ECLI:NL:PHR:2025:1061
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet-ondertekende procesinleiding en niet-indiening via het portaal
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat door verzoekster is ingesteld tegen een beschikking van het hof Amsterdam. De feiten en het procesverloop zijn vastgelegd in de beschikking van het hof van 17 december 2024. Verzoekster heeft op 17 maart 2025 per e-mail aan de griffie laten weten cassatieberoep te willen instellen. Echter, de griffie heeft op 20 maart 2025 medegedeeld dat het verzoek tot cassatie niet op de juiste wijze is ingediend, namelijk niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad en niet via het portaal. Verzoekster kreeg de kans om deze gebreken binnen twee weken te herstellen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Ze heeft herhaaldelijk aangegeven het cassatieberoep zonder advocaat te willen voortzetten. De Procureur-Generaal concludeert dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep, omdat zij niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 426a lid 1 Rv en artikel 397 Rv. De conclusie is dat verzoekster niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar cassatieberoep.