederen, waaronder:
- Een computer, merk Dell, model Dell Precision, SIN AANZ9585NL;
- Crypto wallet, merk Ledger, model Nano X, SIN AAPC9554NL; en
- Crypto wallet, merk Ledger, model Nano X, SIN AAPC9553NL
(…)
Namens de klager is met betrekking tot de computer aangevoerd dat de computer in beslag genomen is op het bedrijfsadres waar klager werkt, maar dat niet duidelijk is wie de eigenaar is. De computer wordt gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. De computer had daarom niet in beslag genomen mogen worden en moet worden teruggegeven. Met betrekking tot de crypto wallets is namens klager aangevoerd dat deze niet relevant kunnen zijn voor het onderzoek, omdat het gaat om een moord in 1992 en cryptovaluta pas veel later bestonden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de autoriteiten om overdracht van de voorwerpen hebben gevraagd en alle Nederlandse regels die gelden voor de uitvoering van een rechtshulpverzoek zijn gevolgd.
Met betrekking tot de computer is er een vermoeden dat de computer door klager werd gebruikt omdat deze volgens het dossier in de kamer waar klager werkte is aangetroffen. De cryptowallets kunnen voor meerdere functies worden gebruikt en het kan zijn dat hier relevante informatie over het onderzoek op staat.
Beoordeling
(…)
Het gaat in deze zaak om een verzoek om rechtshulp van de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, dat er onder meer toe strekt dat in het kader van een strafzaak tegen de klager, die wordt verdacht van - kort gezegd - moord, voorwerpen in beslag zullen worden genomen onder de klager en zullen worden overgedragen aan de verzoekende Staat. Naar aanleiding van dit rechtshulpverzoek is onder de klager beslag gelegd op de voorwerpen in zijn woning en op het adres waar hij werkt. Namens de klager is een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het gelegde beslag en teruggave van de hiervoor genoemde inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager.
In de artikelen 5.1.10 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is de regeling neergelegd betreffende de overdracht van resultaten van de uitvoering van een rechtshulpverzoek aan het buitenland. Artikel 5.1.1 1 lid 1 Sv voorziet daarbij in de mogelijkheid om - kort gezegd - een klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv in te dienen bij de rechtbank. Artikel 5.1.11 lid 3 Sv verklaart daarbij de artikelen 552a, 552d Sv lid 1 en lid 2 en 552e lid I Sv van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het rechtshulpverzoek, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift.
Grondslag
De door de Amerikaanse autoriteiten gedane rechtshulpverzoeken zijn onder meer gebaseerd op het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 12 juni 1981 (Trb. 1981/188; hierna: het Rechtshulpverdrag) en de daarbij behorende bijlage, welk verdrag is geïncorporeerd in het later gesloten verdrag van 29 september 2004 (Trb. 2004/300, in werking getreden 1 februari 2010).
Juridisch kader
Vooropgesteld wordt dat indien, zoals hier, een rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, gelet op het bepaalde in artikel 5.1.4, tweede lid, Sv zoveel mogelijk aan dat verzoek gevolg dient te worden gegeven. Er kan slechts van inwilliging van het verzoek worden afgezien als zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag dan wel de wet (in het bijzonder de weigeringsgronden die zijn genoemd in het verdrag en artikel 5.1.5 Sv) of indien door inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, NJ 2002/580).
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Rechtshulpverdrag geeft de aangezochte staat gevolg aan verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming overeenkomstig zijn wetten en gebruiken, indien op het desbetreffende feit krachtens de wetten van beide verdragsluitende partijen een vrijheidsstraf is gesteld van meer dan een jaar dan wel - indien daarop een kortere vrijheidsstraf is gesteld - dat feit is vermeld in de bijlage bij dit verdrag. Voorts dient de Nederlandse rechter op grond van artikel 6, tweede lid, te beoordelen of de in het rechtshulpverzoek voorkomende materiële beschrijving van de door de verzoekende staat strafbaar geachte gedragingen (de uiteenzetting van feiten) de bestanddelen bevat van een in Nederland strafbaar gesteld feit.
In artikel 5.1.8, eerste lid Sv, is als criterium gesteld dat in Nederland opsporingsbevoegdheden worden toegepast, voor zover deze eveneens zouden kunnen worden toegepast in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar dezelfde feiten. Ook dit criterium impliceert dat moet zijn voldaan aan de vereisten van dubbele strafbaarheid.
Daarnaast moeten de in beslag genomen voorwerpen, in dit geval op grond van artikel 94 juncto 95 Sv, ook vatbaar zijn geweest voor inbeslagneming indien de feiten in Nederland zouden zijn begaan.
Dubbele strafbaarheid
In het rechtshulpverzoek en de overige verstrekte stukken zijn de feiten en omstandigheden uitgewerkt die hebben geleid tot de verdenking. Ook zijn daarbij de strafbepalingen alsmede de daarin opgenomen delictsomschrijvingen genoemd.
Uit de stukken volgt dat de klager in het Amerikaanse strafrechtelijk onderzoek wordt verdacht van moord. Dit feit is zowel naar Amerikaans als Nederlands recht strafbaar. Ook kan voor dit feit een zowel naar Amerikaans als naar Nederlands recht een vrijheidsstraf van ten minste een jaar worden opgelegd.
Vatbaarheid voor inbeslagneming naar Nederlands recht
De in beslag genomen voorwerpen zouden op grond van artikel 94 juncto 95 Sv ook vatbaar zijn geweest voor inbeslagneming indien de feiten in Nederland zouden zijn begaan. Gelet op marginale toetsing door de beklagrechter in dit soort zaken en de omschrijving van de verdenking, de plaats waar de goederen in beslag genomen zijn en de bevindingen in de processen-verbaal, kunnen de betreffende goederen mogelijk dienen om de waarheid aan de dag te brengen en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Er is een vermoeden dat de computer is gebruikt door klager en de crypto wallets behoren toe aan klager en op voorhand is niet te zeggen dat deze op geen enkele wijze kunnen bijdragen aan het onderzoek.
Gezien het voorgaande zal het beklag ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.”
3.4
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat in het rechtshulpverzoek uitdrukkelijk wordt verzocht om potentieel bewijs in beslag te nemen dat betrekking heeft op het passionele/afgunstige motief van de klager en komt een financieel motief of een financieel gevolg daarin niet voor. Evenmin wordt daarin gewag gemaakt van enig financieel voordeel dat de klager zou hebben genoten, wordt ook niet het voornemen geuit om bij de klager enig voordeel te ontnemen, noch wordt gevraagd om financiële gegevens. Volgens de steller van het middel heeft de rechtbank ten onrechte in haar overwegingen over de rechtmatigheid van de gelegde beslagen betrokken dat de inbeslaggenomen voorwerpen relevant zouden kunnen zijn voor een ontnemingsprocedure, althans relevant zouden kunnen zijn in verband met door de klager wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.5
In het rechtshulpverzoek, waar ik hier kortheidshalve naar verwijs, wordt - naast handgeschreven of getypte papieren documenten waarin het misdrijf wordt besproken of waarin de gevoelens van de klager richting het slachtoffer en/of richting zijn huisgenoot zijn opgenomen - ook verzocht om de inbeslagneming van computers en elektronische opslagapparaten die elektronische documentatie gerelateerd aan het misdrijf of gerelateerd aan de gevoelens van de klager richting het slachtoffer en/of richting zijn huisgenoot bevatten. Meer algemeen wordt nog verzocht om alle informatie die mogelijk relevant is voor het onderzoek in beslag te nemen. Het gaat dus niet slechts om bewijs dat - in de woorden van de steller van het middel - enkel verband houdt met het passionele/afgunstige motief van de klager.
3.6
Onder het hoofdje “Vatbaarheid voor inbeslagneming naar Nederlands recht” overweegt de rechtbank dat de betreffende goederen - een computer en 2 crypto-wallets - mogelijk kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. De rechtbank stelt vast dat de betreffende computer door de klager zou zijn gebruikt en dat de crypto-wallets aan de klager toebehoren. Volgens de rechtbank is niet op voorhand te zeggen dat deze goederen op geen enkele wijze kunnen bijdragen aan het onderzoek.
3.7
Ik lees de bestreden beschikking zo dat de rechtbank, waar zij spreekt over het aan de dag brengen van de waarheid en/of het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel, louter het oog heeft op de wettekst van art. 94 Sv en de toetsingsmaatstaf [1] die geldt bij een op die grond gelegd beslag. Uit de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag liggende gronden - de omschrijving van de verdenking, de plaats waar de goederen in beslag genomen zijn en de bevindingen in de processen-verbaal - blijkt mijns inziens in voldoende mate dat de waarheidsvinding bij de inbeslagneming in het onderhavige geval centraal staat. [2] Dat zich volgens de steller van het middel op de crypto-wallets geen data kunnen bevinden die relevant zijn in verband met de gevoelens van de klager richting het slachtoffer en/of richting zijn huisgenoot doet, gelet op de verzochte informatie zoals weergegeven onder 3.5, aan de begrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank niet af. De inbeslagneming strookt mijns inziens met het rechtshulpverzoek.
3.8
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8 en 2.9.
2.Uit de kennisgevingen van inbeslagneming (dossierpagina’s 30-31, 42-43 en 44-45) blijkt dat als beslaggrond de waarheidsvinding (a.b.i. art. 94 Sv) wordt genoemd. Overigens is er geen kruisje gezet in het vakje dat staat vóór de woorden “Ontnemingssignalering Code 250”, maar er staat wel “Ja” achter.