ECLI:NL:PHR:2025:455

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
23/00675
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolconclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad over schorsing van de behandeling van het beroep in cassatie

In deze zaak, behandeld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, wordt de vraag besproken of de behandeling van het beroep in cassatie op basis van artikel 427, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient te worden geschorst. De rolconclusie van de Procureur-Generaal, B.F. Keulen, strekt tot schorsing van de behandeling van het cassatieberoep. De zaak betreft de verdachte, een rechtspersoon, die in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 12 december 2022 de inleidende dagvaarding partieel nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar had ook een aanzienlijke hoeveelheid teakhout onttrokken aan het verkeer. Het openbaar ministerie heeft op 22 december 2022 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De advocaat van de verdachte heeft verzocht om de aanzegging in te trekken of de termijn voor het indienen van de cassatieschriftuur aan te houden totdat het gerechtshof Amsterdam een einduitspraak heeft gedaan. De rolraadsheer heeft echter besloten dat er geen aanleiding is om de aanzegging in te trekken, waardoor de termijn voor het indienen van de schriftuur tot 27 oktober 2023 loopt. De Procureur-Generaal concludeert dat de rechtsgevolgen van het cassatieberoep zijn geschorst, en dat de behandeling van het beroep in cassatie dient te worden uitgesteld totdat er duidelijkheid is over het hoger beroep van het openbaar ministerie.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00675 E
Zitting11 februari 2025

ROLCONCLUSIE

B.F. Keulen
In de zaak

[verdachte] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte
De meervoudige economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 12 december 2022 de inleidende dagvaarding partieel nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van het (overigens) onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daarbij heeft de rechtbank 65.780 kg teakhout onttrokken aan het verkeer en de teruggave aan de verdachte van 12 bundels teakhout gelast.
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. O.S. Pluimer en Th.O.M. Dieben, beiden advocaat in Amsterdam, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.
De ‘akte rechtsmiddel cassatie’ houdt in dat op 23 december 2022 ter griffie van de rechtbank kwam ‘ [betrokkene 1] , als bestuurder bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het afleggen van de volgende verklaring en verklaarde namens (verdachte) cassatie in te stellen tegen het vonnis d.d. 12 december 2022, ten aanzien van de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen goederen (conform HR 14 december 2010, NJ 2011/19), gewezen door de meervoudige economische kamer’.
Art. 528, eerste lid, Sv houdt in dat indien een strafvervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, deze rechtspersoon tijdens de vervolging wordt vertegenwoordigd door de bestuurder of, indien er meer bestuurders zijn, door een van hen. [1] En dat de vertegenwoordiger bij gemachtigde kan verschijnen. Dat de persoon die als bestuurder het rechtsmiddel heeft aangewend op dat moment daadwerkelijk bestuurder van de rechtspersoon was, behoeft niet uit een bij de akte gevoegd document te blijken. [2]
5. Uit informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat ‘ [A] B.V.’ op 21 juli 2023 en 3 augustus 2023 geregistreerd stond als bestuurder en algemeen directeur van de verdachte. Uit informatie van de Kamer van Koophandel blijkt voorts dat ‘ [betrokkene 1] ’ sinds 23 november 2016 als enig aandeelhouder, bestuurder en algemeen directeur van ‘ [A] B.V.’ geregistreerd staat. Een en ander wekt het ernstig vermoeden dat de ‘akte rechtsmiddel cassatie’ ten onrechte de suggestie wekt dat ‘ [betrokkene 1] ’ als bestuurder van de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld. Tegelijk ligt het in de rede art. 528 Sv in het geval de bestuurder van de verdachte een rechtspersoon is, aldus uit te leggen dat de verdachte tijdens de vervolging door een bestuurder van die rechtspersoon wordt vertegenwoordigd. De ‘akte rechtsmiddel cassatie’ is ook in zoverre minder gelukkig geformuleerd, dat is vermeld dat [betrokkene 1] bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van cassatieberoep. [betrokkene 1] vertegenwoordigt de verdachte op grond van art. 528 Sv; hij is geen vertegenwoordiger in de zin van art. 450, eerste lid, onder b, Sv. Deze gebreken doen er – meen ik – evenwel niet aan af dat het cassatieberoep ontvankelijk is. [3]
6. Tegen het vonnis van de meervoudige economische kamer is op 22 december 2022 hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie. Bij bericht van 1 augustus 2023 heeft de advocaat van de verdachte aan de rolraadsheer verzocht om de aanzegging in te trekken dan wel de termijn voor het indienen van de cassatieschriftuur voor onbepaalde tijd aan te houden totdat het gerechtshof Amsterdam einduitspraak heeft gedaan op het hoger beroep van het openbaar ministerie. Bij portaalbericht van 31 augustus 2023 is namens de rolraadsheer medegedeeld dat het aangevoerde geen aanleiding geeft om de aanzegging in te trekken. De termijn voor het indienen van een schriftuur loopt ingevolge dit portaalbericht tot en met 27 oktober 2023. De schriftuur is op 26 oktober 2023 ingediend. [4]
7. De gang van zaken in het arrest van Uw Raad van 14 december 2010 (waar in de akte op gewezen wordt) was wat anders dan in onderhavige zaak. [5] De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij van het tenlastegelegde was vrijgesproken maar waarin drie auto’s waren onttrokken aan het verkeer. Het hof verstond het ingestelde hoger beroep als beroep in cassatie en beval dat de stukken ter behandeling aan de Hoge Raad werden gezonden. Uw Raad overwoog dat ingevolge art. 427 Sv zoals dat gold voor de inwerkingtreding op 1 januari 2002 van de Wet van 6 december 2001,
Stb.584, voor het openbaar ministerie en de verdachte beroep in cassatie openstond tegen vonnissen of arresten als uitspraak gegeven. En dat blijkens de onder vigeur van die bepaling gewezen rechtspraak van Uw Raad beroep in cassatie ook open stond tegen een in eerste aanleg gewezen vonnis waarbij de verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde doch de maatregel van onttrekking aan het verkeer was opgelegd. Nu uit de wetsgeschiedenis van genoemde wet niet bleek ‘dat de wetgever met deze rechtspraak heeft willen breken’ en ‘in aanmerking genomen dat ingevolge art. 552f Sv cassatieberoep openstaat tegen een door de rechtbank gegeven beschikking tot onttrekking aan het verkeer’ was Uw Raad van oordeel dat de verdachte kon worden ontvangen in het cassatieberoep tegen het vonnis. Het voorgaande betekent dat ook in de onderhavige zaak de verdachte kan worden ontvangen in het cassatieberoep tegen het vonnis.
8. Anders dan in de zaak die leidde tot het arrest van 14 december 2010 heeft het openbaar ministerie in de onderhavige zaak hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. [6] Voor de situatie waarin voor het openbaar ministerie en voor de verdachte een verschillend gewoon rechtsmiddel openstaat, bevat art. 427, vierde lid, Sv een rechtsregel: ‘Hoger beroep schorst de rechtsgevolgen van beroep in cassatie; indien in de lagere aanleg een uitspraak wordt gegeven over een of meer van de vragen, bedoeld in de artikelen 351 en 352 vervalt het ingestelde beroep in cassatie’. [7]
9. Voor de wijziging van art. 427 Sv door de genoemde wet van 6 december 2001 waren er nog een aantal gevallen waarin het openstaande rechtsmiddel voor het openbaar ministerie en de verdachte tegen een bepaalde beslissing niet hetzelfde was. Von Brucken Fock en Van Dorst wezen er in de eerste druk van de studiepocket over Cassatie in strafzaken op dat het kan ‘voorkomen dat bij een kantongerechtsvonnis voor het OM slechts cassatieberoep openstaat, terwijl de verdachte nog verzet kan doen of hoger beroep kan instellen (vgl. art. 44.2 RO). Ook wanneer overtredingen tot wier kennisneming de kantonrechter bevoegd is, bij de rechtbank worden aangebracht, is de mogelijkheid aanwezig dat het OM slechts cassatieberoep kan instellen, terwijl de verdachte eerst nog verzet moet doen.’ [8] Van Dorst en Borgers attenderen er in de tiende druk op dat in het voorstel van het nieuwe Wetboek van Strafvordering het rechtsmiddelenregime over de hele linie wordt gelijkgetrokken. [9] Dat geldt ook voor deze uitzondering: het voorgestelde art. 5.4.1 stelt tegen eindvonnissen voor het openbaar ministerie en de verdachte op dezelfde voet hoger beroep open en maakt bij de verdachte geen uitzondering voor vrijspraken. [10]
10. Maar zo ver is het niet; art. 427, vierde lid, Sv is naar het mij voorkomt van toepassing en dat brengt mee dat de rechtsgevolgen van het beroep in cassatie zijn geschorst. Daarbij past dat de behandeling van het beroep in cassatie wordt geschorst. Dat is een beslissing die – meen ik – door de enkelvoudige kamer van Uw Raad kan worden genomen (art. 438 Sv).
11. Deze rolconclusie strekt tot schorsing van de behandeling van het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Het artikel is laatstelijk gewijzigd door de Wet van 23 mei 1990, houdende Invoeringswet Boek 8 B.W., tweede gedeelte,
2.Vgl. HR 21 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1197,
3.Ik merk in dit verband op dat Uw Raad bij gebreken in de volmacht uit de omstandigheid ‘dat namens de verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door dezelfde advocaat die heeft verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd’ afleidt ‘dat aan de onvolkomen volmacht bij het instellen van het cassatieberoep de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen’; de onvolkomen volmacht leidt dan niet tot niet-ontvankelijkverklaring in het cassatieberoep (vgl. HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1212). Ook hier is de wens van de verdachte onmiskenbaar en is namens de verdachte een cassatieschriftuur ingediend door advocaten die hebben verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
4.Nadien is op 9 januari 2023 – buiten de gestelde termijn – nog een aanvullende toelichting op de cassatieschriftuur ingediend.
5.HR 14 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9420,
6.Ik heb navraag laten doen bij het gerechtshof; daaruit kwam naar voren dat nog geen eindarrest is gewezen.
7.In het Wetboek van Strafvordering van 1926 was de voorrang omgekeerd. Art. 405 (oud) Sv bepaalde: ‘Indien tegen hetzelfde vonnis door den officier van justitie en door den verdachte verschillend beroep is ingesteld, wordt aan het hooger beroep geen gevolg gegeven, zoolang geene uitspraak is gegeven op het beroep in cassatie. In dat geval vervalt het hooger beroep van rechtswege, indien de voorziening in cassatie door den Hoogen Raad ontvankelijk wordt geoordeeld.’ Zie daarover A.J. Blok en L.Ch. Besier,
8.E.P. von Brucken Fock en A.J.A. van Dorst,
9.A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,