ECLI:NL:PHR:2025:232

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
23/01510
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie over profijtontneming in criminele organisatie gericht op handel in heroïne

In deze zaak, die betrekking heeft op profijtontneming, is de betrokkene, geboren in 1984, betrokken bij een criminele organisatie die zich richt op de handel in heroïne. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 14 april 2023 het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2021 bevestigd, waarbij de rechtbank het wederrechtelijk voordeel heeft vastgesteld op € 129.800,00. De betrokkene is verplicht gesteld om € 124.800,00 aan de staat te betalen ter ontneming van dit voordeel, waarbij een vermindering van € 5.000,- is toegepast vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.

De conclusie van de procureur-generaal, D.J.C. Aben, betreft de motivering van de oplegging van de ontnemingsmaatregel. Het middel van cassatie, ingediend door de advocaat D.J.M. Dammers, stelt dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gewoontewitwassen heeft geleid tot het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel. De rechtbank heeft echter, bij gebrek aan legale inkomsten van de betrokkene, geconcludeerd dat haar uitgaven enkel met geld van strafbare feiten zijn gefinancierd. De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld aan de hand van een gedetailleerde kasopstelling.

De conclusie van de procureur-generaal is dat het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01510 P

Zitting18 februari 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de betrokkene

Inleiding

1. Bij arrest van 14 april 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2021 met aanvulling van gronden bevestigd.
2. Bij het genoemde vonnis had de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 129.800,00, en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 124.800,00 ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel (waarbij een overschrijding van de redelijke termijn is gecompenseerd door de betalingsverplichting te verminderen met € 5.000,-).
3. Er bestaat – met inbegrip van de voorliggende zaak – samenhang tussen de zaken [medeverdachte 7] (23/01465), [betrokkene] (23/01510 P), [medeverdachte 2] (23/01511), [medeverdachte 2] (23/01513 P), [medeverdachte 3] (23/01593), [medeverdachte 4] (23/01604), [medeverdachte 5] (23/01614), [medeverdachte 5] (23/01616 P). In al deze zaken zal ik vandaag concluderen. In de zaak tegen [medeverdachte 6] (23/01582), waarin geen middelen zijn ingediend, heeft de Hoge Raad op 14 november 2023 reeds arrest gewezen.
4. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. D.J.M. Dammers, indertijd advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

5. Met het middel betoogt de steller ervan dat de motivering van de oplegging van de ontnemingsmaatregel tekortschiet nu de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis uitsluitend heeft overwogen dat het feit waarvoor de betrokkene in de strafzaak is veroordeeld – gewoontewitwassen – een vijfde categorie-feit betreft, maar niet heeft uiteengezet om welke reden aannemelijk is dat dit gewoontewitwassen ertoe heeft geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit knelt volgens de steller van het middel te meer omdat gewoontewitwassen niet zonder meer met zich brengt dat daardoor wederrechtelijk voordeel wordt verkregen en evenmin inzichtelijk is of de rechtbank anders oog heeft gehad op ‘andere strafbare feiten’ als bedoeld in artikel 36e lid 3 Sr.

De bespreking van het middel

6. Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel – in cassatie onbetwist – becijferd aan de hand van een uitgebreide kasopstelling en de oplegging van de ontnemingsmaatregel gegrond op artikel 36e lid 3 Sr. In dit verband heeft de rechtbank overwogen: “
Bij gebrek aan aantoonbare legale inkomsten en bij gebrek aan enig andersluidende verklaring van de veroordeelde, acht de rechtbank het aannemelijk dat de veroordeelde haar uitgaven enkel heeft kunnen doen met geld dat zij door middel van (andere) strafbare feiten tot haar beschikking had.

Slotsom

7. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG