ECLI:NL:PHR:2025:1197

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
24/03488
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachte raad en de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1982, veroordeeld voor zware mishandeling met voorbedachte rade, op basis van een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte heeft de aangever op 6 mei 2016 opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door deze te schoppen en te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangever diverse breuken en letsels heeft opgelopen, waaronder fracturen van de kaakholte en oogkasbodem, en een ontwrichting van het sleutelbeen. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en dat het oordeel van de rechtbank over het zwaar lichamelijk letsel onvoldoende is gemotiveerd. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het middel slaagt, omdat er onvoldoende bewijs is over de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03488
Zitting11 november 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1.
De verdachte is bij arrest van 12 september 2024 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch [1] , middels gedeeltelijke bevestiging van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 30 april 2021, wegens:
- feit 1: “medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade”;
- feit 3: “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod” en
- feit 4: “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. [2]
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat het onder 1 [3] bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Meer in het bijzonder kan – aldus de stellers van het middel – uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat het bewezenverklaarde feit is gepleegd in [plaats] . Bovendien getuigt het door het hof bevestigde oordeel van de rechtbank dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dit oordeel onvoldoende met redenen omkleed.

3.Bespreking van het middel

3.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“op 6 mei 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, aan [slachtoffer] opzettelijk met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten
* fracturen (o.a. de rechter kaakholte en de oogkasbodem en de neusbijholte en het rechterjukbeen en het linkerkuitbeen (ter hoogte van de knie) en
* een ontwrichting ter hoogte van het sleutelbeen
heeft toegebracht door deze meermalen met (aanzienlijke/forse) kracht tegen diens hoofd en/of in diens gelaat en tegen diens overige lichaamsdelen te schoppen/trappen en/of stompen/slaan.”
3.2
Wat betreft de pleegplaats merk ik het volgende op. Uit de bewijsmiddelen I, II en VIII kan worden afgeleid dat de aangever op een uitvaart was bij [A] in [plaats] , alwaar hij werd aangesproken door de verdachte en mee moest lopen naar een auto waarin nog drie andere personen zaten. De aangever moest instappen. Ze reden in de richting van [a-straat] . [4] Ze reden door een bos in de omgeving van [plaats] en zijn een zandpad opgereden. Bij een slagboom zijn ze uitgestapt en verder gelopen. Daarna is de aangever mishandeld. Uit de camerabeelden van het crematorium blijkt dat de verdachte ongeveer 20 minuten niet op het parkeerterrein van het crematorium is geweest. Daaruit kan worden afgeleid dat hij maximaal 20 minuten weg is geweest. In die maximaal 20 minuten is hij naar de auto gelopen en weggereden, heeft de mishandeling plaatsgevonden en is hij weer teruggegaan naar het crematorium. In aanmerking nemende dat de plaats [plaats] niet beperkt is tot de bebouwde kom maar ook een groot buitengebied kent, is het oordeel van het hof dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in [plaats] niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat de precieze locatie van de mishandeling niet bekend is geworden maakt dat niet anders.
3.3
Voor het bewijs van het zwaar lichamelijk letsel van de aangever zijn de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
“IV. Het geschrift, te weten medische informatie/letselbeschrijving van [arts 1] , forensische arts, pagina 590 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Informatie ontvangen van chirurg [medisch centrum 1] over behandeling aldaar op de spoedeisende hulp op 06-05-2016.
Er was een bloeduitstorting rondom het rechteroog. Linker been is gezwollen door een bloeduitstorting. CT-scan van het hoofd toonde een breuk van de rechter kaakholte op 2 plekken. Breuk van de oogkasbodem. Röntgenfoto van de rechter toonde dat het sleutelbeen uit de kom was.
V. Het rapport Forensisch geneeskundig onderzoek van het NFI d.d. 25 oktober 2016, pagina’s 593-600 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek door forensisch arts [medisch centrum 2] [arts 2] bleek dat er bij [slachtoffer] een dwarse breuk aan het linkerkuitbeen ter hoogte van de knie was, een verbreding van de gewrichtsspleet tussen het sleutelbeen en de schouder rechts.
Op de CT-scan van het aangezicht werden zwellingen (induraties) waargenomen aan de rechterzijde van het aangezicht, de rechteronderkaak en de rechterwang, rechts op het voorhoofd, aan de oogleden van het rechteroog en aan de linkerwang. Daarbij waren er breuken van de rechterneusbijholte aan de binnenwaartse en aan de buitenwaartse zijde (‘de
mediale begrenzing en de laterale begrenzing van de sinus maxillaris’), aan het rechterjukbeen (‘arcus zygomaticus’) en aan de rechteroogkasbodem (‘orbitabodem’), met verplaatsing van oogkasinhoud naar benedenwaarts (‘verplaatsing van orbitaal vet naar caudaal’).
De bij [slachtoffer] waargenomen breuken en weke delenzwellingen in het aangezicht en ter hoogte van de linkerknie zijn passend bij meerdere botsende geweldinwerkingen op het gelaat en tenminste één botsende geweldinwerking zijwaarts op de linkerknie.”
3.4
Het (op dit punt) bevestigde vonnis van de rechtbank houdt voorts in:
“Uit de medische informatie blijkt dat er bij aangever sprake was van een bloeduitstorting rondom zijn rechteroog, een gezwollen linkerbeen door een bloeduitstorting en dat zijn rechter kaakholte op twee plekken gebroken was. Ook was zijn oogkasbodem gebroken en zijn sleutelbeen uit de kom. De forensische arts constateerde tevens dat er sprake was van een dwarse breuk aan het linkerkuitbeen ter hoogte van de knie en een verbreding van de gewrichtsspleet tussen het sleutelbeen en de schouder rechts. De waargenomen breuken en weke delenzwellingen in het aangezicht en ter hoogte van de linkerknie zijn volgens de arts passend bij meerdere botsende geweldinwerkingen op het gelaat en tenminste één botsende geweldinwerking zijwaarts op de knie. (…)
De rechtbank concludeert dat er sprake is geweest van zodanig uitgeoefend geweld dat aangever daardoor het genoemde letsel heeft opgelopen. De rechtbank overweegt hierbij dat het letsel van aangever zwaar lichamelijk letsel is in de zin van artikel 303 Wetboek van Strafrecht.”
3.5
In zijn overzichtsarrest van 3 juli 2018 is de Hoge Raad ingegaan op het begrip ‘zwaar lichamelijk letsel’. Uit dat arrest volgt dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, in elk geval kunnen worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Overigens kan relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. De beantwoording van de vraag of letsel als ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden aangemerkt, is in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel daarover kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Als echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie. [5]
3.6
Uit de bewijsvoering blijkt dat het slachtoffer ten gevolge van het mede door de verdachte toegepaste geweld diverse bloeduitstortingen, breuken in kaakholte, oogkasbodem en het linkerkuitbeen en een gewrichtsspleet tussen sleutelbeen en schouder heeft opgelopen. Hij is in het ziekenhuis op de spoedeisende hulp door een chirurg behandeld, maar wat daar voor behandeling heeft plaatsgevonden blijkt niet uit de bewijsvoering. Het op deze omstandigheden gebaseerde oordeel van het hof dat zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in art. 303 Sr (in verbinding met art. 302 Sr) is toegebracht, is – mede gelet op wat hiervoor is vooropgesteld – niet toereikend gemotiveerd, nu ten aanzien van zowel de botbreuken in de kaakholte als de botbreuk in de oogkasbodem en het linkerkuitbeen nadere vaststellingen in het bijzonder over de noodzaak en de aard van medisch, al dan niet operatief ingrijpen en ook het uitzicht op herstel ontbreken.
3.7
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Slotsom

4.1
Het middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Parketnr. 20-001288-21.
2.Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 en 5 tenlastegelegde (vrijspraak rechtbank), het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en in zoverre opnieuw recht gedaan en het vonnis waarvan beroep voor het overige – met verbetering van gronden – bevestigd.
3.Dit staat niet met zoveel woorden in het middel, maar de geformuleerde klachten zien slechts op dit feit.
4.Een blik op Google Maps leert dat dat een straat is in [plaats] , dichtbij het crematorium.
5.Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051,