ECLI:NL:PHR:2025:459

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
23/01303
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor belaging met betrekking tot de betrouwbaarheid van bewijsstukken en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld door het gerechtshof Den Haag voor belaging. De verdachte is bij arrest van 28 maart 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 1695,82. De verdachte heeft vier middelen van cassatie ingediend, waarbij onder andere wordt geklaagd over de (on)betrouwbaarheid van de door de aangeefster overgelegde stukken en verklaringen, alsook over de toewijzing van de schadevergoeding. Het hof heeft de bewezenverklaring gemotiveerd en de authenticiteit van de door de aangeefster overgelegde berichten niet in twijfel getrokken. De verdediging heeft betoogd dat de aangeefster niet betrouwbaar is en dat de context van de berichten ontbreekt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster en de overgelegde screenshots voldoende betrouwbaar zijn voor het bewijs. De Hoge Raad heeft de conclusie van de procureur-generaal gevolgd, die tot vernietiging van de bestreden uitspraak strekt, maar uitsluitend wat betreft de gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01303

Zitting22 april 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte

Het cassatieberoep

1. De verdachte is bij arrest van 28 maart 2023 door het gerechtshof Den Haag wegens 1.
“belaging”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 105 dagen, waarvan negentig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest, waaraan door het hof algemene en bijzondere voorwaarden zijn verbonden, en tot een taakstraf van honderdtwintig uur, subsidiair zestig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1695,82 (€ 195,82, ter zake van materiële schade, en € 1500,00, ter zake van immateriële schade), aan de verdachte voor dit bedrag een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opgelegd en de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Ten slotte bevat het arrest enkele bijkomende, niet voor de beoordeling van dit cassatieberoep relevante, beslissingen.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. N. van Schaik en H. Brentjes, beiden advocaat in Utrecht, hebben vier middelen van cassatie voorgesteld.

De middelen

3. Het eerste middel en het tweede middel bevatten de klacht dat het hof, in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv, niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt over de (on)betrouwbaarheid van de door de aangeefster overgelegde stukken (middel 1) en de door haar afgelegde verklaringen (middel 2). Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Het derde middel klaagt over de toewijzing van schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het vierde middel bevat een klacht over de overschrijding van de redelijke termijn.

De bewezenverklaring

4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1. hij in de periode van 13 juni 2019 tot en met 3 februari 2020 te [plaats] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
- die [benadeelde] veel SMS-berichten te sturen en
- die [benadeelde] en haar moeder veelvuldig berichten via (Facebook) Messenger te sturen en
- die [benadeelde] veelvuldig berichten via Whatsapp te sturen en
- die [benadeelde] veelvuldig emails te sturen waaronder emails met daarin onder meer
* "Nee johhh.... ga je gwn je adres daar neer zetten voor privé ontvangst?” waarbij de site [internetsite] werd vermeld en
* "Of ga je weer stil blijven zodat je kan vingeren op het gevoel dat ik je bericht etc. hahaha jij blijft doodlachen wollah" en
* "Ik zit me kk hard af te trekken., zo geile gevoel dat jij geen poot heb om op te staan (...) Je kan niks.. ik heb letterlijk alles van je. van a tot z"
* "Je bent nu net als zo’n meid die dit bij me geflikt had 4 jaar terug. Tot op de dag van vandaag wordt zij daar mee geconfronteerd. Op alle manieren.” En
* “(...) Deze keer ga ik gewoon jou fotos 100x uit laten drukken en flyeren in de buurt van [plaats] ” en woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
- diverse filmpjes van die [benadeelde] op YouTube te plaatsen met daarbij de tekst "Goedkope hoertje [benadeelde] uit [plaats] " en " [benadeelde] laat haar zelf weer eens zien zoals altijd" en " [benadeelde] de goede vriendin samen met haar vriendin" en "Snitch van [plaats] " of woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
- die [benadeelde] zes, althans een of meer audio-berichten te sturen en
- die [benadeelde] veelvuldig te bellen met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.”

De bewijsvoering

5. Deze bewezenverklaring steunt op negen bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bijlage bij het bestreden arrest d.d. 28 maart 2023 (p. 1-17). Ik volsta hier, ten behoeve van de bespreking van de cassatiemiddelen, met de weergave van een selectie uit die bewijsmiddelen:

“1. De verklaring van de verdachte.

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 april 2022 verklaard – zakelijk weergegeven – :
Ik gebruikte het [e-mailadres] . Ik heb het bericht ‘he hoertje' vanaf dat mailadres gestuurd. Ik noemde haar hoertje. Ik wilde tot een gesprek komen. Ik heb de audioberichten gestuurd. [e-mailadres] is mijn email-adres. Ik heb altijd al veel gebeld. Ik gebruikte [telefoonnummer] . Ik heb een bericht aan haar moeder gestuurd.
2.Het proces-verbaal van aangifte van politie eenheid [plaats] , met nr. PL1500-2019277360-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 16 e.v.):
als de op 4 oktober 2019 afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Ik doe aangifte van stalking. Ik word stelselmatig lastig gevallen door een rijinstructeur genaamd [verdachte] . Hij is woonachtig aan [a-straat] te [plaats] . Zijn telefoonnummer is [telefoonnummer] , dit nummer is van de rijschool. Ik word lastig gevallen via Facebook, Whatsapp, e-mail en hij belt anoniem en dan heel vaak achterelkaar.
Begin januari van 2019 had ik aangegeven bij [verdachte] dat ik mijn rijbewijs bij een andere rijschool ging halen. Ik had een aanbetaling voor een rijexamen gedaan bij [verdachte] en ik gaf aan dat ik dat geld terug wilde hebben. Tot eind april hebben [verdachte] en ik contact gehad (via) whatsapp. De appberichten werden steeds vervelender. Ik heb [verdachte] toen geblokkeerd op whatsapp. In de maand juni 2019 bleef hij maar sms berichten en mails sturen.
Vanaf 13 juni 2019 begon [verdachte] mijn familie er bij te betrekken. Dit deed hij via messenger. [verdachte] wilde perse dat ik reageerde op zijn een berichten.
Hij stuurde mij op een gegeven moment een bericht dat ik op 14 juni tot 13:00 uur, de tijd had om uitleg te geven, over waarom ik hem niet leuk vond. Als ik niet reageerde dan zou hij een bericht naar [betrokkene 2] sturen. Dit is mijn moeder. Hij had mijn moeder op facebook gevonden. [verdachte] had mij tot aan 13:00 uur heel veel mails gestuurd en in iedere mail stond hoeveel tijd ik nog had tot aan 13:00 uur. Het was een aftelling en dat maakte dat ik toch wel een beetje bang voor hem werd. Mijn moeder heeft [verdachte] toen geblokkeerd op facebook. [verdachte] heeft een paar keer met mijn moeder via messenger gechat. Na zo’n gesprek verwijderde hij het account en maakte hij een nieuwe aan en zocht weer contact met mijn moeder.
Begin augustus kreeg ik een mail van [verdachte] . [verdachte] zou mijn gegevens op een sekssite zetten. Hij stuurde mij een mail met de volgende, tekst: "Nee johhh...ga je gwn je adres daarna neer zetten voor privé ontvangst?" De site die erbij stond was genaamd [internetsite] . Ik heb toen contact gezocht met de politie omdat [verdachte] nu echt te ver was gegaan. Op 10 augustus ontving ik een sms bericht van [verdachte] . Op 15 augustus 2019 ontving ik via de whatsapp van vijf telefoonnummers berichten dat zij mij op [internetsite] hadden zien staan. [verdachte] had een foto van mij, mijn facebooknaam ( [benadeelde] ), adresgegevens en mijn telefoonnummer op een sekssite geplaatst. [verdachte] heeft daarna steeds weer mailtjes gestuurd. In de mail van 23 september stond, dat hij flyers van mij zou laten drukken en in heel [plaats] op zou hangen. Op 28 september ontving ik een mail met de volgende tekst: "Lekker op Youtube! haha" Met een link erbij. Ik opende de link en ik zag een filmpje van mij, dat filmpje had ik in oktober 2018 naar hem verstuurd. Onder de link stond: "Goedkope hoertje [benadeelde] uit [plaats] ." Op 29 september ontving ik een hele lange mail waarin hij uitleg gaf over hoe hij over mij dacht.
Ik ontving op 1 oktober een mail van [verdachte] waar in hij vroeg of ik af wilde spreken. Verder schreef hij: "Of ga je weer stil blijven zodat je kan vingeren op het gevoel dat ik je bericht etc. hahaha jij blijft, doodlachen wollah".
Op 2 oktober ontving ik weer een mail met drie linken van filmpjes. Het waren filmpjes van mij en filmpje met een vriendin, die hij op Youtube had geplaatst. Hij had de volgende tekst eronder geplaatst: " [benadeelde] laat haar zelf weer eens zien zoals altijd", " [benadeelde] de goede vriendin samen met haar vriendin." En "Snitch van [plaats] ". Nadat ik de mail had gezien heb ik weer contact opgenomen met de wijkagent. De wijkagent heeft op 4 oktober een bericht naar [verdachte] gestuurd, dat hij mij met rust moest laten. Ik heb voor u een aantal whatsappberichten, e-mails, sms berichten en messenger berichten voor bij de aangifte uitgedraaid. Ik heb mij erg rot gevoeld en nog steeds. Ik was bang om naar mijn, mail, whatsapp en facebook te kijken, omdat ik dan weer berichten van [verdachte] tegen zou komen. Ik voelde mij opgejaagd, ik was bang dat hij naar mijn woning zou komen. Ik keek altijd achterom omdat ik dacht dat hij mij in de gaten hield.
(…)
8.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2020 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019277360-37. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz.. 102 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik, verbalisant, heb onderzoek gedaan naar een bij [verdachte] in beslag genomen laptop. De uitkomst van dit onderzoek staat vastgelegd in de aan dit proces-verbaal gevoegde bijlage.

User-account

Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat de laptop staat geregistreerd onder de User Name (naam) : [verdachte] , met als Full Name: [A] . Hiermee kan worden vastgesteld dat deze laptop, die in de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen van hem is, of door hem werd gebruikt.

Plaatsen van content op sekssites

De aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat haar foto, alsmede haar persoonsgegevens op sekssites waren geplaatst. Hier heeft zij ernstige hinder aan ervaren. Één van de websites waar haar gegevens op zouden zijn geplaatst, was de website: [internetsite] . Deze website betreft een website met pornografische content. De browser – geschiedenis op de laptop is onderzocht. Hierbij is in de browser – geschiedenis van de browser Google Chrome het navolgende ontdekt:
Op 29 november 2019 en 30 november 2019 is de [internetsite] bezocht. De informatie die de browser hier bij heeft gezet is: Video Uploaden en Foto's 14 uploaden. Hierbij kan worden aangenomen dat er vanaf deze laptop een video en foto’s zijn ge-upload op de [internetsite] .

Zoeken op Google

Uit de browsergeschiedenis van de browser Google Chrome is gebleken dat er vanaf deze laptop veelvuldig is gezocht op de naam van de aangeefster. De zoektermen zijn ingevoerd in een periode van 22 oktober 2018 tot en met 13 januari 2020.
(…)

Zoektermen op Facebook

In de browsergeschiedenis is na onderzoek te zien dat er vanaf deze laptop in de periode van 3 november 2018 tot en met 28 januari 2020 de Facebookpagina van de [benadeelde] is bezocht.

(…)

Gmail account [betrokkene 1]

In de aangifte van 4 oktober 2019, gedaan door [benadeelde] verklaarde zij veelvuldig te worden lastig gevallen via de e-mail. Een aantal van deze e-mails waren afkomstig van ene " [betrokkene 1] ".

Uit onderzoek in de browsergeschiedenis is gebleken dat de verdachte in dezelfde maand als wanneer de e-mails naar de aangeefster zijn verstuurd ingelogd is geweest op het e-mail account [e-mailadres] .
(…)

Het verweer van de verdediging

6. De raadsvrouw heeft blijkens de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities ten overstaan van het hof [1] (onder meer) het volgende aangevoerd (met weglating van de voetnoten):

Screenshots van aangeefster
2.2
De berichten die als bewijs hebben gediend voor de belaging zijn door aangeefster overgelegd aan de politie in een door haar samengesteld document van screenshots. Aangeefster heeft zelf kunnen bepalen welke berichten zij wel of niet aan de politie liet lezen. Het zijn telkens geen complete gesprekken, maar enkel onderdelen van gesprekken.
2.3
De genoemde berichten zijn niet door verbalisanten zelf gelezen of aangetroffen in gegevensdragers van cliënt en/of aangeefster. Hoewel onder cliënt diverse telefoons en laptops in beslag zijn genomen, volgt uit het dossier enkel aangetroffen bewijs met betrekking tot één laptop. Opmerkelijk is dat in het dossier niets is opgenomen met betrekking tot onderzoek aan de telefoons. Het blijft onduidelijk of er geen onderzoek naar de telefoons is verricht, of dat er wel onderzoek is verricht maar dat er geen bewijs uit de telefoons naar voren is gekomen. Hoe dan ook is duidelijk dat de telefoons geen belastende informatie jegens cliënt hebben opgeleverd.
2.4
Het door aangeefster aangeleverde document bevat enkel screenshots afkomstig van aangeefster die zij zelf heeft gebundeld. Dat maakt dat veel cruciale informatie ontbreekt. Bij een groot deel van de berichten is de datum er met pen bijgeschreven, vermoedelijk door aangeefster zelf. Voor de data bestaat daarom geen enkel bewijs. Daarnaast zijn bij de e-mailberichten vaak alleen namen weergegeven van waaruit deze zijn verzonden: e-mailadressen zijn niet te zien. Het is ook duidelijk dat bepaalde berichten geknipt en geplakt zijn. Als voorbeeld wordt genoemd e-mailconversatie tussen aangeefster en het e-mailadres van [A] op dossierpagina 23. Het zijn geen volledige mailberichten: ertussen zijn lijnen te zien waardoor niet alles te lezen is. Het lijkt erop dat bepaalde dingen onder elkaar zijn geplakt. Vermoedelijk is dat door aangeefster zelf gebeurd. De context van de berichten verdwijnt daarmee.
2.5
Een ander voorbeeld zijn de mailberichten op dossierpagina 25. [e-mailadres] mailt een link van YouTube naar aangeefster. Daarop staat met pen geschreven 'hoort hierbij' en een pijl naar een YouTube pagina met daarop een video met een richting aangeefster beledigende titel. Deze wijze van documenteren maakt het lastig, zo niet onmogelijk, om de authenticiteit en de volledigheid van TW deze screenshots te controleren. We kunnen niet nagaan of die link inderdaad haar die betreffende video verwees.
2.6
Met deze gang van zaken ontbreekt alle context van de gestuurde en ontvangen berichten door en van aangeefster. Als belastende zaken zouden zijn verstuurd vanuit aangeefster, heeft zij vanzelfsprekend alle reden deze berichten aan het zicht van het onderzoeksteam te onttrekken en dus weg te houden uit het door haar gefabriceerde document met bewijsstukken. Nu de originele berichten nimmer in handen van de politie zijn geweest, en daarover dus ook niet geverbaliseerd is, is het risico levensgroot om enkel te vertrouwen op de berichten die door aangeefster zijn overgelegd.
(…)
Context, betrouwbaarheid aangeefster
2.1
Voor de vraag of sprake is geweest van belaging door cliënt is de context van belang. Zoals gezegd is praktisch de volledige verdenking jegens cliënt, en ook de bewezenverklaring, gebaseerd op stellingen van aangeefster en bewijsstukken die door aangeefster zijn aangeleverd.
2.11
Echter, op grond van het dossier kan ook komen vast te staan dat aangeefster niet betrouwbaar is in haar verklaringen. Van belang is bijvoorbeeld dat op basis van het dossier kan komen vast te staan dat aangeefster van begin af aan informatie heeft achtergehouden. In haar aangifte stelt zij bijvoorbeeld dat nooit sprake is geweest van een relatie tussen cliënt en aangeefster. Na rijlessen of wanneer beiden niets te doen hadden spraken zij wel eens af. Zij zouden ook wel eens samen uit eten gaan. Later is aangeefster aanvullend gehoord. Desgevraagd verklaart zij dan dat zij wel hebben gezoend. Pas bij haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris heeft zij – na confrontatie met de verklaringen van cliënt daaromtrent – eerlijk verklaard dat er wel meer speelde tussen beiden. Er was sprake van een seksuele relatie. Dat laat zien dat aangeefster, al of niet bewust, van meet af aan belangrijke informatie over de aard van de relatie tussen aangeefster en cliënt heeft achtergehouden, terwijl dat voor de context van bijvoorbeeld de gestuurde berichten nu juist van essentieel belang is.
2.12
Daarnaast heeft aangeefster tegenover de politie nooit verklaard dat zij ten tijde van het contact met cliënt zelf een vriend had. Uit een aantal screenshots van Whatsapp-contact tussen cliënt en aangeefster, die hij nog heeft kunnen achterhalen, volgt dat aangeefster verwijst naar haar ‘vriend’. Uit de context van de appjes valt ook af te leiden dat zij wellicht achter diens rug om contact met cliënt had. Ook dat is van belang voor de context en de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Om die reden zijn een aantal screenshots overgelegd als bijlage 1 bij deze pleitnota. Tevens blijkt uit het contact dat cliënt vraagt om de beschikbaarheid van aangeefster om een examen in te plannen. Dat stemt niet overeen met de verklaring van aangeefster dat cliënt haar juist zou tegenhouden om af te rijden.
2.13
Het is ook duidelijk dat aangeefster tijdens de bewezenverklaarde periode nog zeer regelmatig contact heeft gezocht met cliënt. Aangeefster zelf verklaart daar in eerste instantie niets over. Wederom wordt dit pas duidelijk nadat zij hierover bevraagd wordt bij de rechter-commissaris. Zij geeft dan onder meer aan dat zij eind 2019 naar het huis van cliënt is gegaan omdat zij zo boos was. Zij heeft aangebeld, maar er werd niet opengedaan. Dat laat zich niet rijmen met haar eerdere stellingen dat zij geen contact wilde met cliënt/dat zij wilde dat het stopte en hem overal had geblokkeerd, en dat zij bang of angstig was voor hem.
2.14
Ook de vriend van aangeefster heeft eind 2019 contact gezocht met cliënt. Hij heeft bedreigingen geuit naar cliënt met de telefoon van aangeefster. Een screenshot van dat bericht wordt bijgevoegd als bijlage 2. Tot slot is de vriend van aangeefster na de bewezenverklaarde periode nog tweemaal bij cliënt aan de deur geweest. Dat was eind oktober 2020. De moeder en de zus van cliënt hebben in een mail aan de advocaat van cliënt in eerste aanleg (mr. Berghout) aangegeven dat dit plaatsvond en hoe zij zich daarbij voelden. Dat getuigt van een heel andere lezing dan die van aangeefster bij de rechter-commissaris. Deze mailberichten zijn bijgevoegd als bijlage 3.
2.15
Hoewel voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van belaging niet van doorslaggevend belang is of het contact wederkerig was en/of aangeefster op enig moment zelf contact geïnitieerd heeft, meent de verdediging dat het bovenstaande wel degelijk een rol speelt bij de vraag of de tenlastegelegde belaging kan worden bewezen.
2.16
Essentieel is dat de bewezenverklaring gebaseerd is op de verklaring van aangeefster, in combinatie met de stukken die door aangeefster zijn verstrekt. Er heeft geen enkele controle plaatsgevonden van die stukken. Hoewel alle mobiele telefoons van cliënt in beslag zijn genomen, is daar klaarblijkelijk niets op gevonden waaruit volgt dat de gesprekken met aangeefster daadwerkelijk hebben plaatsgehad. Op dit moment wordt volledig vertrouwd op een document dat door aangeefster bij elkaar verzameld is. Duidelijk wordt dat zij enkel berichten heeft overgelegd die door cliënt gestuurd zijn, maar alle berichten die zij zelf gestuurd heeft in de tussentijd heeft zij weggelaten. Niet alleen wordt daarmee een vertekend beeld geschetst van de gesprekken die plaatsvonden, maar bovendien kan daarmee geen beoordeling plaatsvinden of daadwerkelijk sprake is geweest van belaging zijdens cliënt of niet.
2.17
Gelet op het bovenstaande bevat het dossier onvoldoende betrouwbaar bewijs om aan te nemen dat sprake is geweest van belaging van aangeefster door cliënt. Dat maakt dat hij dient te worden vrijgesproken van feit 1.
7. Het hof heeft zijn bewezenverklaring als volgt nader gemotiveerd (onderstrepingen mijnerzijds):

Het hof ziet geen aanleiding om de authenticiteit van de door aangeefster aan de politie verstrekte berichten in twijfel te trekken.De berichten zijn tevens, gelet op de inhoud van het dossier, voldoende in tijd te plaatsen. Uit de aard van de berichten blijkt voorts, conform de verklaring van aangeefster, dat zij meermalen heeft aangegeven geen berichten van de verdachte te willen ontvangen. Gelet verder op hetgeen de verdachte in dit verband (deels) heeft erkend, alsmede het resultaat van het technisch onderzoek naar de laptop van de verdachte, acht het hof – alles in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd.De daaromtrent door de verdediging gevoerde verweren worden verworpen.

Een nadere omschrijving van het eerste middel en het tweede middel

8. In de toelichting op het eerste middel wordt aangevoerd dat het hof zonder opgave van redenen voorbij is gegaan aan argumenten voor het standpunt dat de door de aangeefster overgelegde stukken – te weten de screenshots van berichten – onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen dienen. De stellers van het middel achten het oordeel dat de door de aangeefster overgelegde stukken betrouwbaar, authentiek en bruikbaar zijn voor het bewijs, mede in het licht van het op dit punt gevoerde verweer, onbegrijpelijk.
9. Daarnaast wordt, in de toelichting op het tweede middel, geklaagd dat het hof in het geheel niet is ingegaan op de betrouwbaarheid van (de verklaring van) de aangeefster. Door de betrouwbaarheid van de aangeefster zelf in het midden te laten, en haar verklaringen toch tot het bewijs te bezigen, is het hof ongemotiveerd afgeweken van het (ook) in dat kader ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging. Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven, aldus de stellers van het middel.

De beoordeling van het eerste middel en het tweede middel

10. Uit de hierboven onder randnummer 7 aangehaalde bewijsoverweging valt op te maken dat het hof hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht met betrekking tot de betrouwbaarheid van de door de aangeefster overgelegde screenshots van berichten (randnummers 2.2-2.6 van de overgelegde pleitnota) en de door haar afgelegde verklaringen (randnummers 2.10-2.17 van de overgelegde pleitnota) heeft aangemerkt als (een) uitdrukkelijk onderbouwd(e) standpunt(en), als bedoeld in artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv. Daarvan moet in cassatie dus worden uitgegaan.
11. Uit het bestreden arrest blijkt dat het hof van deze uitdrukkelijk onderbouwde standpunten is afgeweken door de verklaringen van de aangeefster, alsmede de door haar in dat kader overgelegde screenshots van berichten, voldoende betrouwbaar te achten en te bezigen voor het bewijs. Het hof is daarnaast ingegaan op deze standpunten door op te merken dat en waarom het niet twijfelt aan de authenticiteit van de verklaring van de aangeefster c.q. de door haar overgelegde screenshots.
12. Naar ik meen was het hof, mede gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, niet gehouden zijn betrouwbaarheidsoordeel nader te motiveren. [2] Ook de in de toelichting op het middel aangedragen argumenten noopten het hof niet tot een nadere motivering. [3] In zoverre faalt het middel.
13. Ik acht ’s hofs oordeel, te weten dat de verklaringen van de aangeefster c.q. de door haar overgelegde screenshots betrouwbaar, authentiek en bruikbaar zijn voor het bewijs, bovendien niet onbegrijpelijk. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de aangeefster op 4 oktober 2019 aangifte heeft gedaan van
stalkingdoor de verdachte en dat zij haar verklaring heeft gestaafd met meerdere screenshots van berichten [4] – waarvan de inhoud m.i. voor zich spreekt – die zij in de periode voorafgaand aan haar aangifte heeft ontvangen. De screenshots bevatten (a) een ontvanger (de aangeefster), (b) een afzender ((onder meer) het [e-mailadres] waarvan de verdachte heeft bekend dat hij deze in gebruik heeft) [5] en (c) corresponderen bovendien met de door de aangeefster in haar aangifte genoemde data. [6] Daarnaast strookt de informatie die uit deze screenshots en uit de verklaringen van de aangeefster naar voren komt (in elk geval deels) met verkeersgegevens die door de politie aan een laptop van de verdachte zijn onttrokken (zie bewijsmiddel 8). Ook de mededeling van de verdachte zelf (zie bewijsmiddel 1), te weten dat hij de aangeefster in een e-mail “
he hoertje” noemt, zulks (nota bene) “
om tot een gesprek te komen”, heeft het hof kunnen aanmerken als bewijs voor de authenticiteit van de in de screenshots weergegeven berichten en voor de betrouwbaarheid van de door de aangeefster dienaangaande afgelegde verklaringen.
14. Al met al zijn de middelen tevergeefs voorgesteld.

Het derde middel

15. Het derde middel klaagt dat het hof de vordering van de benadeelde partij ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft toegewezen.

De motivering van de vordering van de benadeelde partij

16. Blijkens de stukken van het geding bedraagt de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade € 2.000,-.
17. De door de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2023 overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities houden, voor zover thans van belang, het volgende in:
“6.3 Ten aanzien van het immateriële deel geldt dat € 2.000,- een aanzienlijk bedrag is, gelet op de context die in deze pleitnota eerder al uitvoerig aan de orde is gekomen. Zonder onnodig in de herhaling te vallen is het van belang nog eenmaal te benadrukken dat sprake is geweest van een aanzienlijk eigen aandeel van aangeefster en/of haar vriend jegens cliënt. Aangeefster heeft geen volledige inzage gegeven in het handelen van haarzelf en haar vriend om cliënt in een slechter daglicht te zetten. Bij een beoordeling van een vordering tot schadevergoeding in een civiele procedure dient rekening te worden gehouden met een eigen aandeel van een eiser. Dat is voor deze vordering niet anders. De geschetste omstandigheden bieden aanleiding de vordering tot immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen.”
18. Het hof heeft de vordering tot vergoeding van de immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- en daartoe het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot € 1.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.”

De bespreking van het derde middel

19. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat ’s hofs (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans zonder (nadere) motivering onbegrijpelijk is, nu uit zijn overwegingen niet blijkt op welke van de in artikel 6:106 BW omschreven rechtsgronden de toewijzing is gebaseerd. Voor zover het hof kennelijk heeft geoordeeld dat in deze zaak sprake is van ‘een aantasting van de persoon op andere wijze’ (de grond van artikel 6:106 onder b BW), is dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, aldus de stellers van het middel.
20. Hierover het volgende. De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit om de door de benadeelde partij ingediende vordering tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 2.000,- “
aanzienlijk te matigen”, zulks vanwege ‘het eigen aandeel van de benadeelde partij’. Het hof heeft deze vordering – naar maatstaven van billijkheid – deels toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente.
21. De Hoge Raad houdt als vaste koers aan dat de rechter, indien geroepen om te oordelen over een vordering tot vergoeding van immateriële schade, gehouden is kenbaar te maken op welke in artikel 6:106 BW limitatief opgesomde [7] gronden en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden de toewijzing van de vordering berust. [8] , [9]
22. Het hof heeft in deze zaak echter niet uitdrukkelijk stilgestaan bij de in artikel 6:106 BW opgesomde gevallen waarin een benadeelde recht heeft op vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Daarmee schiet de motivering tekort. Een enkele verwijzing naar de billijkheid volstaat immers niet ter motivering van het oordeel dat zich een van de in artikel 6:106 BW bedoelde gevallen voordoet waarin grond bestaat voor vergoeding van immateriële schade. [10] Zo heeft het hof niet met zoveel woorden vastgesteld (i) dat de verdachte het oogmerk had om de aangeefster immaterieel nadeel toe te brengen, (ii) dat de aangeefster in haar eer en goede naam is geschaad en/of (iii) dat de aangeefster ook op andere wijze ‘in haar persoon is aangetast’, dat wil zeggen: psychische schade of geestelijk letsel heeft opgelopen.
23. Ofschoon het middel terecht is voorgesteld, meen ik dat voor cassatie geen aanleiding is. Ik realiseer mij dat mijn voorstel om in deze zaak van cassatie af te zien enigszins op gespannen voet staat met rechtspraak van de Hoge Raad, maar ik zal het toelichten. Daarbij merk ik allereerst op dat de aard en de ernst van de normschending kan meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat ‘een aantasting in de persoon’ kan worden aangenomen, ook wanneer het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. [11]
24. In het voorliggende geval heeft het hof blijkens de bewezenverklaring en de door het hof gebruikte bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte meermalen op YouTube – en dus toegankelijk voor een nagenoeg onbegrensd, voor de benadeelde anoniem publiek – bewegende beelden van haar heeft geüpload, vergezeld van de mededeling dat zij “
de goedkope hoer [benadeelde] uit [plaats]” is. Van het ernstige psychisch leed dat haar daardoor – onmiskenbaar juist met dat oogmerk – is aangedaan, verhaalt de benadeelde partij in de verklaring die het hof tot het bewijs heeft gebruikt. Daaruit vloeit voort dat het hof heeft vastgesteld dat deze verklaring – ook op dit punt – betrouwbaar en waarheidsgetrouw is.
25. Mijn eerste stelling is dan ook dat in de bewijsvoering besloten ligt dat zich naar ’s hofs oordeel – zo niet alle drie, dan toch wel één of twee – van de door mij aan artikel 6:106 BW ontleende gevallen voordoen waarin grond bestaat voor vergoeding van immateriële schade. Dat het hof heeft verzuimd om dat met zoveel woorden tot uitdrukking te brengen, hoeft wat mij betreft geen reden te zijn voor cassatie en terugwijzing. Het hof heeft de verdachte voldoende duidelijk gemaakt op welke wettelijke gronden hij schuldplichtig is jegens de benadeelde; dat wordt na cassatie en terugwijzing beslist niet anders.
26. Als nabrander werp ik een tot nog toe onbesproken gebleven vraag op die aan de kwestie van de gronden van artikel 6:106 BW voorafgaat. Die vraag luidt of de vordering van de benadeelde partij op het punt van de immateriële schade gemotiveerd is betwist. Zo niet, dan zal de rechter op de voet van artikel 149 Rv uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en zal de vordering in de regel worden toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich het geval voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. [12]
27. De kwestie of de – duidelijk niet-onrechtmatige of niet-ongegronde – vordering voldoende gemotiveerd is betwist, verschaft (een tweede) reden voor de door mij bepleite uitkomst van dit cassatieberoep. Ik merk namelijk op dat de verdediging de vordering wat betreft de in artikel 6:106 BW vermelde grondslagen niet inhoudelijk heeft betwist. De verdediging heeft alleen betoogd dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de aangeefster niet van meet af aan zou hebben opgebiecht dat ze wel degelijk een relatie met de verdachte zou hebben gehad, althans iets wat daarvoor in de visie van de verdachte moet doorgaan. Aangezien het hof hierover zwijgt, moet worden aangenomen dat het hof dit aspect – of het nou waar is of niet – irrelevant heeft geacht voor de vaststelling van de verplichting tot vergoeding van immateriële schade en voor het bepalen van de hoogte ervan. Die opvatting is begrijpelijk. Ten slotte heeft het hof wel degelijk gevolg gegeven aan het verzoek tot matiging van de vordering, zulks met 25% van het gevorderde bedrag. Deze matiging mag op z’n minst ‘
niet-onaanzienlijk’ worden genoemd.
28. Het derde middel is weliswaar terecht voorgesteld, maar hoeft niet tot cassatie te leiden.

Het vierde middel

29. Het vierde middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
30. Namens de verdachte is op 3 april 2023 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 6 augustus 2024 bij de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met ruim acht maanden overschreden. Het middel klaagt daarover terecht.
31. Verder merk ik ambtshalve op dat de behandeltermijn van twee jaren na het instellen van het cassatieberoep niet zal worden gehaald. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.

Slotsom

32. Het eerste middel en het tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde middel faalt eveneens. Het vierde middel slaagt.
33. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
34. Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf;
- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof van 14 maart 2023, p. 4.
2.Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
3.Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
4.Ik wijs op de verklaring van de aangeefster (bewijsmiddel 2) waaruit blijkt dat zij heeft verklaard:
5.Ik wijs op de verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 1) waaruit blijkt dat hij heeft verklaard:
6.Anders dan de stellers van het middel blijkens hun cassatieschriftuur aannemen, bevatten de door aangeefster overgelegde screenshots van de berichtgeving niet slechts handgeschreven, maar ook getypte data.
7.Dat het hier om een
8.Vgl. HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465 (https://enterprisesearch.sgrhrn.drp.minjus/R2/Detail/Inventa/ECLI_NL_HR_2019_1465?zoekOpdracht=6d558960-1bdf-4eda-9adf-7e0b777aaa58&x-sessionId=9f32d6cd-b25c-485a-8ada-81f6bd8eab26&highlight=6%3A106%20BW),
9.Indien het hof dit nalaat, kan dat ook repercussies hebben voor de oplegging van de in artikel 36f Sr voorziene maatregel. Zie bijv. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:901,
10.Vgl. HR 21 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:30, rov. 2.5.
11.Vgl. met name HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
12.Vgl. met name HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,