Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01191 U
Zitting24 september 2024
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de opgeëiste persoon
I.
Inleiding
Inleiding
De rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 15 maart 2024 de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek Turkije toelaatbaar verklaard ter fine van “strafvervolging ter zake van de in de bijlagen bij het uitleveringsverzoek vermelde feit”.
Namens de opgeëiste persoon heeft F.T.C. Dölle, advocaat in Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Alvorens deze middelen te bespreken, geef ik hieronder het uitleveringsverzoek, de bestreden beslissing van de rechtbank en het door en namens de opgeëiste persoon gevoerde verweer weer.
II.
Het uitleveringsverzoek
Het uitleveringsverzoek
4. De uitlevering van de opgeëiste persoon is bij schrijven van 14 december 2023 verzocht in verband met een verdenking van medeplegen van moord op [slachtoffer 1] en diens chauffeur [slachtoffer 2] op 8 februari 2022 in Cyprus. Het, in het (Engelstalige) uitleveringsverzoek beschreven, feitenrelaas houdt daarover het volgende in:
“On 08/02/2022 at around 18:45, in the Turkish Republic of Northern Cyprus, the persons named [slachtoffer 1] and [slachtoffer 2] were attacked with long barreled firearms and they lost their lives. It was determined that [slachtoffer 1] was the main target of the attack. The person named [slachtoffer 2] was the driver of [slachtoffer 1] . While they were on the road together in the same vehicle, a vehicle stopped in a parked manner in the narrowing part of the road. Upon this, [slachtoffer 2] honked the horn for this vehicle. However, the vehicle did not move out of the road. In the meantime, with the automatic rifles which have intensively quick-firing capability, shots were fired at the vehicle in which [slachtoffer 1] and [slachtoffer 2] were present.
During the performed autopsies of [slachtoffer 1] and [slachtoffer 2] , it was understood that they died as a result of firearm injury.
[…]”
5. Over de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze moorden zegt het uitleveringsverzoek onder het hoofd “Evidence against the accused” het volgende:
“It was understood that on 01.11.2021, [opgeëiste persoon] went to the Turkish Republic of Northern Cyprus from Istanbul on the same plane with the accused [betrokkene 1] , who is detained with regard to the file pertaining to the murdering of [slachtoffer 1] and [slachtoffer 2] .
On 04/11/2021, on his social media account, [betrokkene 1] shared a photograph in which there were three male persons. It was determined that there was a retrospective close relationship between [opgeëiste persoon] and the aforesaid persons appearing in the photograph.
For this reason, there exists a strong suspicion on the fact that there is a relationship between the accused [opgeëiste persoon] and [betrokkene 1] who is among the persons who committed the act in the TRNC.
Furthermore, it was detected that he had connections, such as joint hotel accommodation records and joint flight records, with the persons appearing in the photograph in question and the accused [betrokkene 2] who is currently detained with regard to this case file.
It was detected that there exists the base station information indicating that [opgeëiste persoon] met [betrokkene 3] [betrokkene 2] , who is also considered to be among the persons who committed the act of premeditated murder, both before and after the incident.
During the research carried out by the Department of Fight Against Organized Crime of the Security Directorate of Istanbul, it was determined that the person left the country shortly after the incident. Upon this, it was detected that he was the person who previously controlled the money transfers of the victim [slachtoffer 1] who was killed at the incident.
It was detected that: [opgeëiste persoon] was in contact with [betrokkene 2] and [betrokkene 1] . His
common HTS Record with the aforesaid persons is available.
It was detected that: His common or close base station movements with [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] and [betrokkene 1] are available. Moreover, his contact record is available with more than one number which gave base signals in the vicinity of Çatalköy where the aforementioned act took place.
It was understood that a record is available regarding his entry into our country through Kapikule Land Border Gate in Edirne at 12:31 on 31.01.2022.
Regarding the HTS records, it was understood that he had a common (0.00 meter) signal coexistence record with [betrokkene 6] , who is the other accused of the file, at the location giving signals of base information in [a-straat 1] IN [plaats] on the same day at 21:32.
When the accused [opgeëiste persoon] flight records for the last two years were examined, it was understood that: There are 18 flight records from the TRNC to Türkiye. There are 15 flight records from Türkiye to the TRNC. There is a flight record to Cyprus one day after 08.02.2022 which is the date when the act of murder was committed. One day following this, that is to say on 10.02.2022, there is a record for entry into our country from the TRNC. However, there is no record for exit from our country.
In addition, as a result of the HTS Base Examination conducted over the GSM line belonging to the concerned person, it was understood that: When the person came to Türkiye, his mobile gave close base station signals both on 10/02/2022 and on 11/02/2022 with [betrokkene 3] who is the leader of the criminal organization considered to have committed the incident.”
III.
De bestreden beslissing
De bestreden beslissing
6. Ten aanzien van de toelaatbaarheid van de uitlevering heeft de rechtbank – voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang – het volgende overwogen:
“
3.7 (Dreigende) schending van fundamentele mensenrechten
3.7 (Dreigende) schending van fundamentele mensenrechten
Namens de opgeëiste persoon is aangevoerd [dat] sprake is van een dreigende flagrante schending van zijn recht op een eerlijk proces, waartegen hem na zijn uitlevering niet een effectief rechtsmiddel ten dienste staat.
3.7.1
Juridisch kader
Uitgangspunt in uitleveringszaken is dat bij de beoordeling van een uitleveringsverzoek dat is gebaseerd op een verdragsrelatie, in beginsel moet worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende Staat bij de vervolging en berechting van de opgeëiste persoon de daarop betrekking hebbende fundamentele rechten zal respecteren (vgl. Hoge Raad 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE5288). Dit uitgangspunt lijdt echter uitzondering indien bij de behandeling van het uitleveringsverzoek ter zitting naar aanleiding van een voldoende onderbouwd verweer is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zal worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge artikel 6, eerste lid, EVRM, toekomend recht en dat hem na zijn uitlevering ter zake van die inbreuk niet een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ten dienste staat.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, EVRM heeft een ieder bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Kort gezegd gaat het hier om het recht op een eerlijk proces.
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt dat niet snel sprake is van blootstelling aan het risico van een flagrante inbreuk op artikel 6, eerste lid, EVRM. Een flagrante schending van het recht op een eerlijk proces is volgens het EHRM synoniem aan een proces dat manifest in strijd is met de bepalingen of principes verwoord in artikel 6 EVRM.
Een van de belangrijkste rechten die voortvloeien uit artikel 6 EVRM is het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Dat is een absoluut recht waarvan geen derogatie mogelijk is. Schending van dat recht is manifest in strijd met de bepalingen en principes verwoord in artikel 6 EVRM en levert naar het oordeel van de rechtbank zodoende een flagrante schending van artikel 6 EVRM op.
3.7.2
Toepassing van het juridisch kader in deze zaak
Op basis van hetgeen de opgeëiste persoon heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat sprake is van een dreigende flagrante schending van artikel 6 EVRM.
Voor zover de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat hem geen eerlijk proces te wachten staat omdat hij aanhanger is van de Gülen-beweging, stelt de rechtbank voorop dat de opgeëiste persoon niet wordt vervolgd voor deelname aan de (door de Turkse overheid als terroristisch bestempelde) Gülen-beweging, maar dat sprake is van een commune strafzaak. Aanwijzingen dat de Turkse overheid structureel invloed of druk uitoefent op de rechterlijke macht in commune strafzaken, zijn de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht onvoldoende concreet onderbouwd dat in het geval van de opgeëiste persoon wel sprake van dergelijke politieke invloed of druk zou zijn. Hierbij overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zich op enige wijze in het openbaar heeft gepresenteerd als (prominent) aanhanger van de Gülen-beweging. Dat hij op een Gülen-school heeft gezeten en aan een Gülen-universiteit heeft gestudeerd is in dit verband weinig onderscheidend, aangezien met hem vele miljoenen Turken onderwijs aan deze instellingen hebben genoten. In de brief van [opgeëiste persoon] staat weliswaar dat de opgeëiste persoon hem onderdak heeft verleend in 2016 en dat daarom tegen de opgeëiste persoon een FETÖ-onderzoek is geopend, maar [opgeëiste persoon] heeft dit in het geheel niet onderbouwd en ook niet vermeld hoe hij dit weet. De opgeëiste persoon zelf heeft dit evenmin nader onderbouwd of geconcretiseerd. De rechtbank zal hier daarom aan voorbij gaan.
Voor zover de opgeëiste persoon heeft betoogd dat hij zich tevens in een kwetsbare positie bevindt doordat hij van Koerdische afkomst is, geldt dat niet is gebleken dat hij ook actief is binnen pro-Koerdische oppositiepartijen dan wel dat hij op andere wijze actief betrokken is of is geweest bij de Koerdische onafhankelijkheidsstrijd en dat dit bekend is bij de Turkse autoriteiten. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat personen met een Koerdische achtergrond reeds vanwege die achtergrond in Turkije te vrezen hebben voor een oneerlijk proces.
Ook de stelling van de opgeëiste persoon dat zijn vervolging is ingegeven door politieke motieven, namelijk om hem monddood te maken wegens de compromitterende informatie waarover hij zou beschikken, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet onderbouwd. Door de raadsvrouw is gewezen op meerdere Turkse krantartikelen, maar daaruit kan de onderbouwing van voornoemde stelling niet volgen. Deze krantartikelen gaan immers met name over [slachtoffer 1] en diens (vermeende) banden met hooggeplaatste Turkse politici, maar niet over diens (ex-)werknemers in het algemeen en de opgeëiste persoon in het bijzonder. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat de opgeëiste persoon niet de enige is die van de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt verdacht. Vier personen zijn – zo blijkt uit het door het openbaar ministerie overgelegde krantartikel – hiervoor reeds veroordeeld terwijl twee personen van betrokkenheid daarbij zijn vrijgesproken.
Concluderend is daarmee onvoldoende concreet onderbouwd dat de vervolging waarop het uitleveringsverzoek is gestoeld is ingegeven door politieke motieven. Voor zover namens de opgeëiste persoon is verzocht zijn stellingen hierover nader te mogen onderbouwen door middel van berichten die zich op zijn in beslag genomen telefoon zouden bevinden, wijst de rechtbank dat verzoek af. Het enkele feit dat de Turkse autoriteiten hem, zoals hij heeft gesteld, om zijn gegevensdragers zouden hebben gevraagd en dat dit zou blijken uit die berichten, zou bovengenoemd oordeel niet anders kunnen maken. Zo’n verzoek zou namelijk net zo goed in een ander kader gedaan kunnen zijn.
Voor zover de opgeëiste persoon er in algemene zin op heeft gewezen dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak in Turkije onder druk staat, overweegt de rechtbank dat dat niet maakt dat moet worden geconcludeerd dat er voor de opgeëiste persoon geen effectief rechtsmiddel is, temeer nu Turkije het EVRM heeft geratificeerd.”
IV.Het gevoerde verweer
7. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 1 maart 2024 heeft de opgeëiste persoon (onder meer) het volgende verklaard:
“Ik heb niets te maken met enige criminaliteit, ook niet de moord waar u het over heeft. Ik ben naar Nederland gekomen juist omdat ik vind dat er geen recht wordt toegepast in Turkije en omdat ik tegen de regering van Erdogan ben. Sinds ik mijn land heb verlaten, heb ik niet in de illegaliteit geleefd. Ik ben overal met mijn paspoort heen gereisd. Ik heb een voorkeur voor Nederland omdat hier rechtvaardigheid bestaat en er een rechtssysteem geldt. Ik heb een gezin, dus ik heb geen enkele reden om te vluchten. Ik ben mijn land uit gereisd omdat mijn leven daar niet veilig was. Ik wilde dat kon worden bewezen dat ik niet heb gedaan waarvan ik word beschuldigd. Als er rechtvaardigheid en een onafhankelijk rechtssysteem in mijn land waren, dan hoefde ik niet te vluchten.
[…]
In juli kwam in de Turkse media de melding dat ik door Interpol werd gezocht. Ik ben nooit een voorstander geweest van vluchten en ik ben ook niet gevlucht. Ik heb een normaal leven voortgezet. Ik ben hierheen gekomen omdat ik tegen Erdogan ben en in verband met wat er op 17 en 25 december 2014 is gebeurd. De officier van justitie die de zaak tegen Erdogan deed met betrekking tot wat er toen gebeurd is, dat is een vriend van mij. Hij maakte deel uit van de Gülen-beweging. Ik heb hem een halfjaar lang onderdak geboden in mijn huis. Er wordt druk op ons uitgeoefend omdat ik deel uit maakte van de Gülen-beweging, onder andere omdat ik op Gülen-scholen heb gezeten.
De gebeurtenissen rondom mijn baas [slachtoffer 1] heb ik op het nieuws gehoord. Ik ben naar Cyprus gegaan om zijn begrafenis bij te wonen. De politie heeft toen ook mijn verklaring afgenomen. Later ben ik ook weer in vrijheid gesteld, maar omdat er geen rechtssysteem bestaat, kan alles elk moment weer veranderen. Het is de eerste keer in mijn leven dat ik vastzit. Ik was niet thuis met kerst en mijn verjaardag. Morgen is de verjaardag van mijn echtgenote. Ik houd van mijn gezin. Ik wil niet vluchten. Dat is de reden dat ik direct nadat ik hier kwam asiel heb aangevraagd. Ik heb het in juli op tv gezien en in de kranten, maar ik ben niet weggevlucht. Als de politie mij had opgeroepen, dan was ik daarheen gegaan. Alleen de schuldige mensen nemen de benen.
[…].”
8. Voorts blijkt uit vorengenoemd proces-verbaal dat de raadsvrouw het woord heeft gevoerd overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen (als bijlage 1 aan dat proces-verbaal gehecht). Voor zover hier van belang heeft de raadsvrouw toen het volgende naar voren gebracht (met weglating van de voetnoten):
“
2 RISICO FLAGRANTE INBREUK ART. 6 EVRM
2 RISICO FLAGRANTE INBREUK ART. 6 EVRM
3. Uw rechtbank kan de uitlevering ontoelaatbaar verklaren wegens een dreigende schending van art. 6 EVRM. Dit kan als a) uitlevering [opgeëiste persoon] blootstelt aan een flagrante inbreuk op art. 6 EVRM en b) hem na zijn uitlevering niet een effectief rechtsmiddel toekomt. Aan deze vereisten is voldaan.
2.1
Gülen-beweging
4. Allereerst loopt [opgeëiste persoon] bij uitlevering het risico op een flagrante schending van art. 6 EVRM, gelet op zijn banden met de Gülenbeweging.
5. In het arrest van 31 oktober 2017 wees het Gerechtshof Den Haag al op de ontwikkelingen in Turkije sinds de mislukte staatsgreep van 15 juli 2016. Hierdoor staat het rechtssysteem in Turkije onder (grote) druk. Volgens het Hof bevinden meer in het bijzonder bepaalde personen zich in een kwetsbare positie, zoals (vermeende aanhangers van de Gülenbeweging, personen die betrokken zijn (geweest) bij het corruptieonderzoek tegen (familie van) overheidsdienaren van de regering Erdogan en personen met een Koerdische achtergrond en (vermeende) banden met de PKK.
6. [opgeëiste persoon] voldoet aan bijna alle criteria. Zo heeft hij een Koerdische achtergrond en heeft hij ook meer informatie over corruptie binnen de regering van Erdogan (hierover straks meer). Ook is cliënt gelinkt aan de Gülenbeweging. Op voorhand heb ik uw rechtbank een brief toegezonden met daarbij een verklaring van [opgeëiste persoon] .
7. [opgeëiste persoon] heeft 16 jaar als openbaar aanklager in Turkije gewerkt en maakt al 35 jaar deel uit van de Gülenbeweging. Hij speelde een actieve rol in de corruptiezaak tegen Erdogan. Hij is één van de 5000 rechters en openbaar aanklagers die na de couppoging in 2016 uit zijn functie is ontheven. Na zijn ontslag heeft hij twee jaar in de gevangenis doorgebracht. Inmiddels is hij naar Duitsland gevlucht en heeft hij daar een verblijfsvergunning.
8. [opgeëiste persoon] schrijft in zijn verklaring dat [opgeëiste persoon] hem in 2016 in zijn huis verborg, toen hij politiek voortvluchtig was. Daarom werd er later een FETÖ-onderzoek tegen hem geopend op basis van de verklaringen van anonieme getuigen. [opgeëiste persoon] behoort tot de door het Gerechtshof Den Haag bedoelde kwetsbare groepen. Niet alleen heeft hij aan Gülenscholen zijn opleiding gevolgd, ook heeft hij een vooraanstaand lid van de beweging onderdak verleend. Reeds daarom heeft de Turkse justitie hem al geruime tijd in het vizier, zal hij in Turkije geen eerlijk proces krijgen en loopt zijn leven gevaar.
2.2
Schandalen [slachtoffer 1] en AKP
9. Daarnaast werkte [opgeëiste persoon] , zoals gezegd, voor een van de bedrijven van de omgebrachte [slachtoffer 1] . Voorafgaand aan de zitting heb ik een aantal artikelen opgestuurd uit de Turkse media. Hieruit blijkt dat de banden tussen de geruchtmakende [slachtoffer 1] en Turkse prominente AK-politici, vlak voor zijn dood openbaar zijn gemaakt. Erdogan en zijn ministers zijn hierdoor in grote verlegenheid gebracht.
10. [slachtoffer 1] had zowel met de politici van UBP in de Turkse Republiek Noord-Cyprus als met politici van de AK-partij in Turkije nauwe betrekkingen. Hierdoor kon hij zijn rijkdom vergroten. [betrokkene 7] , een leider van een rivaliserende criminele organisatie, onthulde dit vlak voor de dood van [slachtoffer 1] .
11. Uit de artikelen blijkt dat de zonen van de hoofdadviseur van Erdogan (een van hen was tevens viceminister van Buitenlandse Zaken) zakenpartners van [slachtoffer 1] waren. Ook toen al een arrestatiebevel tegen [slachtoffer 1] was uitgevaardigd. Daarnaast zou de minister van Binnenlandse Zaken via [slachtoffer 1] bij grootschalige drugshandel betrokken zijn.
12. Na de arrestatie van [slachtoffer 1] kwam naar voren dat hij over chantagemateriaal beschikte. Dit materiaal zou hij hebben ingezet toen hij naar de gevangenis moest. Vanuit de gevangenis chanteerde hij politici en ambtenaren. Vervolgens werd hij vrijgelaten en werden de aanklachten tegen hem ingetrokken. [slachtoffer 1] bezat ‘chantagetapes’ met betrekking tot zowel Turkse als Cypriotische politici. Door met deze tapes druk uit te oefenen op politici en bureaucraten, breidde [slachtoffer 1] zijn drugshandel en illegale gokactiviteiten uit. Sommige van deze tapes vielen in handen van [betrokkene 7] en werden gepubliceerd.
13. De nieuwssite
Boldmedyaschrijft dat alle namen van personen die [betrokkene 7] onthulde – en die banden hebben met de AKP – één voor één worden vermoord. Boldmedya schrijft dat opvalt dat de moord op [slachtoffer 1] plaatsvond op een klein eiland, op een centrale locatie vol beveiligingscamera’s. De moord op [slachtoffer 1] wordt nauwelijks genoemd in media die dichtbij de AKP-regering staan.
Boldmedyaschrijft dat alle namen van personen die [betrokkene 7] onthulde – en die banden hebben met de AKP – één voor één worden vermoord. Boldmedya schrijft dat opvalt dat de moord op [slachtoffer 1] plaatsvond op een klein eiland, op een centrale locatie vol beveiligingscamera’s. De moord op [slachtoffer 1] wordt nauwelijks genoemd in media die dichtbij de AKP-regering staan.
14.
Boldmedyaschrijft dat de moord op [slachtoffer 1] een van de meest duistere kanten van het systeem toont van de regering Erdogan. De moord beoogde te voorkomen dat meer informatie naar buiten kwam. De recente aanslagen en moord op [slachtoffer 1] worden geïnterpreteerd als een zuiveringsoperatie binnen de regering. Personen die gaan praten worden één voor één vermoord, aldus
Boldmedya.
Boldmedyaschrijft dat de moord op [slachtoffer 1] een van de meest duistere kanten van het systeem toont van de regering Erdogan. De moord beoogde te voorkomen dat meer informatie naar buiten kwam. De recente aanslagen en moord op [slachtoffer 1] worden geïnterpreteerd als een zuiveringsoperatie binnen de regering. Personen die gaan praten worden één voor één vermoord, aldus
Boldmedya.
15.
Boldmedyais een kanaal van de in Duitsland gevestigde
International Journalists Assoclation eV (IJA)en is sinds enkele jaren door de Turkse regering uit de lucht gehaald. De IJA is opgericht door verbannen Turkse journalisten die Turkije moesten ontvluchten om vervolging en opsluiting te ontlopen.
Boldmedya, een van de belangrijkste initiatieven van de vereniging, was een platform waar onafhankelijke journalisten hun professionele activiteiten konden uitoefenen.
Boldmedyais een kanaal van de in Duitsland gevestigde
International Journalists Assoclation eV (IJA)en is sinds enkele jaren door de Turkse regering uit de lucht gehaald. De IJA is opgericht door verbannen Turkse journalisten die Turkije moesten ontvluchten om vervolging en opsluiting te ontlopen.
Boldmedya, een van de belangrijkste initiatieven van de vereniging, was een platform waar onafhankelijke journalisten hun professionele activiteiten konden uitoefenen.
2.3
Politieke inmenging rechterlijke macht
16. In Turkije is de rechterlijke macht niet onafhankelijk. De afgelopen jaren is de Turkse rechtsstaat door Erdogan steeds verder uitgehold. Kritische rechters zijn weggestuurd en vervangen door pro AKP-rechters. In 2017 heeft Turkije 107 kritische rechters en aanklagers uit hun functie ontheven. In de jaren daarvoor (na de couppoging) waren al duizenden rechters en openbaar aanklagers uit hun ambt gezet.
17. In 2018 schreef
Trouwal dat individuele Turkse burgers zware straffen kunnen krijgen voor hun internetgedrag. Een voor de president beledigende tweet kan leiden tot tussen de twee en tien jaar celstraf. Tot slot constateert ook
Human Rights Watcheen steeds groter wordende achteruitgang van politieke vrijheden en de mensenrechtensituatie in Turkije.
Trouwal dat individuele Turkse burgers zware straffen kunnen krijgen voor hun internetgedrag. Een voor de president beledigende tweet kan leiden tot tussen de twee en tien jaar celstraf. Tot slot constateert ook
Human Rights Watcheen steeds groter wordende achteruitgang van politieke vrijheden en de mensenrechtensituatie in Turkije.
18. Volgens de Turkse Vereniging voor Vrijheid van Meningsuiting (IFÖD) zijn circa 450 duizend websites in Turkije geblokkeerd. De nieuwe wet op sociale media werd eind juli 2020 door de regering ingediend. Drie weken nadat Erdogan publiekelijk zijn woede had geuit over ‘beledigende’ berichten op sociale media over zijn dochter [betrokkene 8] . Hij zei dat ‘snelle stappen zullen worden gezet’ om de platforms ‘onder controle te brengen of geheel en al te sluiten’. In 2019 werden 12.298 mensen aangeklaagd wegens ‘belediging van de president’.
19. In 2020 schreef
Freedom Housedat de ‘
Turkish judiciary has never been free of political interference’. Het Europees Parlement uitte in de Resolutie van 8 juni 2022 over het Commissieverslag 2021 over Turkije, zijn zorgen over het gebrek aan onafhankelijkheid van de Turkse rechterlijke macht. In januari 2022 schreven Rechters voor Rechters een brandbrief aan de Europese Commissie en de Europese Raad waarin staat dat in Turkije geen onafhankelijke rechtspraak is.
Freedom Housedat de ‘
Turkish judiciary has never been free of political interference’. Het Europees Parlement uitte in de Resolutie van 8 juni 2022 over het Commissieverslag 2021 over Turkije, zijn zorgen over het gebrek aan onafhankelijkheid van de Turkse rechterlijke macht. In januari 2022 schreven Rechters voor Rechters een brandbrief aan de Europese Commissie en de Europese Raad waarin staat dat in Turkije geen onafhankelijke rechtspraak is.
20. In 2022 sloot
Article 19zich aan bij 29 organisaties die Turkije opriepen alle verdachten van het Gezi-proces vrij te spreken en vrij te laten, de nodige maatregelen te nemen om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen en onmiddellijk een einde te maken aan de systematische mishandeling, opsluiting en vervolging van maatschappelijke organisaties in Turkije. [1]
Article 19zich aan bij 29 organisaties die Turkije opriepen alle verdachten van het Gezi-proces vrij te spreken en vrij te laten, de nodige maatregelen te nemen om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen en onmiddellijk een einde te maken aan de systematische mishandeling, opsluiting en vervolging van maatschappelijke organisaties in Turkije. [1]
21. Vorig jaar schreef
Al-Monitordat er steeds meer tekenen zijn dat Erdogan de Turkse rechterlijke macht gebruikt om zijn tegenstanders de mond te snoeren. In 2023 deelt ook de
International Commission of Juristseen rapport met de Raad van Europa waarin staat dat in Turkije geen sprake is van een onafhankelijk rechtssysteem. Vorige maand benadrukten de
Magistrats Européens pour la Démocratie et les Libertéshun grote zorgen over de ‘erosie van de rechtsstaat’ in Turkije. Zij wijzen op recente zaken die een systematisch patroon laten zien bij Turkse rechtbanken (op elk niveau) van het veronachtzamen van de beginselen van een eerlijk proces.
Al-Monitordat er steeds meer tekenen zijn dat Erdogan de Turkse rechterlijke macht gebruikt om zijn tegenstanders de mond te snoeren. In 2023 deelt ook de
International Commission of Juristseen rapport met de Raad van Europa waarin staat dat in Turkije geen sprake is van een onafhankelijk rechtssysteem. Vorige maand benadrukten de
Magistrats Européens pour la Démocratie et les Libertéshun grote zorgen over de ‘erosie van de rechtsstaat’ in Turkije. Zij wijzen op recente zaken die een systematisch patroon laten zien bij Turkse rechtbanken (op elk niveau) van het veronachtzamen van de beginselen van een eerlijk proces.
22. [opgeëiste persoon] heeft innige banden met de Gülenbeweging en werkte voor het bedrijf van een belangrijke maffiabaas, die Turkse politici op het hoogste niveau chanteerde en (vermoedelijk als gevolg daarvan) is vermoord. De Turkse autoriteiten proberen [opgeëiste persoon] nu te laten opdraaien voor deze moord. De kans dat hij een eerlijk proces krijgt en daartegen een effectief rechtsmiddel kan aanwenden is nihil. De vervolging van [opgeëiste persoon] is ingegeven door politieke motieven.
2.4
Inzage telefoon
23. Tijdens de aanhouding had [opgeëiste persoon] zijn mobiele telefoon bij zich. Wij hebben om inzage in zijn telefoon gevraagd, omdat hierin informatie staat die zijn standpunt nader kan onderbouwen (bijv. gesprekken met Turkse autoriteiten etc.). Dit verzoek is toegewezen. Ik heb een paar keer contact geprobeerd op te nemen met de politie om de telefoon te kunnen inzien, maar hierop is vooralsnog niet gereageerd.
24. Indien uw rechtbank de uitlevering niet reeds nu al ontoelaatbaar acht, verzoek ik u subsidiair de behandeling van het uitleveringsverzoek aan te houden om de inzage van de telefoon af te wachten.”
9. Blijkens het meergenoemde proces-verbaal hebben de raadsvrouw en de opgeëiste persoon ter aanvulling daarop nog het volgende ter zitting aangevoerd:
“De oudste rechter vraagt de raadsvrouw of zij over stukken beschikt waaruit de innige banden van de opgeëiste persoon met de Gülen-beweging blijken, naast de verklaring van de opgeëiste persoon en het schrijven van [opgeëiste persoon] .
De raadsvrouw beantwoordt deze vraag als volgt:
Dit blijkt ook daaruit dat mijn cliënt op Gülen-instellingen heeft gezeten. Het is lastig om hierover informatie te geven, aangezien deze informatie niet toegankelijk is vanuit Nederland. Ik heb [opgeëiste persoon] ook in persoon ontmoet. Hij heeft op het hoogste niveau bij de Gülen-beweging gezeten. Meer bevestiging van de betrokkenheid van mijn cliënt bij de Gülen-beweging konden wij ons niet voorstellen. Alleen al het feit dat hij op Gülen-instellingen heeft gezeten, is al genoeg voor de Turkse overheid, maar daarnaast heeft hij ook nog onderdak geboden aan de voortvluchtige [opgeëiste persoon] . Wellicht kan hij het zelf nog verder toelichten.
Op vragen van de oudste rechter verklaart de opgeëiste persoon als volgt:
Ik heb op een Gülen-lyceum gezeten en aan een Gülen-universiteit gestudeerd. Ik bevond me in een groep die actief was in het organiseren van activiteiten voor Gülen-studenten. Normaal gesproken kan je makkelijk aan documenten hierover komen, maar als je nu naar Turkije gaat om aan die documenten te komen, dan word je beschuldigd van Gulinisme en opgepakt. Van 6000 mensen die samen met mij in hetzelfde jaar studeerde werd hun diploma ongeldig verklaard. Er is zelfs een naamswijziging doorgevoerd bij de universiteit waaraan ik gestudeerd heb. Bij mijn moeder hing een foto van mij als student. Uit vrees heeft zij die foto moeten vernietigen.
Het FETO-onderzoek loopt nog steeds.
Op verzoek van de oudste rechter, licht de raadsvrouw haar aanhoudingsverzoek teneinde inzage in de telefoon te verkrijgen, als volgt toe:
Inzage in de telefoon van mijn cliënt is noodzakelijk om de stukken die hij heeft over de Gülen-school waar hij op heeft gezeten te achterhalen. Daarnaast blijkt hieruit ook dat de Turkse autoriteiten meermaals hebben gepoogd contact te leggen met mijn cliënt omdat zij zijn gegevensdragers nodig hebben. Mogelijk bevat zijn telefoon ook meer informatie over de chantagetelefoon van [slachtoffer 1] . Mijn cliënt denkt dat deze gesprekken er zijn, maar dat willen we verder onderzoeken.
De raadsvrouw voert andermaal het woord, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Volgens het OM is niet voldoende hard gemaakt dat sprake is van een flagrante schending. Mij lijkt dat dit uit hetgeen ik naar voren heb gebracht juist overduidelijk blijkt. In Turkije is op elk niveau gebrek aan onafhankelijkheid. Dat tezamen met hetgeen ik specifiek ten aanzien van mijn cliënt naar voren heb gebracht, maakt dat sprake is van het risico op een flagrante schending van artikel 6 EVR.M. Onderhavige situatie is bovendien wel degelijk vergelijkbaar met de Rwandese zaak.
De opgeëiste persoon wordt in de gelegenheid gesteld om het woord te voeren. Bij deze gelegenheid verklaart hij, zakelijk weergegeven:
[…]
In Turkije word ik berecht of mijn onschuld wordt bewezen, maar in het laatste geval krijg ik daarna zogenaamd een hartaanval in Turkije. Ik weet dat ik er vermoord zou worden. Het is al zo vaak gebeurd. Ik zal niet gaan vluchten.”
V.
Het eerste cassatiemiddel en de bespreking daarvan
Het eerste cassatiemiddel en de bespreking daarvan
10. Het eerste middel, bezien in samenhang met de toelichting, behelst de klacht dat de rechtbank het namens de opgeëiste persoon gevoerde verweer dat de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard wegens een dreigende flagrante inbreuk op art. 6 EVRM op onjuiste of onbegrijpelijke gronden, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
11. Daarbij wordt gedoeld op de volgende, door en namens de opgeëiste persoon genoemde, omstandigheden dat:
- de opgeëiste persoon aanhanger is van de Gülenbeweging, die zich in Turkije in een bijzonder kwetsbare positie bevindt;
- de opgeëiste persoon [opgeëiste persoon] , een Turkse oud-aanklager die een actieve rol speelde in de corruptiezaak tegen Erdogan, in zijn huis heeft verborgen toen deze voortvluchtig was;
- de Turkse autoriteiten de opgeëiste persoon via deze vervolging willen neutraliseren vanwege de gevoelige kennis waarover hij beschikt uit hoofde van zijn functie bij een bedrijf van het uiteindelijke slachtoffer [slachtoffer 1] , die de Turkse politie op het hoogste niveau chanteerde en vermoedelijk daarom is vermoord;
- uit openbare bronnen blijkt dat de Turkse rechterlijke macht in politiek gevoelige zaken niet onafhankelijk is.
12. Anders dan het middel voorstaat, heeft de rechtbank de juistheid van deze omstandigheden naar ik meen niet in het midden gelaten en wel degelijk er blijk van gegeven dit verweer te hebben betrokken in haar oordeelvorming. De rechtbank heeft immers overwogen dat:
- niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zich in het openbaar op enige wijze heeft gepresenteerd als een aanhanger van de Gülen-beweging en dat de omstandigheid dat hij op een Gülen-school en Gülen-universiteit heeft gezeten onvoldoende onderscheidend is;
- het door de opgeëiste persoon aangevoerde hieraan voorbijgaat, dat de verklaring van [opgeëiste persoon] in het geheel niet is onderbouwd of geconcretiseerd en [opgeëiste persoon] evenmin heeft vermeld hoe hij weet dat tegen de opgeëiste persoon een FETÖ-onderzoek is gestart wegens het feit dat hij, de opgeëiste persoon, [opgeëiste persoon] onderdak heeft verleend in 2016;
- krantartikelen over [slachtoffer 1] en diens (vermeende) banden met hooggeplaatste politici niet gaan over diens (ex-)werknemers in het algemeen, noch over de opgeëiste persoon in het bijzonder;
- de opgeëiste persoon niet de enige is die van de moorden wordt verdacht en reeds vier personen zijn veroordeeld en twee personen zijn vrijgesproken voor deze feiten;
- er geen aanwijzingen zijn dat de Turkse overheid structureel invloed of druk uitoefent op de rechterlijke macht in commune strafzaken en niet is gebleken van een politiek gemotiveerde vervolging.
13. Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM en dat de uitlevering toelaatbaar is, komt mij, in het licht van het vorengaande, verder niet onjuist of onbegrijpelijk voor. Het eerste middel faalt.
VI.
Het tweede cassatiemiddel en de bespreking daarvan
Het tweede cassatiemiddel en de bespreking daarvan
14. Het tweede middel luidt dat de rechtbank het namens de opgeëiste persoon gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van het uitleveringsverzoek om de inzage van de telefoon van de opgeëiste persoon af te wachten ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
15. Namens de opgeëiste persoon is verzocht om aanhouding van de behandeling van het uitleveringsverzoek, in verband met een eerder toegewezen verzoek tot inzage in de telefoon van de opgeëiste persoon. Daartoe is aangevoerd dat in die telefoon informatie staat die het standpunt van de opgeëiste persoon nader kan onderbouwen, zoals gesprekken waarin de Turkse autoriteiten hem vragen om gegevensdragers over te dragen. Voorts is ter zitting gesteld dat op die telefoon stukken over de Gülen-school waarop de opgeëiste persoon heeft gezeten kunnen worden achterhaald en dat de telefoon mogelijk ook meer informatie over de chantagetelefoon van [slachtoffer 1] bevat.
16. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen. Geklaagd wordt dat dit oordeel onbegrijpelijk en ontoereikend is gemotiveerd, omdat de rechtbank in het geheel niet is ingegaan op hetgeen door de verdediging is aangevoerd ter onderbouwing van dit verzoek. Dat zie ik anders. De rechtbank heeft immers overwogen dat het enkele feit dat de Turkse autoriteiten de opgeëiste persoon, zoals hij heeft gesteld, om zijn gegevensdragers zouden hebben gevraagd en dat dit zou blijken uit die berichten, haar oordeel dat onvoldoende concreet is onderbouwd dat de vervolging is ingegeven door politieke motieven niet anders zou kunnen maken, omdat zo een verzoek tot overdracht van gegevensdragers net zo goed in een ander kader gedaan had kunnen zijn. Dat oordeel kan ik volgen. De rechtbank heeft weliswaar niet nadrukkelijk stilgestaan bij de stelling dat de telefoon (mogelijk) informatie over de Gülen-school en de chantagetelefoon van [slachtoffer 1] bevat, maar het kennelijke oordeel van de rechtbank dat inzage hierin evenmin tot de gevolgtrekking zou kunnen leiden dat sprake is van een politiek gemotiveerde vervolging komt mij, tegen de achtergrond van haar hiervoor onder randnummer 6 aangehaalde overwegingen, en gelet op de weinig concrete onderbouwing van deze stelling, niet onbegrijpelijk en genoegzaam gemotiveerd voor. Het tweede middel treft evenmin doel.
Slotsom
17. Beide middelen falen en kunnen mijns inziens worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
18. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG