Conclusie
Nummer23/02206
Inleiding
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en “
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest conform artikel 27 lid 1 Sr. Daarnaast heeft het hof een beslissing genomen over het beslag, een en ander als nader in het arrest bepaald.
Het middel
1. hij op tijdstippen in de periode van 16 juli 2018 tot en met 16 januari 2019 te [plaats] , telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne een middel als vermeld op lijst 1 behorende bij de Opiumwet;
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair vrijspraak bepleit. Daartoe is - op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord - in de kern aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdacht handelde in cocaïne dan wel cocaïne voorhanden heeft gehad. Voorts heeft de raadsman van de verdachte als subsidiair standpunt het verweer gevoerd dat slechts een periode van 3,5 maanden bewezen kan worden verklaard.
Het hof neemt als uitgangspunt de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van het dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat gedurende een periode van drie maanden doch minder dan zes maanden. De oriëntatiepunten indiceren een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.”
op tijdstippen in” de periode die in de bewezenverklaring is opgenomen. Met andere woorden, de bewezenverklaring stelt niet uitdrukkelijk dat de verdachte gedurende de gehele periode (onafgebroken) handelde in harddrugs. Overigens bevat de bewijsvoering ook werkelijk steun voor de vaststelling dat de verdachte reeds sedert juli 2018, zo niet langer, met dealeractiviteiten in verband kan worden gebracht . Zie daartoe met name bewijsmiddel 7 ( [getuige] koopt zijn drugs al jaren bij de verdachte) en bewijsmiddel 9 ( [betrokkene 1] gaf aan dat hij al jaren drugs bij de verdachte koopt). Ook in dat licht bezien is de vaststelling dat de verdachte (op tijdstippen) in een periode die aanvangt op 16 juli 2018 harddrugs heeft gedeald niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld. Dit brengt met zich dat de klacht over de strafmotivering eveneens tevergeefs is voorgesteld nu het hof in dat verband van de bewezen verklaarde periode kon uitgaan.