ECLI:NL:PHR:2025:1390

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
23/04318
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1990, veroordeeld voor medeplegen van opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 24 oktober 2023 een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. De verdachte heeft cassatie aangetekend, waarbij hij aanvoert dat de bewezenverklaring van medeplegen onvoldoende gemotiveerd is. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.M.W. Paridaens, is dat het hof terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De feiten wijzen op een gezamenlijke uitvoering van de brandstichting, waarbij de verdachte en de medeverdachte samen naar de auto van de aangever zijn gegaan, de omgeving hebben gescand en na de brand zijn weggereden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de uitspraak is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04318
Zitting16 december 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 24 oktober 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] wegens “medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 24/03538. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Namens de verdachte heeft D.J.M. Dammers, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde medeplegen (van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is) ontoereikend, dan wel niet voldoende begrijpelijk is gemotiveerd, omdat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte voldoende nauw en bewust met de medeverdachte heeft samengewerkt om te kunnen spreken van medeplegen.
2.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 23 januari 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan
- in de personenauto [kenteken 1] , toebehorende aan [aangever] , brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor de naast geparkeerde voertuigen en goederen te duchten was.”
2.3
Het hof heeft het namens de verdachte gevoerde bewijsverweer in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen: [2]

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte om van medeplegen te kunnen spreken. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte in de buurt van de plaats van het delict is geweest. De verdachte had geen wetenschap van het plan van de medeverdachte. Het feit dat er vijf glassporen op de jas van de verdachte zijn aangetroffen, sluit de verklaring van de verdachte niet uit dat hij geen enkele rol heeft gehad bij de brandstichting, ook niet als medeplichtige. De vernieling van de auto kan evenmin worden bewezen, omdat ook het bewijs voor betrokkenheid van verdachte hierbij ontbreekt. Verdachte dient te worden vrijgesproken aldus de verdediging.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
[aangever] heeft aangifte gedaan van brandstichting en vernieling van zijn auto, een Toyota C-HR met het [kenteken 1] . Aangever heeft de auto op 20 januari 2022 onbeschadigd achtergelaten op een bij zijn woning behorende parkeerplaats aan [a-straat] te [plaats] . Vervolgens wordt hij op 23 januari 2022, om 05:30 uur in kennis gesteld dat zijn auto in brand staat. Als hij bij zijn auto aankomt en de brand geblust is, ziet hij dat het kleine driehoekvormige ruitje van de portier rechtsvoor is ingeslagen. Een groot gedeelte van het interieur is verbrand/gesmolten.
[getuige] , woonachtig op [a-straat 1] te [plaats] , is in de nacht van 23 januari 2023 op zijn balkon een sigaret aan het roken. Vanuit zijn balkon heeft hij vrij zicht op de doorgaande weg [a-straat] . Het is donker, maar de straatverlichting brandt en het zicht is goed. Op een gegeven moment ziet hij een witte personenauto aan komen rijden uit de richting van [b-straat] . Deze personenauto valt hem op omdat deze niet over de weg rijdt maar over het fietspad. Hij ziet dat het een witte personenauto betreft van het merk Toyota, type Yaris. Hij ziet dat de bestuurder de auto parkeert op de parkeerplaats van de flat naast zijn woning. Na enige tijd ziet hij twee mannen aan komen lopen vanuit de richting van die parkeerplaats. Hij ziet de mannen over het fietspad lopen in de richting van de hogere nummers. Hij omschrijft de mannen als volgt:
Verdachte 1:
- Fors gebouwd
- Blanke huidskleur
- capuchon op zijn hoofd
- gympies
Verdachte 2:
- Lange groene jas
- Capuchon op zijn hoofd
- Blanke huidskleur
- Grijze joggingsbroek
[getuige] hoort de mannen praten in een voor hem onbekende buitenlandse taal. Hij ziet de mannen lopen over het fietspad en ziet dat zij vervolgens ter hoogte van een witte Toyota, type C-HR blijven staan. Hij herkent dit type auto omdat hij een soortgelijke auto heeft. Vervolgens ziet hij de mannen naar de auto lopen. Beide mannen kijken in de auto en tevens ziet hij ze de omgeving scannen, kennelijk om te kijken of zij worden gezien. De mannen lopen daarna terug naar het fietspad en staan weer even te praten in een buitenlandse taal.
Daarna ziet [getuige] verdachte 2 teruglopen in de richting van de auto waar mee zij gekomen zijn. Verdachte 1 blijf eerst op het fietspad staan, maar loopt toch weer terug in de richting van de witte Toyota. Omdat [getuige] het verdacht vindt doet hij zijn jas aan en loopt naar beneden om naar buiten te gaan. Als hij beneden komt ziet hij rookontwikkeling bij de witte Toyota. Hij ziet tevens de witte Toyota Yaris aan komen rijden met verdachte 2 achter het stuur. [getuige] ziet verdachte 1 richting de witte Toyota Yaris rennen en instappen. Hij ziet dat de witte Toyota Yaris wegrijdt.
Vervolgens is [getuige] achter de witte Toyota Yaris aangereden. Hij belt ondertussen met de meldkamer van de politie en geeft zijn positie constant door. Op de dijk richting [plaats] ziet hij een politieauto aan komen rijden en deze geeft de bestuurder van de witte Toyota Yaris een stopteken. Beide mannen worden aangehouden door de politie. Hij verklaart met honderd procent zekerheid te kunnen zeggen dat de mannen die zijn aangehouden de mannen zijn die hij heeft gezien bij de witte Toyota CHR.
Op zondag 23 januari 2022
(het gerechtshof begrijpt: 2023)omstreeks 05:16 uur krijgen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding dat er een personenauto in de brand is gestoken. De verdachten zijn vervolgens in een personenauto weggereden in de richting van de dijk. Kort hierop horen de verbalisanten dat de getuige achter de personenauto rijdt. De personenauto zou zijn voorzien van een Pools kenteken.
De verbalisanten rijden in die richting en zien in de verte een tweetal voertuigen in hun richting komen en geven een stopteken. De bestuurder van het voertuig met het Poolse [kenteken 2] voldoet aan het stopteken. De verbalisanten horen van de bestuurder van het tweede voertuig dat zij het goede voertuig hebben die betrokken is geweest bij de brandstichting. [verbalisant 1] ziet dat de bestuurder zijn mobiele telefoon opent en zijn legitimatie laat zien. De bestuurder blijkt [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990, te zijn. [verbalisant 1] ziet dat er in de bestuurdersdeur zwarte handschoenen liggen. Tevens zien de verbalisanten dat er in het rechter achterportier een fles bio-ethanol ligt, welke fles gedeeltelijk leeg is. De verbalisanten hebben de handschoenen en de bio-ethanol inbeslaggenomen.
Uit de bevindingen van het forensisch onderzoek van 23 januari 2023 om 14:30 uur, aan de auto van aangever is gebleken dat het scheerraam van het rechter voorportier (bijrijderszijde) is vernield. In het voertuig zijn vanaf het vernielde raam een uitwaaiering van glasscherven door het voertuig heen te zien. [verbalisant 3] heeft een glasmonster uit de sponning van het raam genomen.
In het voertuig wordt brand- en smeltschade op de vloer voor de rechtervoorstoel, op het lagergelegen deel van het dashboard en op de vloer voor de linker voorstoel aangetroffen. Het laaggelegen brandpatroon komt overeen met een brandpatroon te verwachten bij een vloeistofbrand op de vloer Verbalisant verkrijgt geen indicatie voor de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen bij een mini-Rea test. Dit is volgens de verbalisant goed verklaarbaar bij gebruik van bio-ethanol. Deze brandstof (op basis van alcohol) is zeer vluchtig en zal van zichzelf zeer snel verdampen. Uren na het incident is het te verwachten dat deze stof niet meer meetbaar is. De verbalisant concludeert dat het scheerraam van het rechterportier is vernield vanaf de buitenzijde, waardoor het portier geopend kon worden en het onderhoudsboekje uit de auto is weggenomen. Voorts concludeert de verbalisant op basis van zijn bevindingen dat de auto vermoedelijk in brand is gestoken door het aansteken van een ontbrande vloeistof, die is aangebracht op de vloer. Door snel te blussen is brand niet verder uitgebreid.
Naar aanleiding van het forensisch onderzoek is een glasspoor veiliggesteld van de auto van aangever, afkomstig van het scheerraam van het rechter voorportier, aan de bijrijderszijde (AAMF8107NL).
Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI-rapport) van 23 januari 2022 blijkt dat er circa 350 op glas lijkende sporen zijn aangetroffen op de in de deur aan de bestuurderskant aangetroffen handschoenen (AAMF8176NL) uit de auto waarin verdachte reed. Daarnaast zijn 47 sporendragers aangetroffen op de grijze spijkerbroek (AAMF8104NL), 45 sporendragers op de witte Adidas schoenen (AAMF8105NL), 31 sporendragers op de muts (AAMF8181NL) en circa 230 sporendragers op de jas (AAMF8182NL) van de verdachte.
Van de gevonden glassporen is een representatief deel onderzocht. Omdat een deel van de onderzochte glassporen niet overeenkomt met het referentieglas, zijn de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek geëvalueerd onder de hypothesen:
Hypothese 1
Eén of meer van de onderzochte vlakglassporen zijn afkomstig van de gebroken ruit(en).
Hypothese 2
Alle onderzochte vlakglassporen zijn afkomstig van (een) willekeurig andere ruit(en).
Uit de kleding van de verdachte zijn 5 glassporen veiliggesteld die overeenkomen met het referentieglas van de auto met [kenteken 1] . Hiervoor geldt dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Uit de handschoenen zijn 6 glassporen veiliggesteld die overeenkomen met het referentieglas van de auto met [kenteken 1] . Hiervoor geldt dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
[verbalisant 4] verklaart de foto’s te hebben bekeken van de aangetroffen situatie met betrekking tot de in brand gestoken auto Toyota CHR gekentekend [kenteken 1] . Dit voertuig stond in een parkeervak. Hij ziet dat er nog 2 auto's ter linker- en rechterzijde naast het voertuig stonden. Indien de brand zich had doorgezet en het hele voertuig, de Toyota CHR gekentekend [kenteken 1] , was afgebrand dan hadden zeker beide naastgelegen auto’s eveneens schade opgelopen, te weten gesmolten plastic delen, lakschade en (eventueel) gesprongen ruiten). Hij verklaart meer dan dertig jaar bij de politie werkzaam te zijn, bij vele autobranden ter plaatse te zijn geweest en bij vele autobranden te hebben gezien dat naast het brandende voertuig staande auto’s vrijwel altijd schade opliepen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht het hof, gezien de verklaring van de getuige, de bevindingen van de verbalisanten en de conclusies uit het forensisch onderzoek, alles in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde brandstichting.
Medeplegen
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat geen sprake is van medeplegen. Verdachte heeft middels een brief laten weten, zo begrijpt het hof, dat hij inderdaad met zijn vader de persoon was die bij de auto is gezien, dat hij niet precies weet wat er is gebeurd, dat hij geen brand heeft gesticht en dat hij zijn vader om een aantal redenen niet heeft gestopt.
Het gerechtshof stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van hetgeen het gerechtshof omtrent de feiten en omstandigheden heeft verwoord en de uiterlijke verschijningsvorm die daaruit naar voren komt, is het gerechtshof van oordeel dat tussen verdachte en diens medeverdachte sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de brandstichting. Naar het oordeel van het gerechtshof is voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van medeplegen niet relevant wie van de verdachten de brand feitelijk heeft aangestoken. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen staat voldoende vast dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering, waaraan de verdachte zich niet heeft onttrokken. Uit de op de kleding en de (in het handschoenenvak bestuurderszijde) handschoenen aangetroffen glassporen, acht het gerechtshof de door de verdediging aangevoerde stelling dat hij er niet bij betrokken was en de handschoenen van zijn vader (kennelijk na het gebeuren) in ontvangst heeft genomen niet aannemelijk. Alternatieve scenario's met betrekking tot de wijze waarop de glassporen van de autoruit op de kleding van de verdachte kunnen zijn terechtgekomen zijn, nog daargelaten of deze voldoende zijn onderbouwd, niet aannemelijk geworden. Ook het feit dat in de auto waarin verdachte reed een fles Bio-ethanol is aangetroffen maakt dat het gerechtshof aan de (pas in hoger beroep afgelegde ontkennende) verklaring over de gang van zaken geen geloof hecht.
Aldus is sprake van het tenlastegelegde medeplegen van opzettelijk brandstichten van de auto van aangever.”
2.4
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. De Hoge Raad heeft tussen 2014 en 2016 in richtinggevende arresten algemene overwegingen gegeven die in het bijzonder gericht zijn op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. [3] Hieruit volgt in de kern genomen dat voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat de kwalificatie medeplegen alleen is gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Ook wanneer de verdachten de kernhandeling van het delict niet samen uitvoeren, kan sprake zijn van medeplegen. In dit verband wijs ik op een arrest van de Hoge Raad van 3 april 2018. [4] In de zaak die aan dit arrest ten grondslag lag, had het hof vastgesteld dat de verdachte geen feitelijke brandstichtende handelingen had gepleegd. Desondanks kwam het hof tot het oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, van voldoende gewicht was om de gedragingen van de verdachte als medeplegen van dit delict aan te merken, omdat de verdachte op de hoogte was van het plan, daarna een voertuig heeft geregeld, zijn mededader heeft opgehaald, terwijl op het moment dat zijn mededader instapte reeds aanmaakblokjes in de auto lagen, zijn medeverdachte op het adres had afgezet, het doelwit had aangewezen en vervolgens de medeverdachte had opgehaald. De Hoge Raad achtte dit oordeel niet onbegrijpelijk. Hierbij overwoog de Hoge Raad dat de vaststelling dat zijn medeverdachte de feitelijke brandstichtende handelingen heeft gepleegd, niet afdoet aan de toereikendheid van de motivering.
2.5
De steller van het middel voert in de toelichting op het middel aan dat uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [getuige] ontlastende factoren blijken ten aanzien van de door het hof aangenomen gezamenlijke uitvoering van de brandstichting en dat verder uit de bewijsvoering niets over het handelen van de verdachte ten tijde van de uitvoering van het delict kan worden vastgesteld. Die ontlastende factoren zouden inhouden dat de getuige de verdachte heeft zien teruglopen in de richting van de auto waarmee de verdachte en de medeverdachte zijn gekomen en dat hij daarna ziet dat de verdachte met de vluchtauto komt aanrijden en de medeverdachte richting de vluchtauto komt aanrennen en instapt.
2.6
De steller van het middel lijkt te miskennen dat de verklaring van [getuige] betrekking heeft op verschillende momenten en dat daartussen een gat van onbekende duur in de waarneming van deze getuige zit. De getuige heeft het teruglopen door de verdachte naar de auto waarmee hij en zijn medeverdachte waren gekomen, gezien vanaf zijn balkon. Vervolgens heeft hij zijn jas aangetrokken en is hij naar beneden gelopen om naar buiten te gaan. Aldaar heeft de getuige rookontwikkeling gezien bij de auto van de latere aangever en heeft hij gezien dat de vluchtauto kwam aanrijden. Over wat zich in de tussentijd (tijdens het naar beneden gaan) heeft afgespeeld, heeft de getuige niet verklaard. Dat zet de verklaring van de getuige dus in een wat ander daglicht wat betreft de ontlastende factoren die daaruit zouden blijken. Verder geldt dat uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat het scheerraam van het rechter voorportier van de auto van de aangever is vernield en dat in het handschoenenvakje aan de bestuurderszijde van de vluchtauto handschoenen met glassporen zijn aangetroffen die overeenkomen met het referentieglas van de auto van de aangever, terwijl dergelijke glassporen ook op de kleding van de verdachte (waaronder op zijn schoenen en zijn muts) zijn aangetroffen. Op grond hiervan acht het hof de stelling van de verdediging dat de verdachte niet bij de brandstichting was betrokken en de handschoenen pas na het gebeuren van zijn vader in ontvangst heeft genomen (waardoor de glassporen op zijn kleding zijn gekomen), niet aannemelijk. In dit oordeel ligt naar het mij voorkomt besloten dat de verdachte betrokken was bij de brandstichting door het inslaan van de autoruit. Daarnaast geldt dat uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk zijn aangekomen, zich hebben begeven naar de auto van de aangever, in de auto van de aangever hebben gekeken, de omgeving rond de auto van de aangever hebben gescand, in de omgeving van de auto van de aangever met elkaar hebben gepraat, na de rookontwikkeling gezamenlijk zijn weggereden en dat in de auto waarin de verdachte en de medeverdachte kort na de brandstichting zijn aangehouden een gedeeltelijk lege fles bio-ethanol is gevonden. Uit deze feiten en omstandigheden en de uiterlijke verschijningsvorm die daaruit naar voren komt, heeft het hof niet onbegrijpelijk een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de brandstichting tussen de verdachte en diens medeverdachte afgeleid.
2.7
Anders dan de steller van het middel acht ik gelet op al het voorgaande het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen van opzettelijk brandstichten van de auto van de aangever toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. [5] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 21-000294-23. Dit arrest is op rechtspraak.nl gepubliceerd onder: ECLI:NL:GHARL:2023:8978.
2.Met weglating van voetnoten.
3.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
4.HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:499,
5.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.2.