ECLI:NL:PHR:2025:299

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
23/04366
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk vervaardigen en openbaren van seksuele afbeelding met betrekking tot een intiem Facetime-gesprek

In deze zaak is de verdachte, geboren in Libanon in 1991, door het gerechtshof Den Haag op 1 november 2023 veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen en openbaar maken van seksuele afbeeldingen van een persoon. De verdachte had een relatie met de moeder van de aangeefster en heeft na het beëindigen van deze relatie contact gezocht met de aangeefster via Facebook. Tijdens een Facetime-gesprek heeft de aangeefster intieme handelingen bij zichzelf uitgevoerd, terwijl de verdachte niet herkenbaar in beeld was. Na het gesprek heeft de verdachte screenshots van deze handelingen gedeeld in een besloten appgroep met ongeveer veertig leden, waaronder de moeder van de aangeefster. De aangeefster deed aangifte van afpersing en bedreiging, omdat de verdachte dreigde de beelden openbaar te maken.

De zaak kwam voor de Hoge Raad na cassatieberoep door de verdachte, waarbij drie middelen van cassatie werden voorgesteld. De eerste twee middelen betroffen bewijsklachten over de wederrechtelijkheid van de vervaardiging en het openbaar maken van de afbeeldingen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk afbeeldingen van seksuele aard had vervaardigd en deze had verspreid in een groepsapp, wat als openbaar maken werd gekwalificeerd. Het derde middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, maar het hof concludeerde dat deze overschrijding geen rechtsgevolg met zich meebracht. Uiteindelijk werd het beroep verworpen en bleef de veroordeling van de verdachte in stand.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/04366

Zitting18 maart 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] (Libanon) op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 1 november 2023 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht", 2. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd”, 4. “opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, meermalen gepleegd” en 5. “openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, terwijl hij weet dat deze door of als gevolg van het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen van een afbeelding van seksuele aard van een persoon is verkregen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf, waarvan drie weken voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarnaast de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en M.G. Cantarella, advocaat in Den Haag, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.

De zaak in het kort

2. Het gaat in deze zaak (voor zover in cassatie van belang) om het volgende. De verdachte heeft een relatie gehad met de moeder van de aangeefster. Nadat deze relatie was geëindigd, heeft de verdachte, onder een andere naam, via Facebook contact gezocht met de aangeefster. Tussen de verdachte en de aangeefster heeft op enige moment een Facetime-gesprek plaatsgevonden en tijdens dit gesprek heeft de aangeefster op beeld intieme handelingen bij zichzelf uitgevoerd. De verdachte was tijdens dit gesprek niet (herkenbaar) in beeld. Na dit Facetime-gesprek bleek dat de aangeefster in werkelijkheid een contact had gehad met de ex-vriend van haar moeder, de verdachte. De verdachte heeft vervolgens screenshots van het Facetime-gesprek, waarop te zien is dat de aangeefster seksuele handelingen met zichzelf verricht, in een besloten appgroep van ongeveer veertig mensen gedeeld. In deze appgroep zat ook de moeder van de aangeefster.

Het eerste middel en tweede middel

3.1
Het eerste en tweede middel bevatten bewijsklachten die betrekking hebben op het onder 4 en 5 bewezenverklaarde. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 en 5 bewezenverklaard dat:
“4. hij in de periode van 19 maart 2020 tot en met 14 april 2020, te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [aangeefster] , afbeeldingen van seksuele aard, te weten afbeeldingen waarop die [aangeefster] naakt te zien is en intieme handelingen bij zichzelf uitvoert (terwijl zij herkenbaar in beeld is), heeft vervaardigd;”
5. hij in de periode van 19 maart 2020 tot en met 14 april 2020, te [plaats] en/of te [plaats] en/of te [plaats] , althans in Nederland, van een persoon, te weten [aangeefster] , afbeeldingen van seksuele aard, te weten afbeeldingen waarop die [aangeefster] naakt te zien is en intieme handelingen bij zichzelf uitvoert (terwijl zij herkenbaar in beeld is), openbaar heeft gemaakt, terwijl hij wist dat deze afbeeldingen door hem, verdachte, zelf opzettelijk en wederrechtelijk waren vervaardigd.”
3.3
De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2020 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 13-18):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Op 17 april 2020, luisterde ik, [verbalisant] , de mij toegezonden spraakberichten af. Deze spraakberichten waren door [aangeefster 2] vrijwillig ter beschikking gesteld ten behoeve van het onderzoek. Op de spraakberichten was volgens [aangeefster 2] haar ex vriend genaamd [verdachte] te horen.
(…)

Spraakbericht zeven

In dit bericht is een gesprek tussen [aangeefster 2] en [verdachte] te horen:
[aangeefster 2] zegt: "Wat heb je met [aangeefster] gedaan?"
[verdachte] zegt: "Ik heb haar geneukt. Ik heb jou gisteren een foto gestuurd, bewijs. Ik heb die foto gemaakt. Ik heb een video gemaakt".

Spraakbericht acht

[betrokkene 1] zegt: "Verwijder die foto’s van [aangeefster] ".
[verdachte] zegt: "Ik ga die foto’s in [plaats] plakken. Ik ga ze op internet zetten, nu, nu, nu. In groepen overal, Facebook, Telegram, Instagram, overal".

Spraakbericht 26

In dit gesprek zijn [verdachte] , [aangeefster] en [aangeefster 2] te horen.
[aangeefster] zegt: "Mama kijk even op de app, want het is echt heel belangrijk". . .
[aangeefster 2] zegt: "We gaan aangifte doen".
[verdachte] zegt: "Doe dat dan ga ik je nu even foto sturen van je kankergeile dochter".
Op de achtergrond is [aangeefster] te horen die zegt "O jee", [aangeefster] klinkt bang en emotioneel. Hierna vraagt [aangeefster 2] waarom hij de foto’s op de app heeft geplaatst.
(…)
6. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 april 2020 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 21-23):
(…)

als de op 7 april 2020 afgelegde verklaring van [aangeefster] :

"Ik doe aangifte van afpersing. Iemand dreigt om intieme beelden van mij openbaar te maken en deze te gaan verspreiden.
Rond 19 maart 2020 ontving ik in de nacht, een bericht via Facebook afkomstig van een, voor mij, onbekend persoon. Hij zei dat hij [alias verdachte] heette en dat hij uit [plaats] kwam. Op de derde dag van ons contact had ik via FaceTime contact met [alias verdachte] . Tijdens dit gesprek zijn er intieme dingen gedeeld en heb ik op beeld intieme handelingen bij mijzelf uitgevoerd' terwijl ik hierbij herkenbaar in beeld was. [alias verdachte] was niet herkenbaar in beeld tijdens dit gesprek.
Nadat ik het gesprek had afgekapt werden mijn vermoedens bevestigd dat ik contact had met [verdachte] . Dit is de ex-vriend van mijn moeder. Het telefoonnummer dat gebruikt werd is het telefoonnummer van [verdachte] zelf.
Na het Facetime gesprek werd ik door [verdachte] gebeld. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij screenshots heeft gemaakt van het FaceTime gesprek en dat hij deze gaat verspreiden op social media, maar ook door de foto’s in [plaats] op te hangen.
Ik hoorde van mijn moeder dat [verdachte] ook al een foto van mij als zijn profielfoto heeft gebruikt op Facebook. Ik ben bang dat hij de beelden die hij van mij heeft daadwerkelijk gaat verspreiden.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 april 2020 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 9-11):

als de op 15 april 2020 afgelegde verklaring van [aangeefster 2] :

Op 14 april 2020 heb ik via een groepsmessenger een bericht ontvangen van [verdachte] . In dit bericht stonden naaktfoto’s van mijn dochter die hij online gooide. Dit waren één of twee foto’s waarop mijn dochter duidelijk te herkennen is.
V: Hoeveel mensen zitten in de app?
A: Ongeveer 40 mensen.
V: Zijn dat allemaal bekenden?
A: Niet persoonlijk.
8. Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof Den Haag van 2 juni 2022. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz.. 1-4):

als de op 2 juni 2022 afgelegde verklaring van [aangeefster] :

U vraagt mij of ik tijdens de sessie gemerkt heb dat het werd opgenomen of dat er foto's werden genomen. Nee, dat heb ik niet gemerkt. Ik schrok er achteraf ook van. Ik schaamde mij ook dat mijn moeder dat zag. U zegt mij dat het een Whatsapp videogesprek was. Ja, dat klopt.
U vraagt mij wat ik precies gezien heb aan beelden achteraf. Het was. op bed. Je zag mijn gezicht. Je zag mij op bed. Mijn benen waren gespreid. Mijn beneden lichaam was bloot. Mijn hand was bij mijn geslachtsdeel. U vraagt mij op hoeveel afstand het was toen ik op bed lag. Het was best dichtbij. Mijn gezicht was goed te zien.”
3.4
Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van feiten 4 en 5 de volgende nadere bewijsoverweging opgenomen:

Feiten 4 en 5
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 4 en 5. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat het dossier geen afbeeldingen en ook geen beschrijving van de afbeeldingen bevat waardoor sprake is van onvoldoende feitelijk materiaal om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, als de afbeeldingen wel gemaakt zouden zijn, de wederrechtelijkheid daarvan ontbreekt vanwege het impliciet instemmen door [aangeefster] en gezien de verklaring van [aangeefster] bij de raadsheer-commissaris. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat het dossier niets zegt over de vraag of de afbeeldingen daadwerkelijk openbaar zijn gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de beschrijving van de afbeeldingen die door de moeder van [aangeefster] zijn gedaan en de verklaring van [aangeefster] zelf bij de raadsheer-commissaris, waarin zij een beschrijving geeft van de afbeeldingen zoals zij die later heeft gezien, in combinatie met de spraakberichten waarin door verdachte ook wordt gerefereerd aan het seksuele karakter van de beelden, is hetgeen onder 4 tenlastegelegd buiten redelijke twijfel vast komen te staan. Het hof overweegt daarbij dat tijdens het voeren van een Whatsapp-videogesprek naakt verrichten van seksuele handelingen niet zonder meer de toestemming tot het vervaardigen van afbeeldingen (van seksuele aard) daarvan impliceert.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte de betreffende afbeeldingen heeft verspreid in een groepsapp waar ongeveer 40 mensen deel van uitmaakten. De moeder van aangeefster maakte deel uit van die groep, maar daarin zaten ook personen die de moeder van aangeefster niet persoonlijk kende. Gelet op wat bekend is over de groepsapp en het ontbreken van enige aanwijzing dat aangeefster (afgezien van haar moeder) iemand kende in die groep zat, gaat het hof ervan uit dat aangeefster niet bekend was met de groepsapp en de personen die daar deel van uitmaakten. Voorts merkt het hof op dat de door de verdachte binnen de groepsapp gedeelde afbeeldingen van aangeefster door de wijze van verzending zeer gemakkelijk waren te delen met willekeurige derden buiten de genoemde groep en dat het – mede gelet op het karakter van de afbeeldingen – ook geenszins ondenkbaar is dat dat is of zou zijn gebeurd.
Gelet op het voorgaande acht het hof de feiten 4 en 5 bewezen.”
3.5
Het tweede middel komt op tegen het onder 4 bewezenverklaarde en bevat de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte (opzettelijk en wederrechtelijk) afbeeldingen van seksuele aard heeft vervaardigd. Het eerste middel bevat de klacht dat het onder 5 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. In het bijzonder keert het middel zich tegen de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte afbeeldingen van seksuele aard ‘openbaar heeft gemaakt’.
3.6
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de [aangeefster] heeft verklaard dat zij een Facetime-gesprek heeft gehad iemand die zich voordeed als [alias verdachte] , dat zij in dat gesprek op beeld intieme handelingen bij zichzelf heeft uitgevoerd en dat zij na het FaceTime-gesprek door de verdachte werd gebeld. De verdachte zei dat hij screenshots heeft gemaakt en dat hij deze gaat verspreiden op social media en dat hij de foto’s in [plaats] gaat ophangen (bewijsmiddel 6). De moeder van de aangeefster, [aangeefster 2] heeft verklaard dat zij op 14 april 2020 via groepsmessenger een bericht heeft ontvangen van de verdachte, waarin de verdachte naaktfoto’s van haar dochter online gooide. In de groep zaten ongeveer veertig mensen en zij kende ze niet persoonlijk (bewijsmiddel 7). Bij de rechter-commissaris heeft de [aangeefster] op de vraag wat zij precies heeft gezien aan de beelden achteraf, verklaard dat haar gezicht goed te zien was, dat haar benen waren gespreid en haar beneden lichaam bloot was en dat het beeld best dichtbij was (bewijsmiddel 8). Uit een proces-verbaal van bevindingen waarin spraakberichten door een verbalisant zijn uitgewerkt, volgt dat de verdachte onder meer heeft gezegd “Ik heb jou gisteren een foto gestuurd, bewijs. Ik heb die foto gemaakt. Ik heb een video gemaakt" en “Ik ga die foto’s in [plaats] plakken. Ik ga ze op internet zetten, nu, nu, nu. In groepen overal, Facebook, Telegram, Instagram, overal" (bewijsmiddel 3).
3.7
Het hof heeft op basis van deze feiten en omstandigheden geoordeeld en kunnen oordelen dat de verdachte opzettelijke en wederrechtelijk afbeeldingen van seksuele aard heeft vervaardigd, zoals is bewezenverklaard onder feit 4. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat in het strafdossier de betreffende afbeeldingen van seksuele aard ontbreken. Daaraan doet evenmin af, zoals door de steller van het middel nog wordt aangevoerd, dat de aangeefster heeft deelgenomen aan een Facetime-gesprek zonder dat het tegencontact zichtbaar was. Die enkele omstandigheid neemt de wederrechtelijkheid, in de zin dat de aangeefster daarmee impliciet toestemming zou hebben gegeven voor het vervaardigen van de afbeeldingen, niet weg.
3.8
Het hof heeft het onder 5 bewezenverklaarde gekwalificeerd als “het openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, terwijl hij weet dat deze door of als gevolg van het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen van een afbeelding van seksuele aard van een persoon is verkregen, meermalen gepleegd”. Ten tijde van het bewezenverklaarde was dit feit strafbaar gesteld in art. 139h lid 2 en onder a Sr (oud). [1]
3.9
De wetgever heeft bij invoering van art. 139h Sr (oud) wat betreft de delictsgedraging “openbaar maken” voor ogen gehad dat daaronder zowel het aan één als aan meer personen bekendmaken valt. Dit houdt in dat de dader zich wendt tot het publiek of iemand in het publiek. [2] Bij het tonen van een afbeelding aan een groep omstanders zal dit over het algemeen kunnen worden aangenomen. [3] De vraag in hoeverre (opzet op) het openbaar maken kan worden aangenomen indien informatie is gedeeld binnen (quasi)besloten ‘groepen’ van personen van een zekere omvang, zoals die bestaan op (sociale media)platforms als WhatsApp, Telegram, Twitter en Facebook, lijkt afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In cassatie vindt de toets plaats op basis van de vastgestelde feiten door de feitenrechter. [4]
3.1
In verband met het onder 5 bewezenverklaarde feit heeft het hof in de bewijsoverwegingen vastgesteld dat de verdachte de betreffende afbeeldingen heeft verspreid in een groepsapp waar ongeveer veertig mensen deel van uitmaakten, waaronder de moeder van de aangeefster. Het hof heeft daarnaast vastgesteld dat in die groep ook personen zaten die de moeder van de aangeefster niet persoonlijk kende. Het hof heeft op basis van deze, uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden, kennelijk geoordeeld en kunnen oordelen dat de verdachte door aldus te handelen afbeeldingen openbaar heeft gemaakt in de zin van art. 139h lid 2 Sr (oud).
3.11
Het eerste en tweede middel falen.

Het derde middel

4.1
Het derde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Namens de verdachte is op 9 november 2023 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 11 juli 2024 ter de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met twee dagen overschreden. In het licht van de opgelegde straf en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en is er geen aanleiding om daaraan enig rechtsgevolg te verbinden.

Afronding

5.1
Het eerste en tweede middel falen en het derde middel leidt niet tot cassatie. De middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Wet van 26 september 2019,
4.Zie mijn conclusie van 17 oktober 2023, ECLI:NL:PHR:2023:930, randnummer 5.57.