ECLI:NL:PHR:2024:1147

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
23/01253
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor diefstal met braak en inklimming, beoordeling van NFI-rapport en overschrijding inzendtermijn

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1987, in eerste aanleg door de rechtbank integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Echter, het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 21 maart 2023 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor diefstal, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak en inklimming. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat R.A.J. Verploegh, die twee middelen van cassatie heeft voorgesteld.

Het eerste middel betreft de klacht dat de resultaten van het DNA-onderzoek, uitgevoerd door het NFI, niet aan de verdachte zijn voorgehouden. Dit middel faalt echter, omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep bevestigt dat het NFI-rapport aan het dossier was toegevoegd en dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren. De verdediging heeft expliciet aangegeven dat zij het DNA-rapport heeft besproken en dat alle relevante stukken in het dossier bekend waren.

Het tweede middel betreft de overschrijding van de inzendtermijn in de cassatiefase. De verdachte heeft op 30 maart 2023 cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad ontving de gedingstukken pas op 15 mei 2024, wat resulteert in een overschrijding van meer dan vijf maanden. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende afdoening, wat aanleiding geeft tot strafvermindering.

De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het eerste middel faalt, maar het tweede middel slaagt. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01253

Zitting12 november 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is – nadat hij in eerste aanleg door de rechtbank integraal was vrijgesproken van het hem tenlastegelegde [1] – bij arrest van 21 maart 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.A.J. Verploegh, advocaat in 's‑Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

2.1
Het middel valt uiteen in twee deelklachten en klaagt – althans zo begrijp ik – dat i) de resultaten van het (door het NFI verrichte) DNA-onderzoek waarop de bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate is gebaseerd door het hof niet aan de verdachte zijn voorgehouden en dat ii) het hof heeft nagelaten de verdachte expliciet in de gelegenheid te stellen om voor die resultaten een aannemelijke, ontzenuwende verklaring te geven.
2.2
De
eerste deelklachtfaalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2023 houdt immers in dat – zo wordt door de steller van het middel ook erkend – het betreffende NFI-rapport aan het dossier is toegevoegd en dat “de voorzitter kort de stukken voor[houdt] van de zaak voor zover betrekking hebbend op het laste gelegde” en “de advocaat-generaal en de raadsvrouw [desgevraagd] mede[delen] dat het dossier met betrekking tot het ten laste gelegde voldoende is besproken en dat alle stukken in het dossier voor zover hierop betrekking hebbend bekend zijn en als volledig voorgehouden kunnen worden beschouwd”.
2.3
Voornoemd proces-verbaal houdt bovendien in dat de door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouw aldaar naar voren heeft gebracht dat zij “bevestiging [ik, MvW, begrijp: van het tot vrijspraak strekkende vonnis] [vraagt] ondanks het, redelijk laat aan het dossier toegevoegde, DNA-rapport”, zodat het ervoor moet worden gehouden dat door de verdediging op de in het middel genoemde resultaten daadwerkelijk acht is geslagen en de verdediging daar dus op kon reageren. [2]
2.4
De
tweede deelklachtfaalt eveneens, nu daarmee een eis wordt gesteld die het recht niet kent.
2.5
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

Het tweede middel

3.1
Het middel klaagt dat de inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden.
3.2
Door de verdachte is op 30 maart 2023 cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de gedingstukken op 15 mei 2024 ontvangen. De redelijke termijn voor het inzenden van de stukken is daarmee met ruim vijf maanden overschreden. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende afdoening, zodat deze zaak in aanmerking komt voor strafvermindering.

Afronding

4.1
Het eerste middel faalt. Het tweede middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.De reden voor de vrijspraak was dat het hierna te noemen NFI-rapport zich niet in het strafdossier bevond.
2.Overigens zag dit rapport slechts op de DNA-match tussen een aangetroffen bloedspoor en de verdachte en niet op de vraag of dat bloedspoor ook een daderspoor is. Alleen die laatste vraag is door de verdediging aan de orde gesteld bij de rechtbank, het hof en in cassatie.