ECLI:NL:PHR:2025:45

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
22/03929
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering benadeelde partij en geestelijk letsel in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2022 het vonnis van de politierechter van 10 mei 2021 bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 36 dagen en de verbeurdverklaring van een mobiele telefoon. De benadeelde partij, die geestelijke schade claimde, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen door de politierechter. In cassatie werd door de verdediging aangevoerd dat de beslissing van het hof onbegrijpelijk was, omdat niet voldoende kon worden vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijke schade had geleden en dat er geen causaal verband bestond tussen de schade en het bewezenverklaarde feit. Het hof oordeelde echter dat de benadeelde partij als gevolg van de overtreding van de gedragsaanwijzing geestelijke schade had geleden, wat onder de reikwijdte van artikel 6:106 BW valt. De Hoge Raad bevestigde dat de benadeelde partij voldoende had onderbouwd dat de verdachte angst had veroorzaakt door de overtreding van de gedragsaanwijzing, en dat de vordering tot schadevergoeding terecht was toegewezen. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn voor de uitspraak was overschreden, maar dat dit niet leidde tot een andere beslissing in de zaak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03929

Zitting14 januari 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 14 oktober 2022 het vonnis van de politierechter van 10 mei 2021 bevestigd behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel en de beslissing omtrent het beslag. Het hof heeft de verdachte daarmee veroordeeld wegens "opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering" tot een gevangenisstraf van 36 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarnaast een mobiele telefoon verbeurdverklaard, de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) toegewezen en in dat verband een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R. el Bellaj, advocaat in Tilburg , heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.
2.1
Het middel bevat de klacht dat de beslissing van het hof tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel onbegrijpelijk is. Als eerste deelklacht lees ik dat niet voldoende kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijke schade heeft geleden die is aan te merken als een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’. Als tweede deelklacht lees ik dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op het verweer dat geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de toegewezen schade.
2.2
Het hof heeft, door bevestiging van het vonnis van de politierechter, ten laste van de verdachte bewezenverklaarde dat de verdachte:
“omstreeks 25 januari 2021 tot en met 29 januari 2021 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 25 januari 2021 gegeven door de officier van justitie te Zeeland-West-Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte zich diende te onthouden van contact met [benadeelde] ( [geboortedatum] 1976) door die [benadeelde] te bellen en een of meer (Whatsapp-)berichten te sturen”.
2.3
Uit de strafmotivering van het hof leid ik af dat het hof zich aansluit bij de inhoudelijke overwegingen van de politierechter, die ertoe leidden dat een straf werd opgelegd die gelijk was aan het voorarrest en dat het hof slechts kwam tot een andere berekening van de duur van dat voorarrest. Het vonnis van de politierechter van 10 mei 2021 houdt in verband met de strafoplegging in:
“Verdachte heeft de gedragsaanwijzing overtreden en verdient daarvoor straf. Dit feit volgt op een opeenstapeling van problemen tussen verdachte en [benadeelde] , waarbij verdachte ook al eerder is veroordeeld. De gedragsaanwijzing is niet voor niets opgelegd. Mevrouw voelt zich onveilig. Gelet op de eerdere veroordelingen, waarbij reeds een 38-maatregel is opgelegd, acht de politierechter de eis van de officier van justitie passend.”
2.4
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ van de [benadeelde] . Dit formulier houdt onder meer in:

“3 Strafbaar feit

Hoe is uw schade ontstaan?
Doordat verdachte de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing niet is nagekomen en mij blijft lastig vallen/uitschelden/bedreigen.
(…)

4.BImmateriële schade (smartengeld)

(…)
Omschrijving immateriële schade
Psychische schade
Mijn ex-man bedreigende mij met de dood. Hier heeft hij de betreffende gedragsaanwijzing via de rechter (in een eerdere strafzaak) opgelegd gekregen. Ik ben nog steeds niet veilig, word nog steeds bedreigd. Loop met angst buiten, blijf het liefst binnen daardoor, voel me gevangen in eigen huis. Ik wil dat dit ophoudt. Volgens mij heeft mijn ex-man psychische hulp nodig.
Totaal immateriële schade€ 500,-“
2.5
Bij het formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ is een brief afkomstig van ‘ [instelling] ’ gevoegd. Deze brief houdt in:
“ [plaats] , 4 mei 2021

Stand van zaken traject [benadeelde] , geb. [geboortedatum] -2076 [ik begrijp 1976]

Vanaf januari 2021 wordt [benadeelde] begeleid vanuit [instelling] . Dit traject is gericht op het waarborgen van de veiligheid van [benadeelde] en haar kinderen. Traject is gestart na huiselijk gewed incidenten en in samenspraak met Veilig Thuis en de politie.
Tijdens het traject wordt duidelijk dat de impact van de incidenten op [benadeelde] groot is. De mate van angst en stress is zo groot, dan sinds begin april werken niet meer mogelijk is.
[benadeelde] heeft zich aangemeld bij een psycholoog en staat op de wachtlijst voor behandeling van haar klachten.
Tijdens de gesprekken is gewerkt aan veiligheidsplan voor [benadeelde] en haar kinderen. [benadeelde] komt haar afspraken na en maakt stappen om regie over haar leven terug te krijgen en niet te laten beheersen door angst. Helaas blijft er onrust door berichten die ex-partner stuurt via social media en onbekende telefoonnummers. Deze onrust belemmert verder herstel.
(…)
Team Veilig Verder
Team Complexe scheidingen
Cluster 7 ”
2.6
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 14 oktober 2022 heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering van de benadeelde partij toegelicht. Het proces-verbaal houdt voor zover van belang in:
“Ik zou graag de vordering tot schadevergoeding willen toelichten. Mijn cliënte dacht na een vervelende periode rust te krijgen doordat aan de verdachte een gedragsaanwijzing was opgelegd. De verdachte bleef echter doorgaan met het lastig vallen van mijn cliënte en andere gezinsleden. Het beperkt haar privéleven. Zij voelde zich gevangen in haar eigen huis. De verdachte heeft haar lastig gevallen via sociale media, via derden en op straat. Mijn cliënte voelt zich niet veilig. De verdachte heeft zich niets aangetrokken van de gedragsaanwijzing die hem is opgelegd. Mijn cliënte voelde zich ernstig bedreigd door de acties van de verdachte en heeft daar psychische schade door geleden. Ze heeft hulp gezocht en is nu in behandeling bij een psycholoog. Ze heeft ernstige angstklachten. Een schadebedrag bepalen voor psychische schade is lastig. Voor haar maakt een paar honderd euro het leed dat zij heeft geleden niet goed. Ik heb aansluiting gezocht bij een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland uit 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:3884). Op basis daarvan kom ik aan een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. Ik begrijp niet waarom de rechtbank slechts € 300,00 aan immateriële schade heeft toegewezen. Ik persisteer bij de vordering tot schadevergoeding zoals in eerste aanleg is gevorderd. Ik vraag uw hof de schadevergoedingsmaatregel toe te passen. De gevorderde reiskosten handhaaf ik ook.
De voorzitter deelt het volgende mede:
Het is altijd lastig om een prijskaartje aan immateriële schade te hangen. Daar komt bij dat in eerste aanleg ook andere strafzaken tegen de verdachte aan de orde waren zodat de vraag is wat dit feit bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht in verhouding tot andere feiten.
De advocaat van de benadeelde partij deelt het volgende mede:
Inmiddels loopt er ook een nieuwe strafzaak. We weten niet wat de rechtbank daar zal beslissen. Er is hier ook een strafzaak en ik hoop op een beslissing. Later kan eventueel rekening worden gehouden met een eerder opgelegde schadevergoedingsmaatregel, in plaats van andersom.
De jongste raadsheer deelt het volgende mede:
Ik hoor u zeggen dat uw cliënte zich bedreigd heeft gevoeld. Ik begrijp die gevoelens in de gehele context. De zaak waar het nu om gaat betreft enkel de schending van de gedragsaanwijzing. Bedreiging is niet tenlastegelegd hier. Kunt u iets zeggen over het verband van de ontstane schade ten aanzien van dit specifieke feit?
De advocaat van de benadeelde partij deelt het volgende mede:
De gedragsaanwijzing is niet voor niks opgelegd. Er is heel wat gebeurd hier. Een gedragsaanwijzing dient ter bescherming van het slachtoffer. Die heeft al een hoop leed en ellende gehad. Een slachtoffer gaat ervan uit dat ze dan beschermd wordt. Op het moment dat er een inbreuk wordt gemaakt op die gedragsaanwijzing, komt de hele ellende weer op de voorgrond. De psychische klachten herleven wanneer die norm wordt geschonden. De angstige gevoelens komen dan weer naar boven. Ook dan kan een vordering tot schadevergoeding worden toegewezen vanwege de ontstane psychische schade.”
2.7
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 14 oktober 2022 heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende naar voren gebracht:
“Dan met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. Mijn cliënt is veroordeeld voor huiselijk geweld met betrekking tot dezelfde aangeefster. Ook is hij veroordeeld voor bedreiging van hetzelfde slachtoffer. Hierna heeft hij de gedragsaanwijzing overtreden. Vervolgens zijn er daarna nog drie strafzaken ontstaan tegen de verdachte met betrekking tot hetzelfde slachtoffer, waaronder bedreiging en belaging. Ik ben er niet zeker van, maar ik denk dat de tenlastegelegde periode van dit feit ook onder die dagvaarding valt. Ook in die strafzaak heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend. Het gaat hier om een tenlastegelegde periode van 4 dagen. De gedragsaanwijzing is op 25 januari 2021 aan mijn cliënt opgelegd. De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie in eerste aanleg. Het Openbaar Ministerie heeft nu een ander standpunt. Mocht het slachtoffer psychische schade hebben geleden, dan is dat voornamelijk toe te wijzen aan de andere strafbare feiten waar mijn cliënt voor is veroordeeld, dan wel waar hij van wordt verdacht. Het enkele eenmalige overtreden van een gedragsaanwijzing in een periode van vier dagen is daarvoor onvoldoende. De vordering is niet onderbouwd met medische stukken. Er ligt enkel een brief van [instelling] . De vordering tot schadevergoeding is onvoldoende onderbouwd. Ik vraag uw hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding met betrekking tot de immateriële schade.”
2.8
Het hof heeft de toewijzing van de vordering benadeelde partij als volgt gemotiveerd:

Vordering van de [benadeelde]
De [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot het bedrag van € 300,00 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Voorts stelt de raadsman dat als de benadeelde partij al psychische schade zou hebben geleden, dit zou zijn ontstaan door andere feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en de benadeelde partij en niet door enkel het overtreden van een gedragsaanwijzing door de verdachte ineen periode van slechts vier dagen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt. Aan de verdachte is een gedragsaanwijzing opgelegd, onder andere inhoudende een contactverbod met [benadeelde] , welke gedragsaanwijzing de verdachte heeft overschreden. Aan die gedragsaanwijzing gaat een periode vooraf waarin de verdachte op verschillende manieren zijn ex-partner [benadeelde] heeft lastig gevallen. De gedragsaanwijzing is opgelegd om dit handelen van de verdachte te voorkomen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door het handelen in strijd met die gedragsaanwijzing angst teweeg gebracht bij [benadeelde] .
Het hof is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij daardoor geestelijk schade heeft geleden dat is aan te merken als een aantasting van haar persoon op andere wijze, hetgeen valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot het totaal aan immateriële schade, evenals de politierechter, naar billijkheid op een bedrag van € 300,00. De verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het meer of anders gevorderde zal bijgevolg worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021, zijnde de laatste datum van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
(…)
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.”
2.9
Het hof heeft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gestoeld op de in art. 6:106 sub b BW bedoelde aantasting in persoon ‘op andere wijze’. Over deze aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 het volgende overwogen:
“2.4.5. Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
2.1
Van een aantasting in de persoon op ‘andere wijze’ zoals bedoeld in art. 6:106 sub b BW kan dus in de eerste plaats sprake zijn als bij de benadeelde partij naar objectieve maatstaven geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In de tweede plaats kan, als geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, ook van aantasting in de persoon sprake zijn indien de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in persoon ‘op andere wijze’. Dat moet door de benadeelde partij wel met concrete gegevens worden onderbouwd. Dat is slechts anders als de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
2.11
Het hof heeft in de onderhavige zaak geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partij sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW, welke aantasting het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, kort gezegd het overtreden van een gedragsaanwijzing. Aan dat oordeel heeft het hof ten grondslag gelegd dat de verdachte door in strijd met de gedragsaanwijzing te handelen angst teweeg heeft gebracht bij de benadeelde partij. En dat voldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij daardoor ‘geestelijke schade’ heeft geleden.
2.12
Naar ik begrijp heeft het hof hiermee niet vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Het hof spreekt niet van geestelijk letsel, maar van psychische schade. Die begrippen zijn niet noodzakelijkerwijs synoniemen. Psychische schade omvat, zo zou men kunnen betogen, niet alleen geestelijk letsel, maar ook andere vormen van psychische onbehagen die onder omstandigheden kunnen leiden tot een aanspraak op vergoeding van (immateriële) schade. [1] Daar kan tegenin worden gebracht dat de Hoge Raad in zijn arrest van 28 mei 2019 beide begrippen gebruikt. Zo overweegt de Hoge Raad dat degene die zich op geestelijk letsel beroept “voldoende concrete gegevens [zal] moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval
psychische schadeis ontstaan.” Het hof sluit zich in dit geval echter grotendeels aan bij de onderbouwde vordering van de benadeelde partij waarin niet over geestelijk letsel wordt gesproken en het hof stelt ook niet zelf zodanig letsel vast. Het spreekt slechts over angst, hetgeen niet zonder meer geestelijk letsel is, en het doet niet zodanige vaststellingen over aard, duur of gevolgen van de angst dat moet worden aangenomen dat dit toch door het hof als geestelijk letsel is aangemerkt. De in het middel geformuleerde klacht dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is omdat het geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld faalt aldus bij gebrek aan feitelijke grondslag.
2.13
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de aard en de ernst van de normschending en de de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in persoon ‘op andere wijze’. Tegen dat oordeel van het hof lees ik in het middel geen zelfstandige klacht. In dat verband wijs ik er ten overvloede op dat de benadeelde partij de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan heeft onderbouwd. Over de gevolgen is gesteld dat de benadeelde partij angst en stress heeft ervaren en dat zij zich onveilig voelt, dat zij niet meer kan werken, dat zij de hulp van een psycholoog heeft ingeroepen en dat de onrust die zij ervaart door het handelen van de verdachte haar herstel belemmert. Over de aard van de normschending heeft zij gesteld dat zij is beperkt in haar recht op privéleven en dat zij een gevangene is in haar eigen huis. Over de ernst van de normschending is gesteld dat de verdachte een bevel van het openbaar gezag heeft overtreden dat de benadeelde juist diende te beschermen tegen dit gedrag. Het hof heeft zich bij deze onderbouwing aangesloten en daarbij kennelijk geoordeeld dat deze stellingen door de verdachte niet zijn betwist. Dit acht ik niet onbegrijpelijk omdat de verdachte in zijn pleidooi vooral inging op de causaliteitsvraag en omdat het verweer dat “[d]e vordering [niet] is (…) onderbouwd met medische stukken” eerder een betwisting is van het bestaan van geestelijk letsel.
2.14
Ook het causale verband tussen het bewezenverklaarde strafbare feit en de gevorderde schade heeft de benadeelde partij onderbouwd. Zij heeft immers gesteld dat de overtreding van de gedragsaanwijzing moet worden gezien in het licht van het eerdere handelen van de verdachte dat “al een hoop leed en ellende” heeft veroorzaakt, dat door de overtreding “de hele ellende weer op de voorgrond komt” en “de angstige gevoelens” dan weer “naar boven” komen. Het hof heeft zich hierbij aangesloten waar het heeft geoordeeld dat “de verdachte door het handelen in strijd met de gedragsaanwijzing angst teweeg [heeft] gebracht”.
2.15
De
eerste deelklacht, dat niet voldoende kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijke schade heeft geleden die is aan te merken als een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’, mist feitelijke grondslag voor zover deze klacht inhoudt dat het hof geestelijk letsel heeft vastgesteld.
2.16
De
tweede deelklacht, dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op het verweer dat geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de toegewezen schade, mist eveneens feitelijke grondslag en kan alleen daarom al niet slagen.

Afronding

3.
3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar sinds het instellen van het cassatieberoep is verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van 36 dagen en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, zou de Hoge Raad kunnen volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Vgl. in dit verband S.D. Lindenbergh,