2.4Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden voor zover van belang in (met weglating van voetnoten):
“Op 4 maart 2019 wees de raadkamer van de rechtbank Amsterdam de vordering gevangenhouding af met de motivering dat
‘het dossier in de huidige stand onvoldoende ernstige bezwaren oplevert voor de tenlastegelegde poging tot een overval. Onvoldoende is gebleken dat de verdachte samen met de medeverdachten in de winkel is geweest met het gezamenlijke plan om een diefstal met geweld te plegen.’
Hoewel ik besef dat de raadkamer van uw hof deze zaak later anders beoordeeld heeft, denk ik dat de rechtbank terecht gewezen heeft op wat ik denk dat hier in deze zaak uiteindelijk de crux is: kan worden aangetoond dat cliënt en zijn vrienden daadwerkelijk het oogmerk hadden om de aangever van zijn eigendommen te ontdoen?
Sinds dit oordeel van de raadkamer is er inhoudelijk feitelijk weinig of niets veranderd ten nadele van cliënt.
Client blijft bij zijn verklaring dat hij de winkel van aangever [nader te noemen: [slachtoffer]) betreden heeft om een simkaart te kopen en dat er vervolgens onder andere een discussie is ontstaan over de hoeveelheid wisselgeld die [slachtoffer] nog aan cliënt verschuldigd was. Aangever [slachtoffer] heeft vervolgens [betrokkene 3] bij zijn keel vastgepakt waarna de situatie geëscaleerd is.
De verdediging meent dat dit dossier genoeg ingrediënten bevat om te kunnen concluderen dat hier sprake is van een geëscaleerde miscommunicatie tussen enerzijds cliënt en zijn vrienden en anderzijds [slachtoffer]. Om te beginnen staat vast dat de betrokken heren elkaars taal niet spraken. De heer [slachtoffer] heeft een Afghaanse achtergrond en gaf in 2019 bij de rechter-commissaris de wens aan in zijn eigen taal, het Farsisch, te worden gehoord. Hetzelfde geldt voor zowel cliënt, [betrokkene 3] en [betrokkene 2]: ze hebben een Roemeense achtergrond, spreken hoofdzakelijk Roemeens en slechts beperkt Engels.
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij maar 5 à 10 procent kon begrijpen van wat cliënt en zijn vrienden tegen hem zeiden. [slachtoffer] geeft ook aan dat hij op een gegeven moment allerlei vragen kreeg over toiletbezoek en een telefoonhoesje en dat wantrouwde. Hij verstond cliënt en zijn vrienden dus niet alleen heel slecht, hij interpreteerde een vraag om gebruik te maken van het toilet ook als iets verdachts waaraan hij toevoegt dat hij daar een slechte ervaring mee had. [slachtoffer] was dus tamelijk negatief geladen richting cliënt en zijn twee vrienden.
Daarbij is nog van belang op te merken dat [slachtoffer] ondanks zijn beperkte kennis van het Nederlands wel diverse malen door de politie is gehoord zonder tolk Farsisch. De verdediging meent dat daarmee sprake is van een vormverzuim in de zin van 359a van het wetboek van strafvordering en dat dit tot uitsluiting van de politieverklaringen zou dienen te leiden. Tussen de verklaringen bij de politie en de verklaring van [slachtoffer] met tolk bij de RC zitten namelijk essentiële discrepanties, die relevant zijn voor de zaak van cliënt.
Op 22 februari 2019 is [slachtoffer] voor het eerst gehoord door de politie en wijst [slachtoffer] richting cliënt die hem als eerste zou hebben geslagen en vervolgens richting [betrokkene 3]. Op 13 maart verklaart hij bij de politie dat een capuchon over zijn hoofd zou zijn getrokken en dat [betrokkene 3] degene zou zijn geweest die 'alles begon' en dat de andere twee mannen hem ook zouden hebben geslagen. Bij de rechter-commissaris heeft hij het over ‘tenminste’ twee personen die hem zouden hebben geslagen, maar geeft hij aan dat hij niet kan zeggen wie. [slachtoffer] houdt het er bij de rechter-commissaris op dat [betrokkene 3] begonnen zou zijn bij hem de capuchon over zijn hoofd te trekken en verklaart hij ook dat hij 'niet kan zeggen wie klappen heeft uitgedeeld'.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dus niet van een eenduidig scenario van wat nou precies gebeurd zou zijn en is verre van helder wat cliënt nu wel en niet gedaan zou hebben. Ik wijs er nog op dat volgens de geneeskundige verklaring van 28 februari 2019, [slachtoffer] zou hebben aangegeven dat hij geslagen zou zijn door slechts één (1) man in zijn gezicht, op de neus en het achterhoofd.
De rechtbank is geheel voorbijgaan aan mijn opmerkingen ten aanzien van deze omstandigheid en heeft cliënt veroordeeld op basis van de eerste politieverklaring van [slachtoffer].
Als we de verklaring van [slachtoffer] bij de RC als uitgangspunt nemen, blijkt ieder geval dat drie mannen, waaronder cliënt, de winkel van [slachtoffer] hebben betreden en daar eerst 10 à 15 minuten zonder problemen aanwezig zijn geweest. Ook erkent [slachtoffer] dat hij aan mijn cliënt een simkaart met internet heeft verkocht.
Het gaat hier niet echt om een scenario waarbij helder is dat de bezoekers iets willen stelen of de winkel willen overvallen. Hoe langer het contact met een potentieel slachtoffer, hoe groter de kans op later herkenning. En waarom een aankoop doen, als je heel andere plannen hebt en het gekochte artikel (een simkaart) ook nog veroorzaakt dat je als eventuele dader later te traceren bent?
Als er iets aan de verklaring van [slachtoffer] bij de RC opvalt, is dat hij het nodige invult, terwijl hij mijn cliënt en zijn vrienden nauwelijks heeft kunnen verstaan en deels ook niet heeft kunnen zien wat er gebeurde nadat hij in een handgemeen met [betrokkene 3] was beland.
Bij de RC stelt hij dat iemand hem beetpakte bij zijn capuchon en dat de ander telefoons ging verzamelen. Op vragen van de RC geeft hij toe dat hij dat feitelijk niet gezien heeft maar wel gehoord heeft. Ook zou hij een beweging hebben gezien waarmee uitgebeeld moest worden dat een van de mannen aan de ander aangaf dat hij telefoons moest gaan pakken. Opvallend is dat [slachtoffer] hier niets over bij de politie heeft verklaard en bij de RC telkens zijn verklaring aanpast op het moment dat er kritische vragen gesteld worden.
Hetzelfde geldt voor zijn verklaring dat hij denkt dat [betrokkene 2] een vitrinekast zou hebben geopend: bij de RC verklaart hij dat hij dit niet gezien heeft en slechts verondersteld heeft.
Politieonderzoek heeft uitgewezen dat er geen situatie in de winkel is aangetroffen waaruit zou blijken dat er door iemand telefoons verzameld zouden zijn. [slachtoffer] erkent tenslotte ook dat de vitrines niet geopend zijn.
De verdediging meent dat alles bij elkaar genomen, niet gezegd kan worden dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een situatie waaruit ondubbelzinnig blijkt dat cliënt samen met zijn twee vrienden een poging heeft gedaan om [slachtoffer] te overvallen of te bestelen.
Hier is veeleer sprake van een combinatie van omstandigheden die heeft geleid tot een vechtpartij: wantrouwen vanuit [slachtoffer] richting de mannen gevolgd door een discussie over wisselgeld terwijl de betrokkenen elkaar nauwelijks konden verstaan.
Alle verdachten hebben bovendien meteen bij de politie een verklaring afgelegd over wat er volgens hen gebeurd is in de winkel en die verklaringen zijn in grote lijn gelijkluidend.
- [betrokkene 2] verklaart dat [betrokkene 3] door de winkelier bij zijn nek werd gegrepen na een discussie over wisselgeld en dat de verkoper [betrokkene 3] sloeg en dat [betrokkene 3] ook wat heeft teruggedaan. [betrokkene 2] geeft zelfs aan dat hij ook geprobeerd heeft de verkoper op dat moment te slaan maar dat hij hem niet geraakt heeft. Hij geeft aan dat hij dat deed omdat de verkoper [betrokkene 3] niet wilde loslaten. Later in het verhoor geeft hij aan dat '[verdachte]' een prepaid kaart kocht, dat hij die heeft afgerekend en dat de verkoper de rest van het geld niet wilde teruggeven.
- Ook [betrokkene 3] verklaart over het feit dat mijn cliënt een prepaid kaart wilde kopen, en dat de verkoper op een gegeven moment achter de balie vandaan kwam en hem bij zijn nek pakte. [betrokkene 3] geeft aan dat [slachtoffer] hem daarop niet wilde loslaten. Hij verklaart zich bevrijd te hebben door zijn handen uit zijn kleren te trekken. [betrokkene 3] beschrijft ook nog hoe [betrokkene 2] probeerde hen te scheiden en hoe cliënt in shock zou hebben toegekeken.
- Tenslotte heeft ook mijn cliënt meteen na aanhouding willen verklaren. Hij geeft aan ruzie te hebben gekregen met Arabieren en dat hij een simkaart wilde in zijn telefoon. Ook cliënt heeft bij de politie verklaard over het feit dat tijdens een gesprek met de verkoper, de verkoper zijn neef bij zijn keel pakte en hem vervolgens wilde vasthouden. Ook geeft cliënt aan dat er volgens hem sprake was van een taalbarrière en dat de 'Arabier’ geïrriteerd raakte. Client wilde zijn wisselgeld terug en vervolgens is het geëscaleerd nadat zijn neef vroeg hoeveel een bepaalde telefoon kostte. Client geeft vervolgens aan dat hij geprobeerd zou hebben om [betrokkene 3] en [slachtoffer] uit elkaar te halen.
De verklaring van [slachtoffer] dat de drie mannen hem richting de achterzijde van zijn winkel hebben geprobeerd te werken is weinig geloofwaardig omdat [slachtoffer] [betrokkene 3] zelf probeerde vast te houden en [betrokkene 3] juist alles gedaan heeft om bij [slachtoffer] weg te komen, getuige het feit dat hij zich uit zijn bovenkleding geworsteld heeft. Blijkens de stukken is het T-shirt van [betrokkene 3] ook inderdaad in de winkel achtergebleven.
De verdediging meent dat de rechtbank niet alleen ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de verklaringen van [slachtoffer] bij de politie maar dat het vonnis ook op gespannen voet staat met het bepaalde in artikel 342 lid 2 van het wetboek van strafvordering. De interpretatie van wat er gebeurd zou zijn in de winkel van [slachtoffer] is slechts gebaseerd op hetgeen [slachtoffer] daarover heeft verklaard. Het feit dat hij letsel had en cliënt en de andere verdachten nauwelijks, zegt ook niet alles. [betrokkene 3] ontkent namelijk niet dat hij zich verweerd heeft tegen het feit dat [slachtoffer] hem bij zijn keel greep en mocht dat in die situatie ook doen. Gezegd kan worden dat cliënt hier slechts getuige van is geweest en hoogstens getracht heeft het handgemeen te beëindigen.
Objectieve getuigen die of het ene of het andere scenario kunnen bevestigen zijn er niet. Ten aanzien van [getuige], die bovendien niet in de winkel geweest is, heeft de rechter-commissaris genoteerd dat deze getuige als vooringenomen kan worden beoordeeld.
Rest het feit dat sleutels van de vitrine en koffiemachine van [slachtoffer] buiten gevonden zijn en de autosleutels juist in de winkel achtergebleven zijn. Dat enkele feit leidt mijns inziens nog niet tot de conclusie dat hier sprake is geweest van een poging tot diefstal met geweld. Er ontstond een chaotische situatie waarbij iemand mogelijk de verkeerde sleutels mee naar buiten heeft vervoerd, denkende dat dit om de autosleutels zou gaan. Of [betrokkene 3] had deze nog steeds vast tijdens de confrontatie.
Ik verzoek u cliënt vrij te spreken van het primair tenlastegelegde omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Wat overblijft is dat er een handgemeen heeft plaatsgevonden, waarbij in het geheel niet kan worden uitgesloten dat cliënt en zijn vrienden zich verweerd hebben tegen het vastgrijpen van [betrokkene 3] door [slachtoffer]. Client heeft bij de politie verklaard dat hij slechts geprobeerd heeft ze uit elkaar te halen en dat hij [slachtoffer] niet heeft geslagen. En zoals eerder opgemerkt: [slachtoffer] kan niet bevestigen dat mijn cliënt hem mishandeld zou hebben, hij heeft weinig gezien. Tijdens het verhoor van cliënt is in ieder geval genoteerd dat op de handen van cliënt geen sporen van geweld te zien waren.”