In deze zaak is de verdachte, geboren in 1987, in eerste aanleg door de rechtbank integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Echter, het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 21 maart 2023 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor diefstal, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak en inklimming. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat R.A.J. Verploegh, die twee middelen van cassatie heeft voorgesteld.
Het eerste middel betreft de klacht dat de resultaten van het DNA-onderzoek, uitgevoerd door het NFI, niet aan de verdachte zijn voorgehouden. Dit middel faalt echter, omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep bevestigt dat het NFI-rapport aan het dossier was toegevoegd en dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren. De verdediging heeft expliciet aangegeven dat zij het DNA-rapport heeft besproken en dat alle relevante stukken in het dossier bekend waren.
Het tweede middel betreft de overschrijding van de inzendtermijn in de cassatiefase. De verdachte heeft op 30 maart 2023 cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad ontving de gedingstukken pas op 15 mei 2024, wat resulteert in een overschrijding van meer dan vijf maanden. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende afdoening, wat aanleiding geeft tot strafvermindering.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het eerste middel faalt, maar het tweede middel slaagt. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.