ECLI:NL:PHR:2024:881

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
31 augustus 2024
Zaaknummer
23/01544
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01544

Zitting3 september 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 19 april 2023 de verdachte wegens (parketnummer 16-339037-21) “
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en bedreiging met zware mishandeling”,alsmede (parketnummer 16-343117-21)
“eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”,alsmede (parketnummer 16-343117-21 en 16-010218-22)
“telkens: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd, met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, inhoudende dat de verdachte:
- voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1999, behalve voor zover het gaat om hun minderjarige kind, en dan alleen via een professionele hulpverlener als de Raad voor de Kinderbescherming of een soortgelijke instantie. Bij iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, wordt vervangende hechtenis van twee weken toegepast, met een maximum van zes maanden.
- voor de duur van drie jaren niet aanwezig zal zijn binnen een straal van honderd meter van de woning op het adres [a-straat 1], [postcode] te [plaats] en het adres [b-straat 1], [postcode] te [plaats]. Bij iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, wordt vervangende hechtenis van twee weken toegepast, met een maximum van zes maanden.
Tot slot heeft het hof beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals omschreven in het bestreden arrest.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over het door het hof opgelegde gebieds- en contactverbod en valt uiteen in drie deelklachten.

Vaststellingen van het hof

4. Het dictum van het hof houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Legt op demaatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1999, behalve voor zover het gaat om hun minderjarige kind, en dan alleen via een professionele hulpverlener als de Raad voor de Kinderbescherming of een soortgelijke instantie.
Beveelt dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Legt op demaatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaren niet aanwezig zal binnen een straal van 100 (honderd) meter van de woning op het adres [a-straat 1], [postcode] te [plaats] en het adres [b-straat 1], [postcode] te [plaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis wordt toegepast voort het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.”

5. Het hof heeft deze maatregel als volgt gemotiveerd:
“Maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde bedreiging van zijn ex-partner [slachtoffer] legt het hof, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, een maatregel op voor de duur van drie jaren strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoel in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een gebieds-en contactverbod betreffende [slachtoffer].
Het hof beveelt dat de verdachte zich dient te onthouden van elk (direct of indirect) contact met [slachtoffer], geboren op 18 maart 1999, behalve voor zover het gaat om hun minderjarige kind, en dan alleen via een professionele hulpverlener als de Raad voor de Kinderbescherming of een soortgelijke instantie. Daarnaast beveelt het hof dat de verdachte zich niet op zal houden binnen een straal van honderd meter van de woning op het adres [a-straat 1], [postcode] te [plaats] en het adres [b-straat 1], [postcode] te [plaats].
Voor iedere keer dat de verdachte niet aan deze opgelegde maatregel voldoet, zal vervangende hechtenis voor de duur van twee weken ten uitvoer worden gelegd, waarbij de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. Het hof beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er sprake is van meerdere bedreigingen en recidive ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer].”

De eerste deelklacht

De klacht
6. In de eerste plaats wordt geklaagd dat het hof in het dictum twee vrijheidsbeperkende maatregelen (een contact- en gebiedsverbod) heeft opgelegd en aan iedere maatregel een termijn van maximaal zes maanden vervangende hechtenis heeft verbonden, in plaats van één maatregel met twee vormen van vrijheidsbeperking en een maximale vervangende hechtenis van in totaal zes maanden. De steller van het middel betoogt dat door deze constructie de totale duur van de maximaal op te leggen vervangende hechtenis als bedoeld in artikel 38w lid 3 Sr wordt overschreden.
Het beoordelingskader
7. De rechter kan aan een verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen waaraan een of meer van de in artikel 38v lid 2 genoemde verplichtingen worden verbonden. [1] Daarbij bepaalt de rechter overeenkomstig artikel 38w lid 2 Sr de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan de maatregel – dat wil zeggen: aan een van de aan die maatregel verbonden verplichtingen – wordt voldaan. Op grond van artikel 38w lid 3 Sr geldt van rechtswege dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. [2]
De bespreking van de klacht
8. Het dictum van het hof moet, wat betreft de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, aldus worden verstaan dat aan de verdachte één vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd waarbij de verdachte (i) wordt bevolen zich te onthouden van contact met [slachtoffer] (een contactverbod) en (ii) wordt bevolen zich niet op te houden binnen een straal van honderd meter van de woning op het adres [a-straat 1], [postcode] te [plaats] en het adres [b-straat 1], [postcode] te [plaats] (de gebiedsverboden), en dat de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan één van die verplichtingen wordt voldaan twee weken bedraagt, waarbij op grond van artikel 38w lid 3 Sr van rechtswege geldt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
9. De klacht van het cassatiemiddel dat het hof tweemaal een totale duur van vervangende hechtenis van zes maanden heeft bepaald, mist daarom feitelijke grondslag.

De tweede deelklacht

De klacht
10. De tweede deelklacht richt zich tegen de motivering van het gebiedsverbod. Aan de verdachte is een verbod opgelegd zich op te houden binnen een straal van honderd meter van twee woningen. De steller van het middel meent dat niet duidelijk is waarom de maatregel voor twee adressen heeft te gelden, terwijl het gebiedsverbod volgens de overwegingen van het hof enkel op de ex-partner van de verdachte gericht zou zijn.
Het bestreden oordeel
11. Het hof heeft het opgelegde gebiedsverbod als volgt gemotiveerd (ik herhaal):
“Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde bedreiging van zijn ex-partner [slachtoffer] legt het hof, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, een maatregel op voor de duur van drie jaren strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoel in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een gebieds- en contactverbod betreffende [slachtoffer].
(…) Daarnaast beveelt het hof dat de verdachte zich niet op zal houden binnen een straal van honderd meter van de woning op het adres [a-straat 1], [postcode] te [plaats] en het adres [b-straat 1], [postcode] te [plaats].”
Het beoordelingskader
12. Een vrijheidsbeperkende maatregel kan op grond van artikel 38v lid 1 Sr slechts worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad is af te leiden dat de rechter weliswaar moet motiveren waarom hij een vrijheidsbeperkende maatregel oplegt, maar dat de lat wat betreft de invulling van die motiveringsverplichting betrekkelijk laag ligt. [3] Als het gaat om een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een gebiedsverbod, dan moet dit verbod met het oog op de proportionaliteit en de subsidiariteit met voldoende precisie omschreven zijn. [4]
De bespreking van de klacht
13. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat het ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten jegens zijn ex-partner [slachtoffer] onwenselijk is als de verdachte zich zou begeven in de buurt van de woningen die aan de [a-straat 1] en de [b-straat 1] zijn gelegen. Met de steller van het middel ben ik eens dat een nadere onderbouwing van de relatie van [slachtoffer] ten opzichte van die woningen niet had misstaan. Een blik over de papieren muur leert echter dat het gaat om het woonadres van de moeder en van de oma van het slachtoffer. [5] Daarbij merk ik op dat door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is verzocht om het gebieds- en contactverbod af te wijzen, maar dat ten aanzien van de adressen slechts is opgemerkt dat “
er geen verband (is) met de adressen van de moeder van [slachtoffer]”. [6] Tegen die achtergrond acht ik het oordeel van het hof dat een gebiedsverbod ten aanzien van de twee adressen in dit geval passend is, niet onbegrijpelijk.
14. De tweede deelklacht faalt.

De derde deelklacht

De klacht
15. De derde deelklacht houdt in dat het hof ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel heeft nagelaten om te bepalen dat deze wordt opgelegd met aftrek van de periode waarin de maatregel na de uitspraak in eerste aanleg al van kracht is geweest.
De relevante processuele feiten
16. In eerste aanleg heeft de politierechter aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opgelegd, te weten een contact- en gebiedsverbod voor de duur van drie jaren ten aanzien van het [slachtoffer]. De politierechter heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel bevolen. In hoger beroep is wederom een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van drie jaren opgelegd, waarbij het hof eveneens een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid heeft gegeven.
Het beoordelingskader
17. De Hoge Raad heeft in zijn arrest HR 9 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:637, het volgende overwogen omtrent gevallen waarin de verdachte al vóór de uitspraak in hoger beroep onderworpen is geweest aan een (dadelijk uitvoerbare) vrijheidsbeperkende maatregel:
“2.7.2 Hoewel geen rechtsregel de rechter daartoe verplicht, heeft het ter voorkoming van onduidelijkheden bij de tenuitvoerlegging de voorkeur dat het hof - als het deze maatregel opnieuw oplegt - in het dictum van het arrest beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van het arrest onderworpen is geweest aan een dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht.”
De bespreking van de klacht
18. In de onderhavige zaak heeft het hof, zoals de steller van het middel terecht opmerkt, niet bevolen dat de periode die de verdachte al onderworpen is geweest aan de in eerste aanleg dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de door het hof opgelegde maatregel. Aangezien uit bovenstaande overweging van de Hoge Raad blijkt dat geen rechtsregel de rechter daartoe verplicht, kan de derde deelklacht echter niet slagen.
19. Ten overvloede merk ik op dat het door het hof gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van rechtswege in de plaats treedt van de in eerste aanleg dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel. Dat betekent dat de termijn van drie jaren na het arrest van het hof is ingegaan, terwijl de maatregel tussen het vonnis van de politierechter en de uitspraak in hoger beroep reeds één jaar en bijna drie maanden van kracht is geweest, waardoor de totale duur van de maatregel binnen de maximale termijn als bedoeld in artikel 38v lid 3 Sr blijft.
20. De derde deelklacht faalt eveneens.

Slotsom

21. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
22. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:282. Zie ook de memorie van toelichting bij de Wet van 17 november 2011 (
2.Vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:841, en HR 9 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:637.
3.Vgl. HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916, en HR 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:633 (in beide zaken nam de Hoge Raad genoegen met een bescheiden motivering van een opgelegd gebiedsverbod), en HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4 (waarin elke motivering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel ontbrak en de Hoge Raad casseerde).
4.Zie F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter,
5.Zie de brief van Slachtofferhulp Nederland d.d. 6 januari 2021, inhoudende het verzoek om een contact- en/of locatieverbod en ondertekend door [slachtoffer].
6.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2023 , p. 5.