4.1Voor een goed begrip van de zaak geef ik eerst de relevante passages - met weglating van voetnoten - uit genoemd onherroepelijk vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2020 weer:
“De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[veroordeelde]
Geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
Thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [...] ,
[...] , [plaats]
(…)
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzittingen van 8 november 2019 en 18 september 2020 - ten laste gelegd dat:
6.
hij op of omstreeks 14 februari 2018, te Dordrecht, althans in Nederland, en/of in Tsjechïe, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 4.105.492,66 euro (op de bankrekening met IBAN: [IBAN 1] van the UniCredit Bank Czech Republic and Slovakia op naam van het bedrijf [A] S.R.O.), heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen:
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2017 tot en met 28 januari 2018, te Dordrecht, althans in Nederland, en/of in Tsjechïe, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 4.105.492,66 euro (op de bankrekening met IBAN: [IBAN 1] van the UniCredit Bank Czech Republic and Slovakia op naam van het bedrijf [A] S.R.O.), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de rechthebbende op dat voorwerp heeft verborgen en/of verhuld heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf”
Ten aanzien van de feiten 4 en 6
Inleiding
Op de bankrekening van [A] s.r.o. met nummer [IBAN 1] , gehouden bij de UniCredit Bank, is op 6 november 2017 een bedrag van € 4.000.000,- bijgeschreven, afkomstig van een bankrekening op naam van [B] . Op 16 november 2017 is van een bankrekening van [C] Limited (hierna ook: [C] ) een bedrag van € 100.000,- bijgeschreven op de bankrekening van [A] s.r.o.
[A] s.r.o. is een Tsjechische rechtspersoon. Sinds 18 september 2017 (ingeschreven op 26 september 2017) is de verdachte het enige bestuurslid van deze rechtspersoon. Hij is bovendien sinds 26 september 2017 enig aandeelhouder. Aangezien aanwijzingen ontbreken dat sindsdien ook andere natuurlijke personen dan de verdachte bij [A] s.r.o. zijn betrokken, gaat de rechtbank ervan uit dat alle handelingen op naam van [A] s.r.o. feitelijk aan de verdachte zijn toe te rekenen.
UniCredit Bank Czech Republic and Slovakia (hierna: UniCredit) is een onderzoek gestart naar aanleiding van de genoemde overboeking van € 4.000.000,-. Bij de omschrijving van het bedrag stond (in vertaling) vermeld: ‘voortijdige betaling van een schuld’. UniCredit heeft de verdachte verzocht om informatie met betrekking tot de herkomst van het geld, een verklaring uit welke activiteiten het geld is verkregen en het beoogde doel waarvoor [A] s.r.o. dit geld wilde gebruiken.
Door justitie in Tsjechië is op 14 februari 2018 het tegoed op de genoemde bankrekening bevroren. Op deze rekening stond op dat moment een bedrag van € 4.105.492,66. De verdachte bevond zich op dat moment in voorlopige hechtenis in de Penitentiaire Inrichting [...] .
Geen brondelict
De officier van justitie heeft onder meer gesteld dat de verdachte, door zich onder de naam [A] valselijk voor te doen als bank, zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [D] Limited ( [D] ), een in Ierland gevestigde rechtspersoon voor wie het bedrag van € 4.000.000,- van [B] bestemd was. De officier van justitie merkt dit misdrijf aan als brondelict voor de in de tenlastelegging genoemde bedragen. De verdachte heeft deze bedragen volgens de officier van justitie vervolgens witgewassen. Daarbij gaat de officier van justitie ervan uit dat ook de klanten van de nepbank [A] , waaronder [D] , zich aan witwassen schuldig hebben gemaakt. Volgens hem is sprake van dubbel witwassen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de verdachte [D] heeft opgelicht. Niet kan worden uitgesloten dat het bedrag van € 4.000.000,- in samenspraak met [D] op de bankrekening van [A] s.r.o. bij UniCredit terecht is gekomen. De rechtbank ziet op grond van het dossier ook voor het overige niet een bepaald brondelict.
Bij deze stand van zaken staat ter beoordeling aan de rechtbank of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de bij de feiten 4 en 6 genoemde bedragen, terwijl geen direct bewijs voor een brondelict of -delicten aanwezig is.
Stappenplan
Volgens vaste jurisprudentie kan, wanneer geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf (brondelict), witwassen niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp - in dit geval: een tegoed op een bankrekening - uit enig misdrijf afkomstig is.
Daartoe dient het openbaar ministerie allereerst feiten en omstandigheden aan te dragen, blijkend uit het dossier, die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is [stap i]. Indien dit ernstig vermoeden wordt aangenomen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is [stap ii]. Die verklaring moet concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn [stap iii]. Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring [stap iv]. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet ten slotte worden beoordeeld of ondanks de verklaringen van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Stap i. De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden blijkend uit het dossier het hiervoor genoemde vermoeden rechtvaardigen.
Allereerst heeft de rechtbank meegewogen het (hiervoor genoemde) onderzoek dat UniCredit is gestart naar aanleiding van de overboeking van een bedrag van € 4.000.000,- en de (hierna te noemen) wisselende verklaringen die de verdachte (kort na elkaar) gedurende dit bancaire onderzoek heeft gegeven op vragen van UniCredit met betrekking tot dit bedrag.
In een (Engelstalige) e-mail (gedateerd 8 november 2017 8.06 PM) heeft de verdachte voor het eerst verklaard omtrent de herkomst van het geld, inhoudende dat hij geld had geleend van de vennootschap [D] Limited, dat hij had geïnvesteerd in de cryptomunt bitcoin en een winst van ca. 300% had gerealiseerd. Omdat de verdachte informatie had ontvangen over een toekomstige daling van de bitcoin-koers, heeft de verdachte om de opheffing van de rekening bij de vennootschap [B] verzocht om verwachte verliezen te voorkomen.
De rechtbank begrijpt deze eerste verklaring van de verdachte aldus, dat de verdachte, althans zijn bedrijf [A] s.r.o. een bedrag van € 1.000.000,- had geleend van [D] Limited en dit via [B] had belegd in bitcoins waarmee hij een winst van 300% (€ 3.000.000,-) had behaald. Voorts begrijpt de rechtbank deze verklaring aldus dat [B] , dat de bitcoin-rekening beheerde, deze rekening op verzoek van de verdachte heeft opgeheven om verwachte verliezen (koersval van de bitcoin) te voorkomen en dat [B] het totaalbedrag heeft overgemaakt aan [A] s.r.o.
De verdachte heeft daarna een tweede e-mail gestuurd naar UniCredit. Daarin heeft hij in antwoord op de vragen die UniCredit aan hem heeft gesteld het volgende geschreven (vertaald): "Wij hebben [D] Limited gevraagd ons geld te lenen welke zij van [G] Limited als financieringsovereenkomst kregen voor ons zodat wij in onder andere bitcoins konden investeren. Dit kwam doordat onze Poolse afdeling in bitcoins had geïnvesteerd en deze daar een grote winst uit hadden gehaald. [D] had nog geld tegoed van [G] waarop zij vroegen aan [G] dit geld direct naar ons over te maken. [G] had dit geld in [B] zitten waarop dit geld direct vanaf een [B] account naar ons werd overgemaakt.”
De rechtbank begrijpt de tweede verklaring van de verdachte aldus dat hij het (gehele) bedrag had geleend via [D] dat het op zijn beurt had geleend van [G] Limited, een op Cyprus gevestigde vennootschap (hierna ook: [G] ). [G] had dit geld op een account bij [B] staan en [B] maakte dit bedrag rechtstreeks over naar [A] s.r.o. De bedoeling was om dit geld vervolgens te investeren in bitcoins.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan de verdediging heeft betoogd, tussen deze twee verklaringen een essentieel verschil zit. Volgens de eerste verklaring betrof slechts een deel van het bedrag een lening en behoorde de rest toe aan de verdachte/ [A] s.r.o., volgens de tweede verklaring betrof het gehele bedrag een lening. Volgens de eerste verklaring was reeds belegd in bitcoins en werd een koersdaling verwacht, volgens de tweede verklaring was het juist de bedoeling om te gaan beleggen in bitcoins omdat een koersstijging werd verwacht (hetgeen de
verdachte later ook bij de rechter-commissaris heeft verklaard). Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank voorts van oordeel dat de verschillen tussen deze twee verklaringen niet kunnen worden verklaard op grond van de door de verdachte genoemde omstandigheden, te weten dat hij op het moment van schrijven van de eerste e-mail onderweg was met de auto en zijn bericht aan UniCredit opstelde met behulp van het programma Siri, een programma dat het mogelijk maakt een iPhone met de stem te bedienen.
Voorts weegt bij het oordeel van de rechtbank dat de feiten en omstandigheden het hiervoor genoemde vermoeden rechtvaardigen mee dat drie van de vier rechtspersonen die bij de overboekingen van € 4.000.000,- en € 100.000,- betrokken (zouden) zijn - [G] , [D] en [C] - met elkaar in verband zijn te brengen, omdat ze dezelfde bestuurders kennen. Daarbij komt dat deze drie rechtspersonen geen bedrijfsactiviteiten ontplooien die overboekingen van € 4.000.000,- en € 100.000,- verklaren en een gering eigen vermogen hebben, terwijl hun financiële stabiliteit te wensen overlaat.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het vermoeden gerechtvaardigd dat de bedragen van € 4.000.000,- en € 100.000,- die zijn bijgeschreven op de bankrekening van [A] s.r.o., waarvan de verdachte (zoals hiervoor besproken) enig aandeelhouder en bestuurder is, van enig misdrijf afkomstig zijn.
Stap ii. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte een verklaring worden verwacht over de (legitieme) herkomst van deze bedragen. Tijdens zijn verhoor door de politie op 2 juli 2018 heeft de verdachte verklaard - kort gezegd - dat de overboeking van € 4.000.000,- van 6 november 2017 een lening van [D] aan [A] s.r.o. betrof en was bedoeld om te investeren in bitcoins. Deze geldlening was vastgelegd in een overeenkomst van 1 september 2017.
Het bedrag zou door [B] aan [D] betaald worden, maar bleek uiteindelijk van [G] afkomstig te zijn. In verband met de herkomst van het bedrag van € 100.000,- dat op 16 november 2017 door [C] Limited is overgemaakt, heeft de verdachte verklaard: ‘Voor zover ik weet huurde dat bedrijf zeilboten of een vliegtuig van ons. Dat is vorig jaar geweest. Ik weet niet meer precies wat er gehuurd werd.’ De verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij nooit contact heeft gehad met de contactpersoon van dit bedrijf, [betrokkene 4] , maar wel haar naam vond via internet en de naam heeft gebruikt om een vals document op te maken waarmee hij een bankrekening in Luxemburg wilde openen. Later in het hetzelfde verhoor heeft de verdachte echter verklaard wel contact met haar te hebben gehad, telefonisch. De verdachte kende wel het (overige) bestuur van [C] Limited. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hiermee doelde op [betrokkene 2] die de verdachte naar eigen zeggen al zeven jaar kende. [betrokkene 2] was zowel verbonden aan [D] Limited (als financieel directeur, met wie de verdachte de overboeking van € 4.000.000,- zegt te hebben besproken) als aan [C] Limited.
Stap iii en iv. Uit het onderzoek dat het openbaar ministerie vervolgens heeft gedaan, is gebleken dat het document van de geldleningsovereenkomst, ondertekend op 1 september 2017, valselijk is opgemaakt. Zo blijkt uit het onderzoek naar de echtheid van dit document dat de stijl van binden en verzegelen overeenkomt met een ander contract waarvan door de verdachte is erkend dat het valselijk is opgemaakt. De notaris wier naam in het contract is genoemd, gehoord als getuige, heeft ontkend dat de handtekening, stempel en zegel op het contract de hare zijn. Ook [betrokkene 1] , die namens [D] het contract destijds zou hebben ondertekend, heeft ontkend dat de handtekening van haar is. Tenslotte heeft de verdachte zelf gezegd, zo blijkt uit de weerslag van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek dat de verdachte vanuit de penitentiaire inrichting met een derde voerde, dat [D] het geld ‘zogenaamd’ aan hem heeft geleend. De verklaring van de verdachte dat het bedrag van € 4.000.000,- een lening betrof is daarmee onwaarachtig gebleken. Een andere concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van dit bedrag heeft de verdachte niet gegeven.
Ten aanzien van het bedrag van € 100.000,- overweegt de rechtbank dat de verklaring van de verdachte niet is onderbouwd, niet concreet en hoogst onwaarschijnlijk is. [betrokkene 2] , werkzaam bij [C] Limited, heeft immers verklaard dat hij niets weet van zaken met [A] in verband met boten of vliegtuigen, maar alleen heeft gewerkt aan het opzetten van een rekening bij [A] .
Conclusie ten aanzien van feit 6
Gelet op de hiervoor weergegeven bevindingen van het (nader) onderzoek is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de bedragen van € 4.000.000,- en € 100.000,- die zijn bijgeschreven op de rekening van [A] s.r.o. van enig misdrijf afkomstig zijn. Op de bankrekening van [A] s.r.o. [IBAN 1] bij UniCredit Bank zijn in de periode van 17 oktober 2017 tot 27 november 2017 ook aanzienlijk kleinere bedragen bij- en afgeschreven. Daardoor is vermenging opgetreden. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 14 februari 2018 het saldo van die bankrekening, een bedrag van € 4.105.492,66, voorhanden heeft gehad, zoals primair tenlastegelegd, terwijl hij wist dat dit saldo grotendeels - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en dat hij zich in die zin schuldig heeft gemaakt aan witwassen.