ECLI:NL:PHR:2025:233

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
23/01513
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in de context van criminele organisatie en handel in heroïne

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 18 februari 2025, betreft het een conclusie van de procureur-generaal over profijtontneming in het kader van een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in heroïne. De betrokkene, geboren in 1983, had eerder een vonnis van de rechtbank Noord-Holland ontvangen, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 129.800,00. De rechtbank legde de betrokkene de verplichting op om € 124.800,00 aan de staat te betalen ter ontneming van dit voordeel, waarbij een vermindering van € 5.000,- werd toegepast vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.

De conclusie van de procureur-generaal, D.J.C. Aben, stelt dat het cassatieberoep van de betrokkene faalt. Het middel dat door de advocaat van de betrokkene was ingediend, betoogde dat de motivering voor de oplegging van de ontnemingsmaatregel tekortschiet. De rechtbank had volgens de steller van het middel niet voldoende uiteengezet waarom het aannemelijk was dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen. De procureur-generaal weerlegt dit door te stellen dat de rechtbank de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van een uitgebreide kasopstelling heeft vastgesteld en dat de ontnemingsmaatregel gegrond was op artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.

De procureur-generaal wijst ook op de overschrijding van de redelijke termijn in de samenhangende strafzaak, maar concludeert dat dit niet leidt tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij de Hoge Raad geen uitspraak zal doen binnen zestien maanden na het instellen van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01513 P

Zitting18 februari 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de betrokkene

Inleiding

1. Bij arrest van 14 april 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2021 met aanvulling van gronden bevestigd.
2. Bij het genoemde vonnis had de rechtbank het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op een bedrag van € 129.800,00 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van € 124.800,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (waarbij een overschrijding van de redelijke termijn is gecompenseerd door de betalingsverplichting te verminderen met € 5.000,-).
3. Er bestaat – met inbegrip van de voorliggende zaak – samenhang tussen de zaken [medeverdachte 7] (23/01465), [medeverdachte 1] (23/01510 P), [betrokkene] (23/01511), [betrokkene] (23/01513 P), [medeverdachte 3] (23/01593), [medeverdachte 4] (23/01604), [medeverdachte 5] (23/01614), [medeverdachte 5] (23/01616 P). In al deze zaken zal ik vandaag concluderen. In de zaak tegen [medeverdachte 6] (23/01582), waarin geen middelen zijn ingediend, heeft de Hoge Raad op 14 november 2023 reeds arrest gewezen.
4. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. D.J.M. Dammers, indertijd advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

5. Met het middel betoogt de steller ervan dat de motivering van de oplegging van de ontnemingsmaatregel tekortschiet nu de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis uitsluitend heeft overwogen dat de feiten waarvoor de betrokkene in de strafzaak onder 1, 2, 3, 6 en 7 is veroordeeld vijfde categorie-feiten betreffen, maar niet heeft uiteengezet om welke reden aannemelijk is dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit knelt volgens de steller van het middel te meer omdat meerdere bewezen verklaarde feiten niet zonder meer met zich brengen dat daardoor wederrechtelijk voordeel wordt verkregen en evenmin inzichtelijk is of de rechtbank anders oog heeft gehad op ‘andere strafbare feiten’ als bedoeld in artikel 36e lid 3 Sr.

De bespreking van het middel

6. Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel – in cassatie onbetwist – becijferd aan de hand van een uitgebreide kasopstelling en de oplegging van de ontnemingsmaatregel gegrond op artikel 36e lid 3 Sr. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat “
bij gebrek aan aantoonbare legale inkomsten en bij gebrek aan enige andersluidende verklaring van de veroordeelde, het aannemelijk is dat hij zijn uitgaven enkel heeft kunnen doen met geld dat hij door middel van strafbare feiten tot zijn beschikking had.

Slotsom

7. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
8. Ambtshalve wijs ik erop dat de Hoge Raad geen uitspraak zal doen binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep. Nu ik in de samenhangende strafzaak met nummer 23/01511 in verband met de overschrijding van de redelijke termijn heb geconcludeerd tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde straf, meen ik dat in de ontnemingszaak kan worden volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
9. Andere ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG