In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte, die op 5 augustus 2020 in Tilburg een pakketje heeft besteld op naam van de aangever, zich schuldig heeft gemaakt aan het misbruik van identificerende persoonsgegevens. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de bewijsvoering van het hof onvoldoende is om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk het pakketje heeft besteld. Het eerste middel van cassatie slaagt, omdat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte het pakketje heeft besteld. Het tweede middel betreft de overschrijding van de inzendtermijn van de stukken door het hof, wat ook terecht is geklaagd. De conclusie van de plv. AG strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof voor een nieuwe behandeling van de zaak. De verdachte is eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens van de aangever. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere partijen en de juridische nuances rondom identiteitsfraude en de bewijsvoering in cassatie.