ECLI:NL:PHR:2025:270

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
22/03825
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en bedreiging met verjaring als centraal thema in cassatieprocedure

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1975, bij arrest van 7 december 2006 door het gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld voor verduistering, bedreiging en poging tot oplichting. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo twee middelen van cassatie hebben voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat het recht tot strafvervolging voor de feiten van verduistering en bedreiging wegens verjaring is vervallen. De tenlastelegging van verduistering betreft een periode van 27 september 2002 tot en met 22 september 2003, terwijl de bedreiging op 18 september 2003 heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad concludeert dat de verjaringstermijn voor beide feiten is verstreken, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Het tweede middel betreft de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Aangezien het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, dienen ook de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen te worden vernietigd. De conclusie strekt tot gedeeltelijke vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het gerechtshof voor herbehandeling van de strafoplegging en de vorderingen van de benadeelde partijen. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de uitspraak is geschonden, wat door de rechter in de vervolgprocedure in acht moet worden genomen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03825

Zitting18 maart 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 7 december 2006 door het gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1 subsidiair "verduistering, meermalen gepleegd", 2. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en 3. “poging tot oplichting”, veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf. Verder heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld. [1]

Het eerste middel

2.
2.1
Het eerste middel bevat de klacht dat ter zake van de feiten 1 subsidiair en 2 het recht tot strafvervolging wegens verjaring is komen te vervallen.
2.2
Aan de verdachte is onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegd dat:
“hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 september 2002 tot en met 22 september 2003, in de gemeente [plaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan nagenoemde perso(o)n(en),:
- [betrokkene 1] , 2223,82 euro, en/of
- [betrokkene 2] , 17334,79 euro, en/of
- [betrokkene 3] , 18000,- euro, en/of
- [betrokkene 4] , 6800,- euro, en/of
- [betrokkene 5] , 964,95 euro, en/of
- [betrokkene 6] , 9898,84 euro en/of
- [betrokkene 7] , 6539,20 euro, en/of
- [betrokkene 8] , 1666,- euro, en/of
- [betrokkene 9] , 11695,- euro, en/of
- [betrokkene 10] , 11000,- euro, en/of
- [betrokkene 11] , 8000,- euro, en/of
- [betrokkene 12] , 1920,- euro,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) geldbedrag(en) verdachte als aanbetaling voor door hem uit te voeren werkzaamheden van voormelde perso(o)n(en) had ontvangen en aldus, en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. hij op of omstreeks 18 september 2003, te [plaats] , [betrokkene 13] heeft bedreigd met enig misdrijftegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 13] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik schiet een kogel door je kop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;”
2.3
Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 27 september 2002 tot en met 22 september 2003, in de gemeente [plaats] , telkens opzettelijk een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan nagenoemde persoon,:
- [betrokkene 1] en
- [betrokkene 2] en
- [betrokkene 3] en
- [betrokkene 4] en
- [betrokkene 5] en
- [betrokkene 6] en
- [betrokkene 7] en
- [betrokkene 8] en
- [betrokkene 9] en
- [betrokkene 10] en
- [betrokkene 11] en
- [betrokkene 12] ,
welke geldbedragen verdachte als aanbetaling voor door hem uit te voeren werkzaamheden van voormelde personen had ontvangen en aldus, anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op 18 september 2003, te [plaats] , [betrokkene 13] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 13] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik schiet een kogel door je kop”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; “
2.4
Het onder feit 1 tenlastegelegde is strafbaar gesteld in art. 321 Sr. Overtreding van dit artikel wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. De (absolute) verjaringstermijn beloopt op grond van art. 70 lid 1 aanhef en onder 2 Sr in verbinding met art. 72 lid 2 Sr ten hoogste tweemaal zes jaren (twaalf jaren). De tenlastelegging van feit 1 subsidiair houdt in dat het feit (telkens) is begaan in de periode van 27 september 2002 tot en met 22 september 2003. Het recht tot strafvervolging voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is derhalve wegens verjaring vervallen.
2.5
Het onder 2 tenlastegelegde feit is strafbaar gesteld in art. 285 lid 1 Sr. Hierop was ten tijde van de tenlastegelegde feit een gevangenisstraf gesteld van ten hoogste twee jaren. Sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2022 van de wet van 4 november 2021,
Stb.2021, 544 wordt overtreding van art. 285 lid 1 Sr bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Ingevolge art. 70 lid 1 aanhef en onder 2 Sr in verbinding met art. 72 lid 2 Sr bedroeg de (absolute) verjaringstermijn zowel onder het oude als het nieuwe strafmaximum tweemaal zes jaren (twaalf jaren). De tenlastelegging van feit 2 houdt in dat de bedreiging is begaan op 18 september 2003. [2] Dit betekent dat ook het recht op strafvervolging van het onder 2 tenlastegelegde wegens verjaring is vervallen.
2.6
Het eerste middel is terecht voorgesteld.

Het tweede middel

3.
3.1
Het tweede middel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
3.2
Het hof heeft ten aanzien van de benadeelde partijen [betrokkene 1] , [betrokkene 13] , P [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 12] geoordeeld dat zij rechtstreekse schade hebben geleden als gevolg van het ten laste van de verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
3.3
Nu het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wat betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en het hof heeft vastgesteld dat de hierboven genoemde benadeelde partijen als gevolg van dat feit rechtstreekse schade hebben geleden, dienen ook de beslissingen op de vorderingen van die benadeelde partijen en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregelen te worden vernietigd. [3] Het tweede middel behoeft daarom geen bespreking.

Afronding

4.
4.1
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM geschonden. De rechter naar wie de zaak wordt verwezen of teruggewezen kan daarmee rekening houden.
4.2
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissing van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak wat betreft de strafoplegging opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Het cassatieberoep is op 15 november 2023 partieel ingetrokken, te weten voor zover het cassatieberoep is gericht tegen de door het hof gegeven vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
2.Ik merk op dat het feit reeds voor de wijziging van het strafmaximum op 1 maart 2022 was verjaard en dat reeds voltooide verjaringen in een geval van verandering van wetgeving worden geëerbiedigd, vgl. HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1998.
3.Vgl. art. 361 lid 2 Sv. Zie bijvoorbeeld HR 16 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6357.