ECLI:NL:PHR:2025:248

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
23/04901
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van produceren MDMA in Eindhoven met falende klachten over bewezenverklaring

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1972, veroordeeld door het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte is betrokken bij de productie van MDMA in een rijtjeswoning in Eindhoven. De politie heeft op 7 juli 2017 de woning doorzocht na meldingen van buurtbewoners over verdachte activiteiten. Tijdens de doorzoeking zijn diverse voorwerpen en chemicaliën aangetroffen die gerelateerd zijn aan de productie van MDMA. De verdachte heeft verklaard dat hij opruimwerkzaamheden heeft verricht in de woning en dat hij daarbij jerrycans en andere materialen heeft vervoerd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het productieproces van MDMA, ondanks zijn verweer dat hij slechts hand- en spandiensten heeft verricht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft ambtshalve opgemerkt dat de opgelegde sanctie in strijd is met de wet, maar heeft geen cassatie aangewezen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04901
Zitting18 maart 2025
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 13 december 2023 door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch wegens onder 1 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en onder 3 “de eendaadse samenloop van medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J.S. Nan, advocaat in ‘s‑Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

3.Het middel

3.1
Het middel is gericht tegen het onder 1 ten laste gelegde feit voor wat betreft het medeplegen. Geklaagd wordt dat het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit oordeel en/of de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 februari 2017 tot en met 7 juli 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;”
3.3
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de aanvulling op het bestreden arrest:
1. Het proces-verbaal van bevindingen beslag d.d. 7 juli 2017 (pag. 373-377), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op donderdag 6 juli 2017 kregen wij, verbalisanten, de volgende informatie van wijkagent [naam] :
“Op aangeven van bewoners uit de buurt dat er in de omgeving en bij de woning [a-straat 1] te [plaats] vaak aceton wordt geroken deze mutatie. Men gaf ook aan dat er al jaren schijnbaar niemand meer woont. Wel komen er op gezette tijden mensen die spullen komen halen en of komen brengen. De woning zelf is volledig voorzien van rolluiken die altijd dicht zitten. Er woont al jaren niemand. Indien men spullen komt brengen of halen dan zet men het voertuig voor het gangetje naar de schuur van het huis. Buren kunnen er dan dus niet door. Men sleept dan dozen of fusten naar de schuur/het huis of brengt ze vanuit de schuur/het huis naar het voertuig.”
Op vrijdag 7 juli 2017 kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse op de [a-straat 1] te [plaats] . Ik, [verbalisant 1] , zag dat de voordeur van de woning was voorzien van een brievenbus. Ik, [verbalisant 1] , tilde de klep van de brievenbus omhoog. Op het moment dat ik, [verbalisant 1] , de brievenbusklep optilde zag ik dat er een man door de gang liep. Ik zag dat hij vanaf de trap kwam en vervolgens de woonkamer inliep. Tevens rook ik, [verbalisant 1] , een sterke, penetrante, zoete geur door de brievenbus naar buiten komen. Nadat wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de voordeur geforceerd hadden, hebben wij de woning betreden. Op het moment dat wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de woonkamer inliepen zag ik, [verbalisant 2] , dat er in de woonkamer diverse grijze vuilniszakken stonden. Ik, [verbalisant 2] , zag dat er verschillende jerrycans met doorzichtige vloeistoffen in de vuilniszakken zaten. Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , troffen verspreid over de woning de volgende goederen aan:
- Jerrycans met hierin een doorzichtige vloeistof.
- Meerdere grijze vuilniszakken met hierin jerrycans.
- Diverse andere plastic emmers c.q. opslagmateriaal voorzien van verschillende teksten en kleuren.
- Metalen bakken met hierop al dan niet een hoeveelheid geelkleurig poeder.
Door de gehele woning roken wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , een sterke penetrante geur. Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hebben vervolgens ook de deur van de schuur geopend. Wij zagen dat er twee vrieskasten in de schuur stonden. Er kwam echter een dusdanige sterke en penetrante geur uit de schuur dat we deze meteen weer hebben gesloten.
[…]
9. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 28 augustus 2017 (pag. 573-599), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , inclusief foto’s:
Op 7 juli 2017 is door ons forensisch onderzoek naar sporen verricht in en om een woning te [a-straat 1] te [plaats] .
Op de grote kamer, rechtsachter op de eerste verdieping, bevonden zich vele gevulde en lege jerrycans. Tevens lagen er meerdere, lege, doormidden gesneden jerrycans. Ook zagen wij droogrekken (worden vaak gebruikt voor het drogen van drugs), trechters, vuilniszakken gevuld met jerrycans. Wij zagen op een van de jerrycans een set witte werkhandschoenen liggen. Wij hebben deze handschoenen veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAGR5537NL.
Onderzoek zolder
Op de zolderkamer zagen wij onder andere de volgende goederen:
- een geopende, met afval gevulde, grijze vuilniszak met onder andere een mondmasker in de vuilniszak.
- een geopend frisdrankblikje;
- een ronde tafel. Op de tafel bevonden zich:
(...) een paar zwarte werkhandschoenen.
Van de zolderkamer hebben wij de volgende goederen/sporen veiliggesteld:
Goed: mondmasker uit vuilniszak, voorzien van SIN AAKS0132NL
Goed: paar zwarte werkhandschoenen op ronde tafel SIN AAGR5536NL
Spoor: bemonstering drinkopening leeg colablikje: SIN AAKS0081NL
[…]
11. Het proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA sporen d.d. 10 januari 2018, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Naar aanleiding van het door mij ontvangen rapport van The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, gedateerd 2 januari 2018, verklaar ik, als forensisch onderzoeker, dat van de hierna als betrokkene genoemde persoon door het Nederlands Forensisch Instituut een DNA profiel werd opgenomen in de landelijke DNA-databank.
Vergelijkend onderzoek
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat de hieronder genoemde (3) sporen zijn geïdentificeerd op het DNA profiel onder de volgende personalia:
Betrokkene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [...]
Geboren : [geboortedatum] 1972
Geboorteplaats [geboorteplaats] in Nederland
Datum onderzoek : 7 juli 2017
Plaats delict : [a-straat 1] , [...] [plaats]
SIN: AAKH0583NL betreft bemonstering van binnenzijde mondmasker SIN AAKS0132NL
SIN: AAKH0584NL betreft bemonstering van witte rechter werkhandschoen aangetroffen op de grote kamer rechtsachter op eerste verdieping SIN AAGR5537NL
SIN: AAKH0587NL betreft bemonstering van zwarte linker werkhandschoen aangetroffen op zolder SIN AAGR5536NL
Uit alle drie de bovengenoemde bemonsteringen komt het profiel van [verdachte] naar voren.
[…]
15. Een afzonderlijk proces-verbaal van bevindingen LFO d.d. 18 december 2017, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
[…]
Interpretatie LFO
In de woning en de schuur werden voorwerpen, chemicaliën, afvalstoffen en producten aangetroffen welke te relateren zijn aan de kristallisatie van MDMA-olie in MDMA-hcl (zout). Hierbij werden de volgende stappen uitgevoerd:
1. In een jerrycan wordt een mengsel van MDMA-olie, aceton en zoutzuur gebracht. Dit mengsel wordt in een vriezer gekoeld. Hierdoor wordt de aanwezige MDMA-olie omgezet in MDMA-hcl dat op de bodem van de jerrycan neerslaat als een harde kristalline laag.
(aangetroffen zijn aceton, zoutzuur, jerrycans met een donker bruine vloeistoflaag en kristalline onderlaag. Beide vriezers in de schuur stonden aan en hadden een inwendige, temperatuur van circa -20 graden Celsius.)
2. Nadat de kristallisatie is voltooid worden de jerrycans uit de vriezer verwijderd. De nog aanwezige vloeistof wordt afgegoten. Hierbij giet men de vloeistof - het kristallisatieafval - met behulp van een trechter in een lege jerrycan.
(in de schuur werd een jerrycan met een donker bruine vloeistoflaag en kristalline onderlaag aangetroffen. In de vriezer stonden nog 6 jerrycans. Op de overloop en in de slaapkamer 1 werden eveneens 2 van dergelijke jerrycans aangetroffen. Deze jerrycans hadden een lagere temperatuur en waren kennelijk recent uit de vriezer verwijderd In de slaapkamers werden diverse jerrycans met kristallisatieafval aangetroffen. Tevens werden een aantal trechters aangetroffen.)
3. Vervolgens dienen de MDMA kristallen uit de jerrycan te worden verwijderd en gedroogd. Aangezien de MDMA kristallen zich als een harde laag afzetten op de bodem van de jerrycan kunnen deze niet via het vul-gietgat worden verwijderd. Om deze harde laag toch te kunnen verwijderen wordt de jerrycan in tweeën gezaagd. Vervolgens verwijdert men de harde laag MDMA kristallen door op de bodem te slaan. De verwijderde laag bevat nog restanten vloeistof (aceton en zoutzuur). De harde MDMA kristallen worden vervolgens op een droogrek gelegd om te laten drogen. De vloeistof verdampt en wordt via een actief koolfilter afgezogen.
(In de slaapkamer 1 werden een groot aantal open gezaagde jerrycans aangetroffen. In het onderste deel van deze jerrycans zaten restanten MDMA kristallen. Tevens werden in de slaapkamer en op de zolderkamer 1 diverse gebruikte droogrekken aangetroffen. Deze waren vervuild en bevatte restanten kristallen en donkere opgedroogde vloeistoffen. In de slaapkamer 1 stond een actiefkoolfilter dat via flexibele luchtslang was verbonden met de schoorsteen.)
4. Vervolgens dienen de gedroogde MDMA kristallen te worden gebroken waarna deze kunnen worden afgewogen en verpakt in vacuümsealzakken of seal-strijkzakken.
(op de zolderkamer 2 werd een zwarte rechthoekige bak aangetroffen met daarin restanten MDMA kristallen. Tevens werd een hamer aangetroffen met daarop restanten MDMA. Op de tafel stond een balans. In de zolderkamer 2 stond een vacuümsealmachine en lagen vacuümsealzakken, seal-strijkzakken en een strijkijzer.)
[…]
17. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 juli 2017 (pag. 516-518), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik woon op de [a-straat] te [plaats] . Ongeveer 10 jaar geleden kwam [betrokkene 1] naast ons wonen. Zeker 3 à 4 jaar geleden is [betrokkene 1] vertrokken naar Engeland. Zijn huis heeft eerst een tijdje leeg gestaan en toen werd het weer bewoond. Ik weet alleen dat die persoon [verdachte] heette
(het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ). [verdachte] is ongeveer 2,5 jaar geleden in het huis van [betrokkene 1] komen wonen. Ik denk dat hij er een maand of acht heeft gewoond. Ik vond het wel raar dat hij nog regelmatig in het huis was. Hij had ook nog gewoon de sleutel. Ongeveer 3 à 4 maanden geleden
(het hof begrijpt: maart-april 2017)zag ik voor het eerst dat er een bestelbusje de brandgang blokkeerde. Ik zag dat [verdachte] buiten stond. Ik zag dat hij schrok toen hij mij zag (..) Ik zag dat hij in elke hand een vuilniszak had (..) Ik zag dat het licht van gewicht was wat hij droeg. Ik zag dat hij de vuilniszakken in het bestelbusje gooide. De schuifdeur aan de zijkant stond open. Op het moment dat hij de vuilniszakken in het busje gooide herkende ik het geluid van lege jerrycans. Ik gebruikte deze vroeger veel bij mijn werk als schilder. Ik gooide toen ook vaak met lege jerrycans en ik herkende dat geluid meteen. Op dat moment kwam er ook meteen een zware lucht van Aceton op mij af vanuit die bus. Ik herken die lucht van de nagellakremover van mijn dochter. (..) Tussen 18 mei en 29 juni
(het hof: 2017)was het opvallend druk in het huis. Een week of 4 à 5 geleden stond weer een busje voor de brandgang. Ik zag toen [verdachte] . [verdachte] schrok zichtbaar toen hij mij zag. Tussen 20 en 29 juni
(het hof: 2017)zag ik [verdachte] op de plaats achter het huis. Bij hem waren twee mannen. Ik ben naar boven gelopen om goed te kunnen kijken. Die mannen hadden allebei in elke hand een hele grote zwarte voetbaltas. Ik zag dat wat er in zat heel zwaar was. Ik zag dat [verdachte] de poort met een sleutel open maakte en dat hij snel even keek, kennelijk om te kijken of er iemand was. Ik zag dat die mannen snel de poort uit liepen. Ik zag dat [verdachte] de poort snel weer op slot deed en dat [verdachte] de schuurdeur met een sleutel open deed en dat hij naar binnen ging. Gedurende de zes weken heb ik met zeer grote regelmaat vreemde mensen en auto’s bij de buren gezien. Ik kan niets zeggen over die mensen en die auto’s, alleen dat het kleine bestelbusjeswaren.
18. Het proces-verbaal verhoor getuige van de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 13 maart 2018, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
De raadsman
(het hof begrijpt: van de verdachte)vraagt mij of het klopt dat ik heb verklaard dat ik [verdachte] met een vuilniszak in elke hand heb gezien, zoals weergegeven op pagina 517 in mijn verklaring
(het hof: zie bewijsmiddel 17). Dat klopt dat ik dat verklaard heb en ik kan me ook herinneren dat ik dat heb gezien. Ik heb in het busje kunnen kijken want de schuifdeur stond open. (...)
[verdachte] kwam aanlopen met die zakken en hij schrok dat hij mij zag. Hij gooide toen die zakken de bus in. Die zakken waren open, daar kwamen lege jerrycans uit gevallen. Ik schat de inhoud van die jerrycan op 10-15 liter. Ik rook een walm. Op de vraag van de raadsman of ik die jerrycans ook werkelijk gezien heb, zeg ik u dat dat zo is.
19. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 augustus 2017 (pag. 523-525), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik woon samen met mijn man op de [b-straat 1] te [plaats] . Vanuit het raam van onze woonkamer hebben wij direct zicht op de brandgang achter de woning [a-straat 1] te [plaats] . Ik weet dat er een [verdachte] heeft gewoond. Ik weet niet hoe hij met zijn achternaam heet. [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] )reed soms in een grijs bestelwagentje. Een klein model, vergelijkbaar met het model van een Caddy. De bestelwagen had een zijdeur. [verdachte] kwam het afgelopen halfjaar
(het hof begrijpt: van februari tot augustus 2017)nog steeds op de [a-straat] . Ik zag hem wel eens met een andere man. Ze parkeerden wel eens recht voor de ingang van de brandgang. Met de Caddy-achtige auto parkeerden ze dan met de zijkant voor de ingang van de brandgang. [verdachte] reed ook weleens in de Caddy. Ik kan de man die bij [verdachte] was niet beschrijven. Ik weet wel dat ze op verschillende tijden kwamen. Ik zag één keer dat mannen jerrycans met een blauwe vloeistof uit de Caddy laadden. Ze brachten de jerrycans naar de tuin van [a-straat 1] . Meerdere keren zag ik dat mannen met grijze gevulde vuilniszakken via de brandgang vanaf [a-straat 1] kwamen. De mannen laadden de vuilniszakken in de Caddy. De manier van dragen deed mij vermoeden dat de vuilniszakken niet zwaar waren. Volgens mij was [verdachte] daar ook bij. (.) Vanaf januari 2017 kwam er steeds meer volk op de [a-straat 1] . (..) De laatste twee maanden zag ik de Caddy-achtige auto vaker. Ik denk wel vier keer in de week. Het voertuig had een zijdeur. Via de zijdeur werd er geladen en gelost. In het afgelopen halfjaar zag ik een paar keer dat [verdachte] eerst bij het gangetje parkeerde en daarna zijn auto bij ons voor op de [b-straat] parkeerde. Hij liep vervolgens voor om de [a-straat] in. Hij verdween dan uit mijn zicht. Ik denk dat ik dit twee of drie keer heb gezien. Ik heb [verdachte] ook wel eens samen met een andere man een rode ton zien sjouwen. Ieder had een rode ton vast. Ze liepen via de brandgang naar de achterkant van [a-straat 1] . Het leek alsof de tonnen zwaar van gewicht waren. Ik dacht dit vanwege de manier van dragen van de tonnen. (..)
Ik wil ook nog melden dat ik zag dat de rolluiken van de bovenverdieping van [a-straat 1] altijd dicht waren. Ik bedoel dan in ieder geval sinds januari 2017.
20. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 26 februari 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik heb in 2016 gewoond op het adres [a-straat 1] te [plaats] . In de maanden voor 7 juli 2017, toen ik daar niet meer woonde, kwam ik nog steeds daar. Ik deed daar opruimwerkzaamheden. Ik bracht lege jerrycans van de schuur naar de vuilstort en ik heb een keer wat andere zaken uit de woning opgeruimd. Bij een van die gelegenheden hebben buurman [getuige 1] en ik elkaar gezien. Het kan dus kloppen dat buurtbewoners verklaren dat ze mij in die periode daar gezien hebben. Ik weet niet of het aceton was maar ik heb daar wel een penetrante lucht geroken terwijl ik de lege jerrycans opruimde. Daarom heb ik ook dat mondkapje en handschoenen gedragen.
21. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 29 november 2023, voor zover inhoudende:
Ter aanvulling op mijn verklaring die ik in eerste aanleg heb afgelegd, wil ik verklaren dat ik ook wel eens jerrycans uit de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] heb gehaald. Niet alleen uit de schuur dus. Het klopt dat ik [verdachte] word genoemd. Mijn opruimwerkzaamheden hielden in dat ik vuilniszakken met daarin kapotte jerrycans moest weghalen uit de woning en deze moest opruimen. Deze jerrycans lagen in de schuur maar ook in een kleine kamer in de woning, op de eerste verdieping. Deze zakken met kapotte jerrycans haalde ik uit deze ruimtes weg en legde ik vervolgens in mijn bestelbus. Mijn Fiat bestelbus zette ik tegen het gangetje naar de schuur van het huis aan. Ik ben ook wel eens met een andere bestelauto gekomen. Deze Fiat bestelbus
(het hof begrijpt: de Fiat Scudo)of de andere auto haalde ik bij iemand anders op. Vervolgens bracht ik de spullen die ik had weggehaald uit de woning naar de stort. In het kader van deze activiteiten ben ik in het eerste halfjaar van 2017 ongeveer drie keer in de woning geweest om op te ruimen. De sleutel van de woning heb ik van iemand gekregen. Ik ben ook wel eens in de woning geweest met andere personen. Ik was daar dan om de deur open te maken. Ik kreeg dan van iemand anders de sleutel om weer voor andere personen de deur open te maken. Ik heb een paar honderd euro gekregen voor de door mij verrichte werkzaamheden.
Ik mocht de Fiat Scudo van iemand gebruiken zolang ik wilde. De Fiat Scudo was vaak in mijn bezit.
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat u mij heeft horen zeggen dat ik de woning zonder hulp heb opgeruimd. Dat klopt. Ik ben ook wel eens in de woning geweest met anderen, maar dat was dan enkel om de deur open te doen.
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat mijn DNA is aangetroffen op een blikje Coca Cola en op handschoenen die op de zolder lagen in de woning. Dat kan kloppen, die handschoenen gebruikte ik tijdens het opruimen en dat blikje Coca Cola zal ik zijn vergeten op te ruimen.”
3.4
Het hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen met betrekking tot feit 1:

Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Door de raadsman van de verdachte is verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Daartoe is het navolgende aangevoerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij in 2017 op verzoek van anderen opruimwerkzaamheden heeft verricht in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Zo heeft hij lege en kapotte jerrycans en andere spullen uit de woning en de schuur gehaald en met een bestelbus naar de stort gebracht. Bij die gelegenheden heeft hij handschoenen en een mondkapje gedragen omdat er sprake was van een penetrante lucht.
De raadsman stelt dat het DNA-materiaal van de verdachte enkel is aangetroffen op verplaatsbare zaken, zonder dat daarmee een verband met de productie van MDMA kan worden gelegd. Er is geen bewijs dat de verdachte zaken of stoffen in de woning heeft gebracht die nodig zijn voor de productie van MDMA en evenmin kan worden vastgesteld dat er in de woning is geproduceerd en dat de verdachte eindproducten uit de woning heeft gehaald.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij weet dat hij iets heeft gedaan wat niet mag en dat hij daar ook zijn verantwoordelijkheid voor wil nemen, maar dat hij in de onder 1 tenlastegelegde periode geen MDMA heeft geproduceerd en dat wat in de woning is aangetroffen niet van hem was.
[…]
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[…]
t.a.v. MDMA
Blijkens het rapport van de LFO en het onderzoek door het NFI naar de genomen monsters van het in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aangetroffen sporen-materiaal en de daaruit getrokken conclusies, vond in de woning een deelproces plaats van het vervaardigen van MDMA op het moment dat de politie op 7 juli 2017 de woning binnen ging. Tevens werd er een grote hoeveelheid kristallisatieafval afkomstig van het productieproces aangetroffen en ook de verdachte heeft verklaard dat hij eerder een paar keer spullen uit de woning en de schuur heeft gehaald, waaronder lege en kapotte jerrycans, en deze naar de stort heeft gebracht. Hieruit leidt het hof af dat het (deel)productieproces al enige tijd aan de gang was. Met de raadsman is het hof van oordeel dat van het produceren van een eindproduct in de vorm van pillen, niet is gebleken. Immers, er is geen hardware aangetroffen die wijzen op het drukken van pillen in de woning, maar voor een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde is dat ook geen vereiste.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat zij de verdachte in de maanden voor 7 juli 2017 meerdere keren bij de woning hebben gezien, ook met andere personen, terwijl hij plastic zakken met inhoud in een bestelbus gooide. [getuige 1] verklaarde bij de rechter-commissaris dat hij ook de jerrycans heeft gezien en dat de geur van aceton duidelijk waarneembaar was. Tussen half mei en half juni 2017 was het opvallend druk rond de woning en verschillende auto’s, meestal kleine bestelbusjes, reden af en aan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een aantal keer opruimwerkzaamheden heeft verricht die inhielden dat hij vuilniszakken met kapotte en lege jerrycans moest weghalen uit een klein kamertje in de woning op de eerste verdieping en uit de schuur. Deze stopte hij dan in een door hem bij de brandgang geparkeerde bestelbus en dan bracht hij die spullen naar de stort. In eerste aanleg heeft de verdachte verklaard over de penetrante lucht waarvan sprake was als hij aan het opruimen was. Daarom droeg hij ook een mondkapje en handschoenen. Van de woning en de schuur kreeg hij de sleutel van iemand anders en hiermee heeft de verdachte een paar keer voor anderen de deur geopend. Voor deze werkzaamheden heeft de verdachte een geldelijke vergoeding gekregen van een paar honderd euro.
Dat de verdachte ook in de woning is geweest en dus heeft kunnen zien wat zich in die woning bevond blijkt uit de omstandigheid dat van de verdachte DNA-materiaal is aangetroffen op meerdere plekken in de woning: op een colablikje (aangetroffen op zolder), op de binnenzijde van een mondmasker (aangetroffen in een vuilniszak op zolder), op de binnenzijde van een witte rechter werkhandschoen (aangetroffen op een jerrycan op de grote kamer op de 1e verdieping) en op de binnenzijde van een zwarte linker werkhandschoen (aangetroffen op een ovale tafel op zolder). […]
Met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de onder 1 tenlastegelegde productie van MDMA overweegt het hof als volgt.
Juridisch kader medeplegen
Het hof stelt als toetsingskader het volgende voorop. Op grond van bestendige jurisprudentie moet voor medeplegen sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht dient te zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Het beslissingskader zoals hiervoor is weergegeven kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn. Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
Alles overziende, is het hof van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen, te weten het meerdere keren verrichten van opruimwerkzaamheden in de woning en de schuur, het vervoeren en het zich ontdoen van het productieafval naar en op de stort en het verschaffen van toegang aan anderen tot de schuur en de woning zodat zij zich bezig konden houden met het (deel van het) productieproces van MDMA, een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan dat proces. De verdachte heeft zich - ondanks zijn wetenschap dat hij strafbaar handelde - ook nooit van deze gedragingen gedistantieerd. De gedragingen van de verdachte zijn naar het oordeel van het hof, gezien hun aard en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, dusdanig verbonden aan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde produceren dat deze gedragingen van de verdachte als een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het productieproces van de MDMA kunnen worden aangemerkt.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en andere personen. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen van het - kort gezegd - produceren van MDMA bewezen. Het verweer dat de verdachte zich niet heeft bezig gehouden met het productieproces wordt verworpen.”
3.5
Het voor medeplegen geldende beslissingskader veronderstel ik bekend. [1] Ik zal dit kader daarom niet volledig herhalen. Voor de beoordeling van het middel is wat mij betreft met name relevant dat wanneer het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht en de rechter toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, hij het medeplegen in de bewijsvoering nauwkeurig moet motiveren. De rechter kan daarbij verschillende factoren betrekken, zoals de rol van de verdachte in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict, het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Aan het niet distantiëren moet geen grote betekenis worden toegekend. [2] Ook wanneer de bijdrage van de verdachte niet is geleverd tijdens het strafbare feit, maar ervoor of erna en er dus geen gezamenlijke uitvoering van het feit is, moet in de bewijsvoering aandacht besteed worden aan de vraag waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Een bewezenverklaring van medeplegen is niet uitgesloten wanneer uit de bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte geen rol had in de uitvoering van het delict, maar dit moet dan wel worden gecompenseerd door een grote(re) rol in de voorbereiding, [3] of in de afhandeling van het delict. [4] Wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft benadrukt dat daarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. [5]
3.6
In de toelichting op het middel wordt in de kern aangevoerd dat de verdachte enkel hand- en spandiensten rondom het bewezenverklaarde productieproces heeft verricht, die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht. De motivering van het hof van het medeplegen schiet volgens de steller van het middel tekort, nu uit de bewijsvoering geen bijzondere omstandigheden blijken die maken dat de bijdrage van de verdachte het niveau van medeplegen toch bereikt. Ook zou het hof niets hebben vastgesteld over de intensiteit van de samenwerking, wat de samenwerking precies inhield, wat de rol van de verdachte precies was en op welke belangrijke momenten in het (concrete) productieproces de verdachte aanwezig is geweest en wat daarbij van belang was. Wat betreft de opbrengst heeft het hof niet meer vastgesteld dan dat de verdachte een vergoeding kreeg voor het wegbrengen van het afval, wat erop wijst dat geen sprake is van een verdere vergoeding of het delen in de opbrengst van de productie, aldus de steller van het middel.
3.7
In de onderhavige zaak gaat het blijkens de bewijsvoering van het hof om het volgende. Naar aanleiding van meldingen van buurtbewoners heeft de politie op 7 juli 2017 onder meer voorwerpen, chemicaliën, afvalstoffen en producten die te relateren zijn aan de kristallisatie van MDMA-olie in MDMA-hcl (zout) aangetroffen in de rijtjeswoning aan de [a-straat 1] in [plaats] en in het bijbehorende schuurtje. In de woning vond een deelproces plaats van het vervaardigen van MDMA. Het (deel)productieproces was al enige tijd aan de gang toen de politie op 7 juli 2017 de woning binnenging.
3.8
Het hof heeft het volgende vastgesteld over de gedragingen van de verdachte. De verdachte is in de maanden voor 7 juli 2017 meerdere keren in de woning geweest, ook met andere personen. Hij heeft een paar keer met de sleutel die hij van iemand anders kreeg de deur van de woning en de schuur geopend voor anderen, zodat zij zich bezig konden houden met het productieproces van MDMA. Ook heeft hij een aantal keer in de woning en in de schuur opruimwerkzaamheden verricht, die inhielden dat hij vuilniszakken met kapotte en lege jerrycans moest weghalen en in een bestelbus moest leggen. In verband met een penetrante geur droeg de verdachte bij die gelegenheid handschoenen en een mondkapje. Verder heeft hij dit productieafval met een bestelbus naar de stort gebracht. Voor deze werkzaamheden kreeg de verdachte een geldelijke vergoeding van een paar honderd euro. De verdachte heeft kunnen zien wat zich in de woning bevond. Zijn DNA-materiaal is aangetroffen op voorwerpen die zich bevonden op meerdere plekken in de woning, te weten de zolder en de grote kamer op de eerste verdieping.
3.9
Verder blijkt uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen dat de getuige [getuige 1] de verdachte voor het eerst vuilniszakken met jerrycans in de bestelbus heeft zien laden in maart/april 2017. Tussen 20 en 29 juni heeft hij de verdachte de deur zien openen voor twee mannen. Getuige [getuige 2] heeft de verdachte samen met een andere man een rode ton zien sjouwen via de brandgang naar de achterkant van [a-straat 1] . De verdachte heeft verklaard dat hij ten behoeve van zijn opruimwerkzaamheden spullen moest weghalen uit de schuur en uit de kleine kamer in de woning op de eerste verdieping. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het DNA van de verdachte ook is aangetroffen op voorwerpen die zich bevonden op de zolder en in de grote kamer op de eerste verdieping. Met betrekking tot het blikje cola dat op zolder is aangetroffen en waarop het DNA van de verdachte zat, heeft de verdachte verklaard (bewijsmiddel 21): “U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat mijn DNA is aangetroffen op een blikje Coca Cola en op handschoenen die op zolder lagen in de woning. Dat kan kloppen, die handschoenen gebruikte ik tijdens het opruimen en dat blikje Coca Cola zal ik zijn vergeten op te ruimen”.
3.1
Het hof heeft gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel sprake is van medeplegen. Het heeft in dit verband overwogen dat de gedragingen van de verdachte – kort gezegd: meerdere keren (i) de toegang tot de woning en de schuur verschaffen aan anderen, zodat zij zich konden bezighouden met het (deel van het productieproces) van MDMA, (ii) opruimwerkzaamheden verrichten in de woning en de schuur en (iii) productieafval naar de stort brengen – dusdanig verbonden zijn met het tenlastegelegde produceren van MDMA dat deze gedragingen als een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het productieproces van MDMA kunnen worden aangemerkt. Daarbij heeft het hof in het bijzonder de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden in aanmerking genomen.
3.11
Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft medegepleegd, getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij is wat mij betreft het volgende van belang. Uit bewijsmiddel 15 blijkt dat het in tweeën zagen van jerrycans een vast onderdeel is van het productieproces van de kristallisatie van MDMA-olie in MDMA-hcl (zout). Nu het productieproces plaatsvond in een rijtjeswoning en de ruimte daarom beperkt zal zijn geweest, kan het opruimen en afvoeren van kapotte jerrycans naar mijn mening worden gezien als een onmisbare schakel in het geheel van noodzakelijke handelingen voor (het continueren van) de kristallisatie van MDMA-olie in MDMA-hcl (zout), met een zekere importantie. Verder had de verdachte een rol in meerdere fasen van het proces. Aan de voorkant van het proces zorgde hij ervoor dat de ‘laboranten’ aan de slag konden gaan, door voor hen open te doen. Aan de achterkant van het proces – en mijns inziens ook gedurende het proces, dat een continue cyclus van handelingen zal zijn geweest waarvan het opruimen ook onderdeel was – zorgde hij voor het opruimen van het productieafval en de afvoer daarvan. Hij heeft zijn rol bovendien op meerdere momenten verricht gedurende een lange periode die in ieder geval liep vanaf maart/april tot eind juni. Het betrof dus geen eenmalige of kortdurende activiteit. Ook moest de verdachte zich ten behoeve van het opruimen begeven in de ruimtes waarin de kristallisatie plaatsvond en moest hij daarbij handschoenen en een mondkapje dragen. Dit alles zegt iets over de intensiteit van de samenwerking. Tot slot wijs ik er nog op dat uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte op meer plekken in de woning is geweest dan hij heeft verklaard en dat de getuige [getuige 2] heeft gezien dat de verdachte een – vermoedelijk zware – rode ton in de richting van de woning heeft getild. Dit duidt op meer dan alleen het verrichten van opruimwerkzaamheden en het opendoen van de deur.
3.12
Gezien het voorgaande acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met anderen, dat van medeplegen kan worden gesproken, niet onjuist, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
4. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.

5.Ambtshalve opmerking inzake opgelegde sanctie

5.1
Ambtshalve merk ik het volgende op. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, evenals een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel van deze gevangenisstraf is dus 1 jaar. De combinatie van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is, gelet op art. 9 lid 4 Sr, alleen mogelijk als het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel van de gevangenisstraf ten hoogste zes maanden bedraagt. [6] De door het hof opgelegde sanctie heeft in zoverre geen wettelijke grondslag. Naar mijn oordeel hoeft dit echter niet tot cassatie te leiden. Ik zal dat toelichten.
5.2
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2023 blijkt dat de raadsman van de verdachte, voor zover hier van belang, het volgende heeft aangevoerd:
“Mijn cliënt heeft al een jaar in voorlopige hechtenis gezeten en ik verzoek het hof subsidiair een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk zal zijn aan de tijd die mijn cliënt in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast wil ik uw hof met klem vragen om de wettelijke mogelijkheden te bezien om mijn cliënt een werkstraf op te leggen van 240 uur per feit. Als mijn cliënt terug moet naar de gevangenis, is de kans groot dat hij weer terug gaat naar de kring met personen waarvan hij nu al vijf jaar weg is kunnen gebleven. Dan laat het zich raden hoe de toekomst van mijn cliënt eruit zal komen te zien.”
5.3
In aanmerking genomen dat in cassatie namens de verdachte niet is geklaagd over de opgelegde sanctie en het belang dat de verdachte heeft bij vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging en terugwijzing naar het hof voor het opleggen van een andere straf niet zonder meer is gegeven, acht ik ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging in dit geval niet aangewezen. [7]
6. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie met name HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
2.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014,
3.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014,
4.Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1159,
5.HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316,
6.Het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel betreft het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf en niet het strafrestant na aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Zie Noyon/Langemeijer/Remmelink,
7.Vgl. HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2006, r.o. 5.4.