3.3Het hof heeft, voor zover voor de beoordeling van de middelen relevant, het volgende overwogen:
“De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is overeenkomstig de pleitnota aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat in dit geval voldoende detailgegevens beschikbaar waren en geen sprake is geweest van het verdichten van informatie en dat met de aanwezige administratie de omzet kon worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop.
Subsidiair is aangevoerd dat het niet-bewaren van detailgegevens er in dit geval niet toe hoeft te leiden dat sprake is van een schending van de bij Belastingwet voorgeschreven administratieplicht.
Meer subsidiair is aangevoerd dat geen sprake is van opzet op het feitelijk leidinggeven of op de strafbare gedraging.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Administratieplicht
Elke administratieplichtige moet zijn administratie zo voeren dat aan de hand daarvan de over een bepaald belastingtijdvak verschuldigde omzetbelasting kan worden vastgesteld. De administratie moet op duidelijke en overzichtelijke wijze worden bijgehouden, en met vermelding van de nodige bijzonderheden, zodat daaruit te allen tijde de voor de heffing van de omzetbelasting van belang zijnde gegevens duidelijk blijken.
Het hof stelt vast dat de administratie niet volledig is gevoerd en bewaard. Immers is uit het door de Belastingdienst ingestelde boekenonderzoek onder meer gebleken dat de verdachte rechtspersoon (onder andere) geen voorraadadministratie voerde. Hierdoor is een analyse en verbandscontrole van verspil, breuk en bederf ten aanzien van voedsel en drank niet mogelijk. Tevens is het hierdoor niet mogelijk om (periodiek) een sluitende goederenbeweging ten aanzien van voedsel en drank op te stellen, waardoor een toets op de juistheid en volledigheid van de inkoopwaarde en de daaraan gerelateerde opbrengsten niet of onvoldoende mogelijk is. Voorts werden er (onder andere) geen pak- en leveringsbonnen van de inkopen van goederen bewaard. Door het niet bewaren van deze gegevens is een toets op de volledigheid van de verantwoorde omzet niet of onvoldoende mogelijk.
Het hof is van oordeel dat dit, gelet op aard van de bedrijfsactiviteiten, wezenlijke onderdelen van de administratie - en dus geen kleine omissies van weinig gewicht - betreffen. Dat een andere controlemethode (zoals op basis van brutowinstpercentages zoals aangevoerd door de raadsvrouw) mogelijk was, is niet aannemelijk geworden.
Op grond van het voorgaande en de gebezigde bewijsmiddelen komt het hof tot het oordeel dat de administratie van de verdachte rechtspersoon op wezenlijke onderdelen onvolledig is gevoerd en bewaard.
Het hof is van oordeel dat het onvolledig voeren van de administratie (gelet op de vele omissies, met name in essentiële onderdelen zoals de voorraadadministratie, notities van de kascontrole en de berekende fooien, urenlijsten, notities met betrekking tot de afsprakenagenda, inkopen goederen en de handgeschreven opname bestellingen dranken) daartoe zeker geschikt is en dat het op grond van algemene ervaringsregels hoogst waarschijnlijk is dat een dergelijke handelswijze ertoe leidt dat te weinig belasting wordt afgedragen.
Feitelijk leidinggeven en opzet
De verdachte bezat middellijk via [D] BV en [C] BV 32% van de aandelen in [A] en was medebestuurder van [C] BV. De verdachte bezat via [D] BV middellijk 65% van de aandelen van [E] BV en was enig bestuurder van deze vennootschap.
De verdachte heeft op 1 januari 2014 namens [E] BV een managementovereenkomst met [A] gesloten die door [betrokkene 2] , de toenmalige echtgenote van de verdachte namens [A] werd ondertekend. In deze overeenkomst is opgenomen dat de verdachte het feitelijk beheer voerde binnen [A] tegen een jaarlijkse vergoeding van € 246.840,‑.
Op grond van het voorgaande moet worden vastgesteld dat de verdachte grote (financiële) belangen in [A] had en volgens de door hem ondertekende overeenkomst het "feitelijk beheer" van [A] voor zijn rekening nam. Uit het dossier volgt voorts dat de verdachte ook in de praktijk feitelijk leiding heeft gegeven aan [A] . Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij zich als bedrijfsleider bezighield met verschillende taken op de werkvloer, maar dat de verdachte zijn leidinggevende en eerste aanspreekpunt was voor overleg en bij problemen bij [A] . Daarnaast volgt uit de verklaring van [betrokkene 2] , die formeel bestuurder was van [A] , dat zij feitelijk enkel een kok was en dat zij zich verder niet bemoeide met de gang van zaken. Bij het actualiteitsbezoek aan [A] op 12 september 2013 stond de verdachte de belastingdienst te woord. De (kas)contanten werden naar de verdachte gebracht.
De verklaring die de getuige [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, leidt niet tot een ander oordeel, nu zij immers heeft verklaard dat de [B] Group , en daarmee dus de verdachte als medebestuurder van deze Group, had besloten tot de aanschaf van de tablet- en kassasystemen. De verklaring van getuige [betrokkene 4] bevestigt de betrokkenheid en wetenschap van de verdachte bij deze aanschaf.
Het hof is van oordeel dat de werkzaamheden van zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 5] slechts zijn te kwalificeren als uitvoerend van aard en dat de verdachte de rol van beleidsbepaler had in [A] . De verdachte had immers de algehele leiding in [A] , was op de hoogte van de gang van zaken in het restaurant, had inzicht in de jaarcijfers van [A] , nam beslissingen over bedrijfsinvesteringen, waaronder de aanschaf en keuze van het tabletsysteem en het kassasysteem, en vertegenwoordigde de vennootschap in het zakelijk verkeer met derden. Voorts wist de verdachte dat er problemen waren met het tablet- en kassasysteem, waardoor het voeren van een volledige administratie problematisch werd.
Gelet op de positie van de verdachte zoals hiervoor overwogen en zijn wetenschap omtrent het voeren van de administratie, was de verdachte bevoegd en redelijkerwijs gehouden om effectieve (controle)maatregelen te treffen ter voorkoming van de verboden gedraging, maar heeft hij geen effectieve maatregelen genomen. Voorts is het hof van oordeel dat gelet op het voorgaande en de gebezigde bewijsmiddelen de administratie opzettelijk onvolledig is gevoerd en bewaard door de verdachte. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking de omvang van de gebreken en het structurele karakter hiervan over een periode van bijna twee jaren.
De verdachte kan dus gelet op het voorgaande, worden beschouwd als feitelijk leidinggevende aan de geboden gedraging door [A] .
De omstandigheid dat mogelijk ook andere mensen bevoegd waren om in de tenlastegelegde periode beslissingen te nemen namens en/of binnen de rechtspersoon, neemt niet weg dat de verdachte in ieder geval (ook) feitelijk leiding heeft gegeven.
Gelet op de positie van de verdachte als leidinggevende kan zijn opzet worden toegerekend aan [A] .
Het hof verwerpt de verweren en acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.”