Conclusie
Nummer 23/01614
Inleiding
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en/of 10a, eerste lid van de Opiumwet”, (2) “
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen”, (4) “
medeplegen van gewoontewitwassen” en (5 primair) “
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”.
De megazaak Amber
Naar aanleiding van een Meld Misdrijf Anoniem (MMA) melding medio maart 2011, CIE informatie van juni 2011 en 7 december 2011 gecombineerd met de bevindingen uit de FIOD-onderzoeken Sienna en Yoghurt en voorts CIE informatie van september 2013 is op 25 november 2013 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 12RRAMBER. Het onderzoek richtte zich aanvankelijk op [verdachte] , [betrokkene 5] , [betrokkene 10] , [betrokkene 3] en [betrokkene 11] , die werden verdacht van in- en uitvoer van verdovende middelen, van deelneming aan een criminele organisatie en van witwassen. Gedurende het onderzoek zijn meer verdachten in beeld gekomen en is het onderzoek voortgezet onder de naam AMBER.
Het cassatieberoep en het middel
afkomstig waren uit enig misdrijf”. Het middel bevat (tevens) een klacht over het niet, dan wel onvoldoende responderen op het ‘uitdrukkelijk onderbouwde standpunt’ dat het doen van salarisbetalingen zonder dat daar werkzaamheden tegenover staan, niet de conclusie kunnen wettigen dat ‘het niet anders kan zijn dan dat die geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren’.
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2012 tot en met 27 mei 2015 te Zaandam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt
“4.3.3. Feit 4 (zaaksdossier 11)
Inleiding
Onder feit 4 wordt [verdachte] – kort gezegd – verweten dat hij zich van 1 januari 2012 tot en met 27 mei 2015 samen met [betrokkene 7] en [betrokkene 9] schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 4
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
129. De stelling van [verdachte] dat hij aanzienlijke bedragen heeft verdiend met gokken in een periode die voorafging aan de periode waarin de contante uitgaven zouden zijn gedaan die hebben geleid tot de kasopstelling, is een verifieerbare, op voorhand niet hoogst onaannemelijke verklaring die niet door enig onderzoek weerlegd is, sterker nog die bevestiging vindt in de bewijsmiddelen. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat die contante uitgaven tot een bedrag van € 58.746,- nog los van de hierboven geplaatste kanttekeningen bij de totstandkoming van dat bedrag geheel verklaard kunnen worden uit die legale inkomsten van [verdachte] .
De verdediging heeft aangevoerd dat de stelling van [verdachte] dat hij aanzienlijke bedragen heeft verdiend met gokken in een periode die vooraf ging aan de periode waarin de contante uitgaven zijn gedaan die tot de kasopstelling hebben geleid een verifieerbare, op voorhand niet hoogst onaannemelijke verklaring is die niet door enig onderzoek is weerlegd en die bevestiging vindt in de bewijsmiddelen. Daarbij heeft de verdediging gewezen op start-informatie in het onderzoek en een verklaring van [betrokkene 9] bij de politie van 25 augustus 2015.
.”
.”
De toelichting op het middel
art. 420bis Sr en volgende): in hoeverre mag de rechter voor het bewijs van witwassen gebruikmaken van de omstandigheid dat de verdachte geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor de herkomst van een voorwerp?
Niet vereist is dat de rechter identificeert welk misdrijf precies aan het voorwerp ten grondslag ligt. Vaak zal dit niet mogelijk zijn, terwijl het ook niet relevant is voor de strafwaardigheid van het witwassen”, aldus de minister ter toelichting op het wetsvoorstel waarmee werd beoogd het witwassen van opbrengsten van misdrijven strafbaar te stellen. [2]
af te leidenuit (door het OM aangedragen en door de rechter vastgestelde) feiten en omstandigheden die in voldoende mate in deze richting wijzen en die een legale herkomst van het voorwerp (dus) zeer onwaarschijnlijk maken. Wanneer een gevolgtrekking over de criminele herkomst van een voorwerp zodoende is gebaseerd op indirect bewijs van voldoende gewicht, wordt deze gevolgtrekking door de rechter vaak onder woorden gebracht als: “
het kan niet anders zijn dan dathet voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is” (onderstreping mijnerzijds).
uitsluitendwanneer de door het OM aangedragen feiten en omstandigheden reeds “
een vermoeden rechtvaardigen” dat – het niet anders kan zijn dan dat – het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
statement) aflegt
overfeiten en omstandigheden. De rechter verlangt een verklaring (in de zin van: uitleg, in het Engels:
explanation)
voorfeiten en omstandigheden die redengevend kunnen zijn voor het bewijs van een delictsbestanddeel. Zo’n uitleg bestaat uit de beschrijving van een toedracht of gang van zaken die een causale verklaring geeft
voorvaststaande feiten en omstandigheden, en die – indien waarheidsgetrouw – onverenigbaar is met de bewezenverklaring van het onderwerpelijke delictsbestanddeel.
plausibeletoedracht, dus om een aannemelijk ‘scenario’, waarin de vaststaande feiten en omstandigheden goed passen, en dat zodoende een adequaat alternatief vormt voor het scenario dat ten grondslag ligt aan de tenlastelegging. Bovendien moet het gaan om een scenario waarvan de verdachte weet heeft, omdat het
zijnbeweegredenen beschrijft. De enkele suggestie hoe een toedracht zou kunnen zijn verlopen is niet voldoende; de verdachte moet zich aan het scenario committeren. Als een dergelijk scenario ontbreekt en als het scenario dat aan de tenlastelegging ten grondslag ligt – mede als gevolg daarvan – veruit de beste verklaring geeft voor vaststaande feiten en omstandigheden, verheft dat de vaststelling dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan boven redelijke twijfel. Dat is geen rechtskwestie, dat is
common sense.
omdathet alternatieve scenario’s in voldoende mate uitsluit. Onder die omstandigheden ‘roept’ indirect bewijs om een alternatieve verklaring (in de zin van ‘
explanation’) zonder welke een vaststelling van schuld gewettigd is. Terug naar het witwasvermoeden.
nietuit enig misdrijf afkomstig is? In dit verband valt op te merken dat van de verdachte niet mag worden verlangd dat hij aannemelijk maakt dat het voorwerp niet uit enig misdrijf afkomstig is.
De bespreking van het middel
dat daarom van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld”.
enkele klappen”) moeten overdragen aan de door de verdachte aangewezen persoon [betrokkene 10] ;
verhullingshandelingen” zijn. Ook dit oordeel wordt in cassatie niet bestreden. Wél wordt in cassatie opgekomen tegen de begrijpelijkheid van het oordeel dat dit verhullen “
een sterke aanwijzing oplevert dat de betalingen afkomstig zijn uit een criminele bron” en “
dat het dossier in elk geval geen handvat biedt dat hiermee iets anders is beoogd dan de criminele herkomst te verhullen.”
legalegeldstroom heeft verhuld, opheldering te verschaffen. Het oordeel dat het ‘vermoeden’ van een criminele herkomst van de betreffende ‘loonbetalingen’ gerechtvaardigd is (stap (i)), acht ik dus niet onbegrijpelijk.