ECLI:NL:PHR:2025:1178

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
23/04540
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake opiumwetdelicten en falende bewijsklachten in de zaak van een undercoveroperatie met cocaïne

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, die op 20 november 2023 het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant heeft bevestigd. De verdachte is veroordeeld voor het afleveren en/of verstrekken van ongeveer 2 kilo en 28 kilo cocaïne, en het aanwezig hebben van ongeveer 28 kilo cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De zaak is samenhangend met andere zaken tegen medeverdachten, waarbij ook een undercoveroperatie betrokken was. De verdachte heeft in 2017 deelgenomen aan een undercovertraject waarbij een Belgische agent zich voordeed als koper van 50 kilo cocaïne. De verdachte heeft twee middelen van cassatie ingediend, die zich richten tegen de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugstransactie, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte als niet verifieerbaar en niet controleerbaar beoordeeld. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat de middelen falen en er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04540
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 20 november 2023 het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant bevestigd, behalve voor wat betreft de strafoplegging en de beslissingen over het beslag. In dat vonnis is de verdachte veroordeeld wegens:
- het afleveren en/of verstrekken van ongeveer 2 kilo cocaïne (feit 1);
- het afleveren en/of verstrekken van ongeveer 28 kilo cocaïne (feit 2);
en
- het aanwezig hebben van ongeveer 28 kilo cocaïne (feit 3).
Het hof heeft de verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen over de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
1.2
Deze zaak hangt samen met de zaken tegen [medeverdachte 1] (24/04539), [medeverdachte 2] (23/04583) en [medeverdachte 3] (24/04584), waarin ik vandaag ook concludeer. In vier andere samenhangende zaken is het ingestelde cassatieberoep in een eerder stadium ingetrokken.
1.3
De ten laste gelegde feiten hebben betrekking op de (voorbereiding van de) levering van een partij van vijftig kilo cocaïne in 2017. Die levering vloeide voort uit een in België in 2016 gestart en in Nederland voortgezet undercovertraject, waarin een Belgische undercoveragent zich heeft voorgedaan als pseudokoper. Nadat aan hem het voorstel werd gedaan om hem in contact te brengen met een Nederlander die bereid zou kunnen zijn om vijftig kilo cocaïne te leveren is door de Nederlandse officier van justitie een bevel afgegeven om in Nederland over te gaan tot een infiltratietraject en een pseudokoop als bedoeld in art. 126i Sv.
1.4
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. De advocaat O.J. Much heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Beide middelen richten zich tegen de bewezenverklaring onder 1 en 2. Voordat ik de middelen bespreek, zal ik eerst de bewezenverklaring en onderdelen van de bewijsvoering citeren.

2.De bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat hij:
“1.
op 19 december 2017 te [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt 2 pakketten bevattende elk ongeveer 1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
op 20 december 2017 te [plaats] opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt
- 4 pakketten met elk (ongeveer) 1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne (beslagnummer HA179.01.01.001)
en
- 4 pakketten met elk (ongeveer) kilogram van een materiaal bevattende cocaïne (beslagnummer HA179.01.01.002)
en
- 20 pakketten met elk (ongeveer) 1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne (beslagnummers HA179.03.01.001, HA179.03.01.002, HA179.03.01.003, HA179.03.01.004, HA179.03.01.005)
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
2.2
De bewijsoverweging in het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank luidt als volgt:

Het oordeel van de rechtbank.
De door de raadsman van verdachte bepleitte vrijspraak ten aanzien het ten laste gelegde onder feit 1 en 2 berust in de kern genomen op de stelling dat verdachte op geen enkel moment verdovende middelen heeft overhandigd aan [medeverdachte 4] en (ook overigens) niet de leverancier is geweest van de onderschepte partij cocaïne. […]
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat op 20 december 2017 in [plaats] een drugstransactie heeft plaatsgevonden tussen de in dit opsporingsonderzoek bekende medeverdachten en de undercoveragenten. Een dag voorafgaand aan deze drugstransactie heeft [medeverdachte 4] op 19 december 2017 twee blokken cocaïne vervoerd naar [a-straat 1] in [plaats] en deze daar afgeleverd. Ten behoeve van de drugstransactie heeft dezelfde medeverdachte op 20 december 2017 op verschillende momenten in totaal (ten minste) 28 blokken cocaïne vervoerd en deze op voornoemd adres afgeleverd.
Om de herkomst van deze blokken cocaïne te achterhalen, is [medeverdachte 4] op 20 december 2017 - nadat aan de undercoveragenten de eerste twee deelpartijen waren geleverd en nadat bekend was geworden dat [medeverdachte 4] voor de derde deelpartij onderweg was - onder observatie genomen. Daarbij werd op enig moment gezien dat [medeverdachte 4] op een parkeerplaats op [c-straat ] in [plaats] contact had met verdachte en dat [medeverdachte 4] aan verdachte onbekend gebleven goederen overhandigde. Na deze ontmoeting is waargenomen dat [medeverdachte 4] met tassen - die naar later bleek gevuld waren met blokken cocaïne - de woning op [a-straat 1] in [plaats] is binnengelopen. Kort daarna zijn alle in dit onderzoek naar voren gekomen verdachten aangehouden en hebben er doorzoekingen plaatsgevonden in verschillende woningen en voertuigen, zo ook bij verdachte.
Bij de doorzoeking in de woning waar verdachte verbleef aan [b-straat 1] in [plaats] werd een grote hoeveelheid verdovende middelen, administratieve bescheiden en een grote som contante gelden aangetroffen, waaronder een geldbedrag van € 232.500,-, zijnde een aanzienlijk deel van het politiegeld dat voor de pseudokoop ter beschikking was gesteld.
De verdachte heeft bij zijn verhoor op het politiebureau alsook bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris (in het kader van de vordering inbewaringstelling), in raadkamer van deze rechtbank (in het kader van de vordering gevangenhouding) en bij alle voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling gehouden pro forma- en regiezittingen telkens geen inhoudelijke verklaring afgelegd. Pas op de eerste inhoudelijke zittingsdag is verdachte met een verklaring gekomen.
De verklaring van verdachte komt in de kern genomen er op neer dat de bij hem aangetroffen cocaïne, de grote contante geldbedragen en de administratieve bescheiden niet van hem zijn, maar van een vriend die hem gevraagd heeft om deze goederen voor hem op te slaan. Naar eigen zeggen wist verdachte niet om wat voor goederen het ging. Deze vriend - waarvan hij desgevraagd geen verdere gegevens wil verschaffen anders dan dat verdachte wel wist dat hij zich bezighield met illegale zaken - zou op 19 december 2017 een aantal tassen bij hem hebben gebracht. Op 20 december 2017 heeft verdachte nog wat goederen overhandigd gekregen, waaronder een schrijfmap, losse blaadjes en twee tassen. Later die dag zou diezelfde vriend hem gevraagd hebben om naar [c-straat ] in [plaats] te gaan om een aantal pakketjes voor hem in ontvangst te nemen. Verdachte is naar eigen zeggen naar de ontmoetingsplaats gereden en aldaar zijn goederen aan hem overgedragen, waarna hij deze goederen in zijn woning heeft opgeslagen en is vertrokken. Verdachte ontkent in alle toonaarden dat hij op welk moment dan ook verdovende middelen heeft afgeleverd aan anderen.
De rechtbank overweegt dat verdachte eerst tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak met deze verklaring is gekomen, nadat hij had kunnen kennisnemen van de gehele inhoud van het dossier en derhalve van alles wat dit in voor hem belastende en ontlastende zin inhield. Verdachte heeft geen redelijke verklaring gegeven voor het late tijdstip waarop hij een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, De verklaring van verdachte is niet verifieerbaar en niet controleerbaar.
De rechtbank acht - gelet op de daarin gebruikte bewoordingen - aannemelijk dat de in beslag genomen administratie aantekeningen bevat die in het kader van de handel in verdovende middelen zijn gemaakt. Opvallend is dat uit die aantekeningen volgt dat er in aanloop naar de actiedag op 20 december 2017 nieuwe partijen verdovende middelen werden verzameld. Ook volgt uit deze aantekeningen dat op 19 december 2017 om 10.30 uur één Thor en één Kroon (naar de rechtbank aanneemt: blokken cocaïne) zijn afgegeven aan een persoon genaamd [betrokkene 1] en om 13.00 uur eenzelfde eenheid is afgegeven aan een persoon genaamd [betrokkene 2] . Aangezien [medeverdachte 4] op 19 december 2017 twee blokken cocaïne op [a-straat 1] in [plaats] heeft afgeleverd en vaststaat dat die partij afkomstig is van dezelfde kristallisatiepartij als de cocaïne die bij verdachte in de woning is aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat met [betrokkene 1] of [betrokkene 2] [medeverdachte 4] wordt bedoeld. Uit de aantekeningen blijkt verder dat later die dag een nieuwe partij van in totaal 48 stuks (naar de rechtbank aanneemt: blokken cocaïne) is opgehaald. De optelsom van deze nieuw opgehaalde partij van in totaal 48 stuks met de twee blokken die, naar de rechtbank aanneemt reeds eerder aan [medeverdachte 4] waren meegegeven, levert in totaal 50 blokken op. Aangezien de in dit opsporingsonderzoek bekende medeverdachten en de undercoveragenten een drugsdeal hadden gesloten voor de levering van 50 kg cocaïne, gaat de rechtbank ervan uit dat deze 50 blokken kennelijk voor de onderhavige drugstransactie waren bedoeld.
Slechts enkele uren na de drugstransactie op 20 december 2017 is bovendien een aanzienlijk deel van het politiegeld (een bedrag van € 232.500,-) bij verdachte aangetroffen. Voor de rechtbank staat - met name gelet op de bevindingen van de observatieteams op 20 december 2017 - vast dat dit geld via [medeverdachte 4] bij verdachte terecht is gekomen. In de woning waar verdachte verbleef is, naast het aangetroffen politiegeld, een geldbedrag van in totaal € 48.250,- aangetroffen. Gelet op de plaats en wijze van aantreffen - een ingeseald pakketje van € 23.250,- in de wasmand en twee in folie gewikkelde bundels van respectievelijk € 20.000,- en € 5.000,-, waarvan die laatste in grote coupures - gaat de rechtbank ervan uit dat het (drugs)handelsgeld betreft. De rechtbank schrijft de aangetroffen administratie toe aan de verdovende middelen en geldbedragen die in de woning waar verdachte verbleef zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de stelling van verdachte dat hij de aangetroffen goederen voor een vriend in bewaring had en niet wist om wat voor goederen het ging, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de tassen met verdovende middelen (zo valt af te leiden uit de foto’s op p. 242 e.v. van zaakdossier 3) niet afsluitbare zogenoemde big shoppers betrof en de inhoud niet was afgedekt en dat de pakketjes met geldbedragen in ieder geval voor een deel verpakt waren in doorzichtige folie. Verdachte moet dus hebben geweten om wat voor goederen het ging. Te meer daar verdachte deze goederen op diverse plaatsen in de woning had gelegd: in een opbergruimte achter schotten, in een wasmand met kleding, op verschillende plekken in een kledingkast en op een vensterbank. Naast de aangetroffen (drugs)administratie, de diverse (hoge) geldbedragen en de aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, zijn in de woning van verdachte ook een vacumeerapparaat en een sealapparaat aangetroffen, goederen die rechtstreeks in verband kunnen worden gebracht met de handel in verdovende middelen. Verder was verdachte in het bezit van een voertuig dat speciaal was geprepareerd door middel van verborgen ruimtes die slechts, op één speciale manier geopend konden worden en dat ook in het voertuig van [medeverdachte 4] soortgelijke verborgen ruimtes waren gemaakt die op diezelfde speciale manier geopend konden worden. Bij het voorgaande wordt nog daargelaten de vraag, of ook in het geval de lezing van verdachte zou worden gevolgd, dit aan bewezenverklaring in de weg zou staan. Verdachte heeft alsdan immers tassen met inhoud in bewaring genomen van een vriend waarvan verdachte wist dat hij zich bezighield met illegale zaken, terwijl hij aan die vriend - zo heeft verdachte ter terechtzitting desgevraagd verklaard - geen vragen heeft gesteld over de inhoud van de tassen.
Gelet op al hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld en overwogen - in onderling verband en samenhang bezien - in combinatie met de niet verifieerbare en niet controleerbare verklaring die verdachte eerst tijdens de inhoudelijke zitting na het gereed komen van het eindproces-verbaal heeft afgelegd, komt zij tot de conclusie dat verdachte de leverancier is geweest van de inbeslaggenomen partijen cocaïne die [medeverdachte 4] op 19 en 20 december 2017 naar de testwoning aan [a-straat 1] in [plaats] heeft aangevoerd.”

3.Het eerste middel

3.1
Het middel lijkt te klagen over de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, maar bevat – gelet op de toelichting – vooral de klacht dat uit de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte cocaïne heeft overgedragen aan [medeverdachte 4] . De door het hof bevestigde bewezenverklaring is daardoor niet zonder meer begrijpelijk.
3.2
De conclusie dat de verdachte de leverancier is geweest van de door [medeverdachte 4] op 19 en 20 december 2017 vervoerde cocaïne, en dus dat de verdachte degene is geweest die de cocaïne aan [medeverdachte 4] heeft afgeleverd en/of verstrekt, blijkt inderdaad niet met zoveel woorden uit de bewijsmiddelen. Maar dat hoeft ook niet. Het gaat hier immers om een conclusie die de rechtbank heeft getrokken op basis van de daarvoor beschreven feiten en omstandigheden die wél uit de bewijsmiddelen blijken.
3.3
Om tot die conclusie te komen heeft de rechtbank in haar bewijsoverweging uitgebreid aandacht besteed aan – kort samengevat – de geobserveerde ontmoeting tussen de verdachte en [medeverdachte 4] op 20 december 2017, het resultaat van de doorzoeking van zijn woning enkele uren na de drugstransactie op 20 december 2017 en zijn verklaring op de eerste inhoudelijke zitting. Het op deze uitgebreide en gedetailleerde bewijsoverweging gebaseerde oordeel dat de verdachte de leverancier is geweest van de partijen cocaïne die [medeverdachte 4] op 19 en 20 december 2017 naar [a-straat 1] in [plaats] heeft aangevoerd, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.4
Het middel faalt.

4.Het tweede middel

4.1
Het middel bevat de klacht dat het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt strekkende tot vrijspraak, zonder dat het in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die daartoe hebben geleid en terwijl de verwerping niet zonder meer uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt.
4.2
In de toelichting op het middel wordt geciteerd uit de op de terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2023 overlegde pleitnota. Ik citeer alleen de conclusie daarvan:
“CONCLUSIE:
Ik verzoek u client vrij te spreken van feiten 1 en 2
Er is geen enkel bewijs dat cliënt überhaupt iets heeft overhandigd aan [medeverdachte 4] , laat staan de 2 opvallende AH blauwe tassen.
[medeverdachte 4] heeft ook niet verklaard dat hij de 2 AH tassen van client heeft gekregen. Hij is ruim 30 min uit het oog verloren door de observanten van de politie. Ook heeft de politie geen honden gebruikt ivm geuronderzoek om de auto of de geheime bergplaats te onderzoeken of er überhaupt drugs in de auto zijn vervoerd.
Ook is geen DNA of dactyonderzoek uitgevoerd ivm mogelijke contactsporen van client op al de 32 blokken en de 2 AH tassen die [medeverdachte 4] heeft afgeleverd in de testwoning.
Ook heeft geen handschrift vergelijkend onderzoek plaatsgevonden mbt het notitieboekje
Ik bepleit ook dat de bewijsconstructie middels het notititieboekje, via stempels Tor en Kroon en de eventuele chemische samenstelling ook geen aanvullende bewijsmateriaal is dat client heeft geleverd aan [medeverdachte 4] ”
4.3
Een dergelijk standpunt is – zoals blijkt uit de eerste twee zinnen van de hiervoor onder 2.2 geciteerde bewijsoverweging van de rechtbank – ook in eerste aanleg ingenomen. Zoals bij de bespreking van het eerste middel al aan de orde kwam, heeft de rechtbank dat standpunt in haar vonnis uitgebreid gemotiveerd verworpen.
4.4
Het middel miskent kennelijk dat het hof zich door de bevestiging van het vonnis in eerste aanleg ook heeft verenigd met de gronden waarop dat vonnis berust. De redenen waarom het hof is afgeweken van het door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak liggen aldus besloten in de bewijsoverweging van de rechtbank.
4.5
Het middel faalt.

5.Slotsom

5.1
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG