Conclusie
Nummer22/03929
Inleiding
Het middel
“3 Strafbaar feit
4.BImmateriële schade (smartengeld)
Stand van zaken traject [benadeelde] , geb. [geboortedatum] -2076 [ik begrijp 1976]
Vordering van de [benadeelde]
psychische schadeis ontstaan.” Het hof sluit zich in dit geval echter grotendeels aan bij de onderbouwde vordering van de benadeelde partij waarin niet over geestelijk letsel wordt gesproken en het hof stelt ook niet zelf zodanig letsel vast. Het spreekt slechts over angst, hetgeen niet zonder meer geestelijk letsel is, en het doet niet zodanige vaststellingen over aard, duur of gevolgen van de angst dat moet worden aangenomen dat dit toch door het hof als geestelijk letsel is aangemerkt. De in het middel geformuleerde klacht dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is omdat het geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld faalt aldus bij gebrek aan feitelijke grondslag.
eerste deelklacht, dat niet voldoende kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijke schade heeft geleden die is aan te merken als een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’, mist feitelijke grondslag voor zover deze klacht inhoudt dat het hof geestelijk letsel heeft vastgesteld.
tweede deelklacht, dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op het verweer dat geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de toegewezen schade, mist eveneens feitelijke grondslag en kan alleen daarom al niet slagen.