ECLI:NL:PHR:2023:69

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
21/01108
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens het niet indienen van middelen van cassatie in ontnemingszaken

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de betrokkene in het cassatieberoep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, B.F. Keulen, heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet ontvankelijk kan worden verklaard in zijn beroep. De achtergrond van de zaak betreft een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2021, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is vastgesteld op € 70.400,00. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om € 60.000,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van dit voordeel, met een maximale gijzeling van 1080 dagen.

Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene, maar er is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend binnen de gestelde termijn. De aanzegging van het cassatieberoep is op 12 mei 2022 betekend, maar de betrokkene heeft niet voldaan aan de verplichting om binnen twee maanden een schriftuur in te dienen, zoals voorgeschreven in artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit voorschrift is ook van toepassing op ontnemingszaken, zoals vermeld in artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering.

Aangezien de betrokkene niet aan deze verplichting heeft voldaan, kan hij niet in het beroep worden ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt dan ook tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/01108 P
Zitting17 januari 2023

CONCLUSIE

B.F. Keulen
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de betrokkene
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 3 maart 2021 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 70.400,00 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 60.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 1080 dagen.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/00926, 21/00911, 21/00990, 21/00996, 21/01052, 21/01109, 21/01110 en 21/01191. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 12 mei 2022 betekend. De gerechtelijke brief is uitgereikt aan een ander op het adres [adres], die heeft beloofd de brief onmiddellijk aan geadresseerde te geven. Uit de BPR-bevragingen van 2 en 18 mei 2022 blijkt dat dit adres het BRP-adres van de betrokkene is.
Art. 437, tweede lid, Sv bepaalt dat de verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht is binnen twee maanden nadat de in art. 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur houdende zijn middelen van cassatie te doen indienen. Ingevolge art. 511h Sv zijn deze artikelen ook van toepassing op ontnemingszaken. Nu dit voorschrift niet in acht is genomen kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG