ECLI:NL:PHR:2023:69
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens het niet indienen van middelen van cassatie in ontnemingszaken
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de betrokkene in het cassatieberoep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, B.F. Keulen, heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet ontvankelijk kan worden verklaard in zijn beroep. De achtergrond van de zaak betreft een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2021, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is vastgesteld op € 70.400,00. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om € 60.000,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van dit voordeel, met een maximale gijzeling van 1080 dagen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene, maar er is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend binnen de gestelde termijn. De aanzegging van het cassatieberoep is op 12 mei 2022 betekend, maar de betrokkene heeft niet voldaan aan de verplichting om binnen twee maanden een schriftuur in te dienen, zoals voorgeschreven in artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit voorschrift is ook van toepassing op ontnemingszaken, zoals vermeld in artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering.
Aangezien de betrokkene niet aan deze verplichting heeft voldaan, kan hij niet in het beroep worden ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt dan ook tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het cassatieberoep.