Conclusie
Nummer22/02811
Inleiding
“van het plegen van witwassen een gewoonte maken en witwassen”en (2)
“deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren.
De zaak
De relevante processuele feiten ten aanzien van feit 1
Kasopstelling en bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 (witwassen)
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 (witwassen)
Juridisch kader
Vermoeden van witwassen
Verklaringen verdachte
Tussenconclusie
opzettelijkzou zijn witgewassen. Gelet op de manier waarop het eerste deel van feit 1 ten laste is gelegd en het standpunt van het Openbaar Ministerie, is het kennelijk de bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging geweest om enkel het bedrag van € 15.700, - bij het opzettelijk witgewassen bedrag te betrekken. Het hof zal het eindsaldo contant geld om die reden vaststellen op € 15.700,-.
Gewoontewitwassen
Verdachte heeft zich gedurende en periode van ruim vijf jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van € 99.825,37. Gelet op de ruime periode en de omvang van het bedrag, acht het hof tevens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Witwassen
Onder de tussenconclusie is reeds besproken dat in de woning van verdachte twee contante geldbedragen van € 15.700 en € 126.500 zijn aangetroffen. In het tweede deel van de tenlastelegging wordt verdachte verweten beide bedragen (gewoon) te hebben witgewassen.
Het eerste middel en de toelichting erop
De bespreking van het eerste middel
“de € 126.500 samen met de sieraden in één tas en op de plek lag waar verdachte de sieraden heeft neergelegd”. Gelet daarop overweegt het hof dat de verdachte dit geldbedrag voorhanden heeft gehad.
eigenmisdrijf is naar het oordeel van het hof op basis van het dossier niet gebleken.
“de € 126.500 samen met de sieraden in één tas en op de plek lag waar verdachte de sieraden heeft neergelegd”. Daarmee kan uit de bewijsvoering worden afgeleid dat en waarom het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het geldbedrag. Gelet daarop heeft het hof geen onjuist beoordelingskader gehanteerd. Het oordeel van het hof is, gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld over de overige in de tas aangetroffen voorwerpen en de verklaring van de verdachte daaromtrent, evenmin onbegrijpelijk.