ECLI:NL:PHR:2025:471

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
23/01740
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gewoontewitwassen en overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase

In deze zaak gaat het om de verdachte die door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor gewoontewitwassen. De verdachte is bij arrest van 26 april 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 240 uren. De zaak heeft samenhang met een andere zaak (23/01741). Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat P. van Dongen, die twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. Het eerste middel betreft de bewijsmotivering van het medeplegen van gewoontewitwassen, waarbij het hof oordeelt dat de bewijsmotivering niet onbegrijpelijk is. Het tweede middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, wat door de procureur-generaal wordt erkend. De conclusie van de procureur-generaal is dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd voor wat betreft de strafoplegging, maar dat het beroep voor het overige moet worden verworpen. De zaak illustreert de complexiteit van het bewijs bij witwassen en de noodzaak van een redelijke termijn in de rechtsgang.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01740

Zitting22 april 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 26 april 2023 door het gerechtshof Amsterdam (parketnummer 23-001730-19) wegens het “
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren opgelegd, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis en met aftrek van het voorarrest als bedoeld in artikel 27 lid 1 Sr. Voorts zijn door het hof beslissingen genomen over in beslag genomen voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest bepaald.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 23/01741 ( [medeverdachte] ). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. P. van Dongen, advocaat in Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel gaat over de bewijsmotivering. Het tweede middel behelst een klacht over de overschrijding van de redelijke termijn in de fase van cassatie.

Het eerste middel

De klacht
4. Het eerste middel bevat klachten over de bewezenverklaring van het medeplegen van gewoontewitwassen. Voordat ik tot een bespreking van het middel overga, zal ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van het hof weergeven.
Het bestreden arrest
5. Ten laste van de verdachte is primair bewezen verklaard dat hij:

in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader voorwerpen, te weten
-
een contant geldbedrag van 90.000 euro en
-
in totaal 41.246 euro (besteed aan de aanschaf en/of gebruik van een personenauto (merk Volkswagen, type Golf 2.0 TSI GTI), met kenteken [kenteken 1] , en een personenauto (merk Renault, type Megane), met kenteken [kenteken 2] , en een personenauto (merk Mini, type Cooper), met kenteken [kenteken 3] , en een personenauto (merk Smart), met kenteken [kenteken 4] , en een motorfiets (merk Piaggio, type MP3), met kenteken [kenteken 5] , en
-
in totaal 5.500 euro (besteed aan een aanbetaling voor de aanschaf van een boot) en
-
in totaal 22.060 euro (besteed aan consumptieve uitgaven) en
-
in totaal 43.831 euro (besteed aan de inrichting en/of onderhoud van de woning aan perceel [a-straat 1] en een vakantiereis (naar Turkije) en kleding en elektronica en het onderhoud van huisdieren),
voorhanden gehad,
-
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat bovenomschreven [sic] geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.”
6. In het bestreden arrest heeft het hof daarnaast het volgende overwogen [1] :

Juridisch kader witwassen geld/goederen uit onbekend misdrijf
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352) volgt dat als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld of de goederen waar de witwasverdenking op ziet afkomstig is, witwassen bewezen kan worden als het, op grond van de feiten en omstandigheden, niet anders kan dan dat het geld of de goederen van misdrijf afkomstig zijn.
Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van een verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaringen van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geld of de goederen. Uit dit onderzoek zal voor een bewezenverklaring moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft/hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is.
Vermoeden van witwassen
In de periode 2012 tot en met 2014 had de verdachte een inkomen van in totaal € 52.024,-. Dit komt neer op een gemiddeld maandsalaris van € 1.445,11. Hij ontving bovendien in de periode januari 2012 tot en met maart 2015 in totaal € 8.900,- aan huurtoeslag en € 5.909,- aan zorgtoeslag. In de periode januari 2012 tot en met maart 2015 heeft zijn partner en tevens [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) in totaal € 4.059,- aan kindgebonden budget ontvangen. Van haar zijn verder geen inkomsten bekend. Het gezin, bestaande uit de verdachte, [medeverdachte] en hun twee kinderen, moest van deze inkomsten leven. Daar staat tegenover dat er grote contante geldbedragen in de woning zijn aangetroffen en dat het gezin in de ten laste gelegde periode aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven aan waardevolle voertuigen, andere goederen en diensten. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen zonder meer het vermoeden van een criminele herkomst van de geldbedragen en goederen die de verdachte voorhanden had. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst hiervan.
De ten laste gelegde voorwerpen en de door de verdachte daarover afgelegde verklaringen zullen hieronder puntsgewijs worden besproken.
[…]
Mini Cooper
Tijdens de doorzoeking is in de handtas van de verdachte de autosleutel van een Mini Cooper aangetroffen. De auto stond in de garage onder het appartementencomplex van de verdachte en [medeverdachte] en de aankoopnota en de papieren werden in de woning zelf aangetroffen, in de slaapkamer van de verdachte en [medeverdachte] , evenals de reservesleutel. De Mini is op 14 januari 2013 gekocht en kostte € 23.985,-. De auto staat op naam van de vader van de verdachte, maar door de verkoper van de auto is de verdachte herkend als de man die de auto kwam kopen en kwam ophalen. Deze auto is contant betaald en bij de aankoop werd een Smart ingeruild ter waarde van € 7.750,-. De verdachte was hiervan op de hoogte.
Zowel de verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat de Mini van de vader van verdachte is, maar dat hij door [medeverdachte] wordt gebruikt. Door de moeder van de verdachte is daarentegen verklaard dat de Mini van haar is en door de vader van de verdachte is verklaard dat de Mini van hem is, maar dat zijn familie erin rijdt.
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] de feitelijke gebruikster van de Mini is. Eén van de OVC-gesprekken, op 6 april 2015 (gesprek 143), houdt voorts in:
Over de moeder van [medeverdachte] . De moeder had over de telefoon gevraagd of [medeverdachte] haar Toet Toet al terug had. Ze moet haar smoel houden want alles wordt afgeluisterd. Door dit soort mensen is [medeverdachte] straks misschien haar auto kwijt. Daarom zegt ze er niets over.
[verdachte] raadt [medeverdachte] aan dat als [medeverdachte] vermoedt dat "zij" iets gaat zeggen.. wegdrukken. Door dit soort mensen is [medeverdachte] straks misschien haar auto kwijt.
Het hof concludeert dat de in dit verband door de verdachten afgelegde verklaring onverenigbaar is met de inhoud van de bewijsmiddelen, zodat het niet anders kan dan dat de Mini Cooper is aangeschaft met onder andere een geldbedrag van€ 16.235,-dat onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig was. De verdachte wordt niet veroordeeld voor de inruilwaarde van de Smart.
[…]
€ 42.120,- besteed aan consumptieve uitgaven
Op de bankafschriften van de verdachte en [medeverdachte] zijn in de ten laste gelegde periode nauwelijks consumptieve uitgaven zichtbaar, alleen een bedrag van € 560,- aan boodschappen. Uit gegevens van het NIBUD blijkt dat voor een gezin met twee kinderen in de periode van januari 2012 tot en met maart 2015 een bedrag van minimaal € 42.120,- uitgegeven had moeten zijn, Omdat deze uitgaven - waarvan het hof de berekening van het NIBUD zal volgen - niet op de bankrekeningen van de verdachte en [medeverdachte] zijn te zien, kan het niet anders zijn dan dat zij deze consumptieve uitgaven contant hebben betaald dan wel dat deze door anderen moeten zijn gedaan.
De verdachte en [medeverdachte] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat de ouders van de verdachte boodschappen haalden voor het gezin. Dit heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep herhaald. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat hiervoor in enige mate steun kan worden gevonden in het dossier. Gelet daarop zal het hof er in het voordeel van de verdachte van uitgaan dat de ouders van de verdachte voor de verdachte en zijn gezin boodschappen deden tot een bedrag van € 500,- in de maand, zodat op de berekende consumptieve uitgaven 39 maanden x € 500,- = € 19.500, alsmede het door de verdachten per bank uitgegeven bedrag van € 560,-, in mindering zullen worden gebracht.
Voor het overige acht het hof de over de consumptieve uitgaven afgelegde verklaringen, mede met het oog op de draagkracht van de ouders van de verdachte, hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar. Dat maakt dat het niet anders kan dan dat deze contante uitgaven (€ 22.060,-) onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig zijn.
€ 58.092,- euro besteed aan de inrichting/onderhoud van de woning, vakantiereizen, kleding, elektronica en onderhoud van huisdieren
Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte en [medeverdachte] is een grote hoeveelheid aankoopbonnen aangetroffen, waarbij het grootste gedeelte van de aankopen contant is betaald. In totaal zou voor deze aankopen in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 58.092,- zijn uitgegeven.
Het hof stelt echter vast dat in de gemaakte Exceloverzichten in het dossier een aantal dubbeltellingen zit. Naast de al verwerkte aftrek van betalingen ter zake van vervoersmiddelen en de boot, houdt het hof rekening met aftrek van
een nota van de Mediamarkt van 26 januari 2015 van € 357,15,
een stortingsbewijs van de ING van 11 februari 2015 van € 500,-,
een nota van de Bijenkorf van 6 juni 2014 van € 990,-.
Het hof acht in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd voorts niet bewezen dat de volgende nota’s door de verdachten zijn voldaan met geld dat geen legale herkomst heeft:
een nota van [A] van 11 december 2012 van € 8.425,-,
een nota van [B] van 14 december 2012 van € 398,40,
een nota van [B] van 10 augustus 2013 van € 1.790,- en
een nota van [C] van 28 december 2014 van € 1.800,-.
Het totaalbedrag aan contante uitgaven dat aan de hand van de in de (sociale huur-) woning van de verdachte en [medeverdachte] aangetroffen aankoopbonnen - van onder andere Louis Vuitton en Gucci en waarbij ook twee keer met een biljet van 500 euro is betaald - bewezen zal worden verklaard komt hierdoor uit op€ 43.831,-. Het hof acht bewezen dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. De verdachten hebben geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van dit geldbedrag. Voorts wijst het hof op de hierna weergegeven inhoud van de OVC-gesprekken. In dit verband overweegt het hof in reactie op het pleidooi van de raadsman, voorts als volgt.
Het hof is ten aanzien van de laptop Sony VAIO, de betaling aan [D] en de bon van [E] van oordeel dat het niet anders kan dan dat de betreffende contante betalingen een criminele herkomst hebben, nu de verdachte verklaringen hieromtrent heeft afgelegd - die kort gezegd inhouden dat de betalingen door en ten behoeve van (het bedrijf van) [betrokkene 1] zijn gedaan - die als hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar moeten worden aangemerkt. Het feit dat deze bonnen/facturen bij de verdachten in huis zijn aangetroffen, levert allereerst een duidelijke indicatie van eigenaarschap van de betreffende goederen op. Niet valt in te zien waarom de verdachte deze bonnen voor [betrokkene 1] onder zich zouden houden. Daar komt bij dat de facturen zijn gericht aan de verdachte, niet aan [betrokkene 1] of haar bedrijf. De factuur van [E] is weliswaar gericht aan [betrokkene 2] , maar deze vermeldt ook de naam [verdachte] , de roepnaam van de medeverdachte. Voorts is niet gebleken dat [betrokkene 1] deze facturen in de boekhouding van haar bedrijf heeft verwerkt. Tot slot is van belang dat, naar uit de bewijsmiddelen volgt, in de OVC-gesprekken door de verdachte wordt gezegd dat alle bonnen vernietigd moeten worden, dat ze geen bonnen meer moeten bewaren en dat ze een en ander in een pan heeft verbrand en door de wc heeft gespoeld.
Wat betreft de vakantiereis met [F] ten bedrage van ruim € 5.000,- overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft blijkens de nota van 30 mei 2013 voor een vakantiereis contant een bedrag van € 5.697,- betaald en deze nota staat ook op zijn naam.
Op 11 juni 2014 is er voor een contant betaald bedrag van € 3.175,50 een vakantiereis naar Turkije geboekt voor de verdachte, [medeverdachte] en hun dochter. Bij deze vakantie zou een vriendinnetje van de dochter van de verdachte zijn meegegaan en zou in 2014 een bedrag (ten bedrage van in totaal € 1.000,40) door haar ouders op de rekening van de verdachte zijn overgemaakt. Dit vriendinnetje staat niet op de reisbescheiden vermeld.
De vakantie in 2013 zou volgens de verdachten door [betrokkene 1] zijn betaald. [betrokkene 1] heeft hier tijdens haar politieverhoor niets over gezegd. Bij de rechter-commissaris verklaart zij dat zij ook eens een vakantie heeft betaald, maar zij heeft het dan over een vakantie waarbij een vriendinnetje van de dochter meeging, en dat de ouders van dat vriendinnetje het zelf hebben betaald. Echter, het zou dan moeten gaan om de vakantie in 2014, gelet op het tijdstip van terugbetalen, waarbij, nogmaals, in de reisbescheiden dit vriendinnetje niet staat vermeld.
Dit maakt dat het hof de verklaringen hierover onvoldoende concreet en verifieerbaar acht. Bij gebrek aan een dergelijke verklaring over de legale herkomst van deze betaling (€ 5.697,-) is het hof van oordeel dat het onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. Dit geldt ook voor de herkomst van de betaling van € 3.175,50.
Wat betreft de aankoopbonnen van de Skihut overweegt het hof als volgt. Weliswaar heeft de zus van de verdachte, meergenoemde [betrokkene 1] , bij de rechter-commissaris verklaard dat zij "wel eens jassen” heeft gekocht, maar uit de aankoopbonnen, waaruit blijkt dat de betalingen steeds cash werden gedaan en waarop steeds is vermeld dat de kopers over een klantenkaart beschikten, valt op te maken dat het niet om incidentele winkelbezoeken ging. De door [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris afgelegde, op dit punt uiterst summiere verklaring levert dus geen afdoende weerlegging op van het witwasvermoeden. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat deze geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig zijn.
Medeplegen
Tussen de verdachte en [medeverdachte] was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking zodat zij kunnen worden aangemerkt als medeplegers. De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode samen met [medeverdachte] en hun twee kinderen geleefd in de woning aan de [a-straat] in [plaats] , waar zij samen de illegale gelden voorhanden hebben gehad, ervan hebben geleefd en van de aangeschafte goederen gebruik hebben gemaakt. Ook uit de OVC-gesprekken waarin de verdachten overleggen over de verworven vermogensbestanddelen en bijbehorende facturen/aankoopbonnen komt nadrukkelijk naar voren dat zij het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange duur en het structurele karakter van het witwassen, is er naar het oordeel van het hof sprake van gewoontewitwassen. Het hof benadrukt in dit verband dat in het voorgaande de ten laste gelegde voorwerpen los van elkaar zijn besproken maar dat het oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen is gegrond op de inhoud van alle bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd. De verdachte en zijn partner, woonachtig in een sociale huurwoning, met een beperkt legaal inkomen (zoals hiervoor onder 'Vermoeden van witwassen’ is weergegeven), leefden een zeer luxueus leven, ver boven hun stand. De verklaring van de verdachte, in de kern inhoudende dat dit allemaal door familieleden is gefinancierd, is - gelet op de omvang - ongeloofwaardig.

Een uitwerking van het eerste middel

7. Het eerste middel bevat met name de klacht dat het hof de verklaringen van de verdachte ten aanzien van een aantal in de tenlastelegging genoemde posten (te weten: de Mini Cooper, consumptieve uitgaven en contante uitgaven aan o.a. de inrichting/onderhoud van de woning, vakantiereizen en kleding) terzijde heeft geschoven en vervolgens heeft geoordeeld dat sprake is van gewoontewitwassen. In de toelichting betoogt de steller van het middel dat dit oordeel, gelet op hetgeen de verdediging met argumenten onderbouwd heeft aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk is, zodat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
De Mini Cooper
8. Geklaagd wordt over het tekortschieten van de motivering van het oordeel (i) dat de partner van de verdachte ( [medeverdachte] , hierna: de medeverdachte) de feitelijke gebruiker is van de Mini Cooper, (ii) dat de door de verdachte afgelegde verklaring onverenigbaar is met de inhoud van de bewijsmiddelen en (iii) dat het derhalve niet anders kan dan dat de Mini Cooper afkomstig is uit enig misdrijf.
9. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt volgens de steller van het middel echter slechts dat de medeverdachte de feitelijke gebruiker is van de Mini Cooper, terwijl de bewijsmiddelen niets inhouden over degene die de Mini Cooper heeft aangekocht en met welk geld. De verklaring van de verdachte is daardoor ten onrechte terzijde geschoven terwijl daarnaar ook geen nader onderzoek is gedaan.
10. De vraag die m.i. allereerst rijst is of de bewijsmiddelen inderdaad niets inhouden over degene die de Mini Cooper heeft aangekocht en met welk geld. Het hof heeft ten aanzien van de Mini Cooper de volgende bewijsmiddelen gebruikt:

8. Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van bevindingen ‘aankoop Mini Cooper’ met nummer 2015063687 van 9 april 2015, opgemaakt door opsporingsambtenaren T-134 en T-037 [los].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, alsmededeling van de verbalisanten (of één van hen):
In het kader van het onderzoek 13FREESIA vond op 25 maart (het hof begrijpt: 2015) een doorzoeking in een woning plaats.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [a-straat 1] (het hof begrijpt: [a-straat 1] ) troffen wij een autosleutel aan in de handtas van [medeverdachte] . In de garage onder het appartementencomplex troffen wij het voertuig aan dat bij de sleutel hoorde namelijk een witte Mini Cooper Cabrio voorzien van kenteken [kenteken 3] .
Tijdens de verdere doorzoeking troffen wij tevens de reservesleutel, de autopapieren, de gebruikershandleiding en de aankoopnota van de Mini aan in een lade van een kastje, achter het bed in de ouderslaapkamer.
Op de aankoopnota stond de naam van [betrokkene 3] , de vader van [verdachte] . De aankoopnota was van het autobedrijf [betrokkene 5] te [plaats] . Op 31 maart 2015 bezochten wij Garage [G] te [plaats] . Daar spraken wij met de eigenaren [betrokkene 4] . en [betrokkene 5] .
[betrokkene 5] . verklaarde:
U toont mij een verkoopnota van 14 januari 2013 van een Mini Cooper met kenteken [kenteken 3] .
Ik kan me deze verkoop nog herinneren.
Er was een Amsterdamse man die kwam kijken naar de Mini. U toont mij een viertal personen (zie bijlage) en ik herken de man links in de hoek als de man die de Mini kwam bekijken. Hij heette volgens mij [verdachte] of [verdachte] . Hij ruilde een hele mooie Smart in met weinig kilometers op de teller. De Mini is door ons rijklaar gemaakt en de man kwam de auto samen met een vrouw halen. De man zei dat de auto voor zijn vrouw was. De auto is contant betaald, volgens mij in twee delen.
9. Een geschrift, te weten een factuur van autobedrijf [betrokkene 5] te [plaats] van 14 januari 2013 [doorgenummerde pagina 431].
Deze factuur vermeldt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang:
[verdachte]
[b-straat 1]
[plaats]
Mini Cooper Cabrio met kenteken [kenteken 3] verkooprijs € 23.985,00
Van u ingekocht. Smart ForTwo Coupeinkoopprijs € 7.750,00
Totaal door u te voldoen € 16.235,00
10. Een proces-verbaal van bevindingen 'aanschaf en gebruik Mini Cooper [kenteken 3] ’ van 5 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [doorgenummerde pagina's 433-439].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, alsmededeling van de verbalisant:
Uit onderzoek naar het gebruik van de Mini Cooper met kenteken [kenteken 3] kan worden opgemaakt dat de familie [medeverdachte] / [verdachte] gebruik maakt van de Mini. Met de familie worden [verdachte] , zijn vrouw [medeverdachte] en hun zoon [betrokkene 6] en hun dochter [betrokkene 7] bedoeld. Er zijn geen andere bestuurders van het voertuig bekend bij het onderzoeksteam.
Onderzoek [betrokkene 5]
Aan de verkoper werd een foto getoond van verdachte [verdachte] , die hij herkende als zijnde de man die naar de auto kwam kijken en deze later kwam ophalen.
Uit onderzoek naar de bankafschriften van [verdachte] en/of [betrokkene 3] blijkt dat er in de bevraagde periode geen betalingen zijn afgeschreven die wijzen op tanken van brandstof dan wel onderhoud van het voertuig.
11. Het hiervoor onder 4. vermelde bewijsmiddel.[DA, dat is: Een proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘OVC gesprekken 13PULI mbt financiën', met bijlage, van 11 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [doorgenummerde pagina’s 1484-1504]. ]
Dit proces-verbaal houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als naderemededeling van de verbalisant:

Eigendom Mini Cooper

Tijdens de doorzoeking op 25 maart 2015 werd een Mini Cooper in beslag genomen. Deze auto stond op naam van de vader van [verdachte] . Uit observaties bleek dat [medeverdachte] gebruik maakte van deze auto. Tijdens de doorzoeking werden de autosleutel, reservesleutel en het kentekenbewijs van deze auto aangetroffen in de woning.

Bijlage
28 maart 2015 (gesprek 29)
[verdachte] geeft aan dat ze niet weer het hele huis ondersteboven gaan halen (het hof begrijpt: in het kader van een nieuwe doorzoeking van de woning). [verdachte] zegt dat hij (derde persoon) zei dat ze dan echt sterke aanwijzingen moeten hebben (...).
(...)
[medeverdachte] geeft aan dat ze in een pan het een en ander heeft verbrand en dat ze papieren door de wc heeft gespoeld. Ze dacht, alles weg! Dit voor als ze weer voor de deur zouden staan. [medeverdachte] zegt dat bij de vorige inval beide sleutels en de papieren van de Mini bij hun lagen. Dat had niet gemoeten zegt [medeverdachte] .
6 april 2015 (gesprek 143)
Over de moeder van [medeverdachte] . De moeder had over de telefoon gevraagd of [medeverdachte] haar Toet Toet al terug had. Ze moet haar smoel houden want alles wordt afgeluisterd. Door dit soort mensen is [medeverdachte] straks misschien haar auto kwijt. Daarom zegt ze er niets over. [verdachte] raadt [medeverdachte] aan dat als [medeverdachte] vermoedt dat "zij" iets gaat zeggen.. wegdrukken. Door dit soort mensen is [medeverdachte] straks misschien haar auto kwijt.
[…]
22. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2023, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik wist van de contante betaling van zo'n € 16.000 voor de aankoop van de Mini Cooper, daar was ik bij. Die auto is contant betaald, en daarvoor is een Smart ingeruild. […]
11. Anders dan de steller van het middel ingang wil doen vinden, bevatten de gebezigde bewijsmiddelen wel degelijk informatie over degene die de Mini Cooper heeft aangekocht en met welk geld. Het hof heeft immers uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de Mini Cooper door de verdachte en de medeverdachte, is aangekocht en dat het voertuig door de medeverdachte, de verdachte en hun kinderen werd gebruikt. De verdachte werd door de verkoper van het voertuig herkend als de koper. Daarnaast heeft de medeverdachte op de zitting van 12 april 2023 verklaard dat zij wist van de contante betaling van zestienduizend euro voor de aankoop van het voertuig en dat zij daarbij was. De moeder van de verdachte heeft daarentegen verklaard dat de Mini Cooper van haar is. De vader van de verdachte heeft verklaard dat de Mini Cooper van hem is, maar dat zijn familie erin rijdt.
12. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte onverenigbaar zijn met de inhoud van de bewijsmiddelen, zodat het niet anders kan dan dat de Mini Cooper is aangeschaft met onder andere een geldbedrag van 16.235 euro dat onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig was. In het licht van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, acht ik het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen niet-onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
Consumptieve uitgaven
13. Bovendien wordt geklaagd over het oordeel dat een bedrag van 22.060 euro aan contante uitgaven voor de consumptieve uitgaven van de verdachte en medeverdachte afkomstig is uit enig misdrijf. Dit oordeel is onbegrijpelijk omdat sprake is van een concrete en verifieerbare verklaring van de verdachte daaromtrent, terwijl het OM daarnaar geen nader onderzoek heeft gedaan. Door de steller van het middel wordt hier specifiek gewezen op de draagkracht van de (schoon)ouders, waaruit – naar ik begrijp – zou blijken dat de (schoon)ouders ook het bedrag van 22.060 euro hebben gefinancierd.
14. Het hof heeft vastgesteld dat op basis van de bankafschriften van de verdachte en de medeverdachte in de ten laste gelegde periode nauwelijks consumptieve uitgaven zichtbaar zijn, enkel een bedrag van 560 euro aan boodschappen. Volgens de NIBUD-berekening (die het hof volgt) zou in de situatie van de verdachte en medeverdachte een bedrag van minimaal 42.120 euro moeten zijn uitgegeven. Een dergelijk bedrag is niet te zien op de bankrekeningen van de verdachte en de medeverdachte, waardoor het naar ’s hofs oordeel niet anders kan zijn dan dat zij deze consumptieve uitgaven contant hebben betaald, dan wel dat deze betalingen door anderen moeten zijn gedaan.
15. De verdediging heeft aangevoerd dat de ouders van de verdachte zorgden voor de verdachte en zijn gezin. Het hof gaat daar deels in mee en constateert dat voor de verklaringen van de verdachte en medeverdachte, namelijk dat de (schoon)ouders boodschappen haalden voor het gezin, in enige mate steun kan worden gevonden in het dossier. Gelet daarop is het hof – in het voordeel van de verdachte – ervan uitgegaan dat de schoonouders van de verdachte boodschappen deden tot een bedrag van 500 euro in de maand. Het hof heeft dienovereenkomstig op de berekende consumptieve uitgaven van 42.120 euro een bedrag van in totaal 19.500 euro (alsmede het bedrag van 560 euro) in mindering gebracht.
16. Voor het overige acht het hof de afgelegde verklaringen, mede met het oog op de draagkracht van de schoonouders van de verdachte, hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar. Hieruit leidt het hof af dat het niet anders kan dan dat deze contante uitgaven van 22.060 euro onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig zijn. Vervolgens heeft het hof naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd, geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte en medeverdachte hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar zijn.
17. De verdediging heeft niet nader uiteengezet hoe de overige 22.060 euro ten behoeve van de consumptieve uitgaven is gefinancierd. De verdediging wijst hier enkel op het feit dat de medeerdachte fooien kreeg en de boodschappen deels uit die fooien werden betaald en dat de zoon van de verdachte en medeverdachte regelmatig bij zijn vriendin at. In het licht van de overige feiten en omstandigheden zoals die door het hof zijn vastgesteld, acht ik het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte hieromtrent hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar zijn dan ook niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd.
Contante uitgaven aan de inrichting/onderhoud van de woning, vakantiereizen, kleding, elektronica en onderhoud van huisdieren
18. Deze klacht komt op tegen het oordeel dat het geldbedrag van 43.831 euro onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is en de verdachte en de medeverdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben gegeven voor de herkomst van dit geldbedrag. In dit geldbedrag zitten een aantal kostenposten, namelijk: de aankoop van een Sony VAIO-laptop, een betaling aan [D] , een bon van [E] , een vakantie naar Turkije en de aankoop van jassen bij de Skihut.
19. Volgens de verdediging is voor al deze kostenposten wel degelijk een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven door zowel de verdachte als de medeverdachte. Zo gaat het ten aanzien van de eerste drie kostenposten om zakelijke kosten gelieerd aan het bedrijf van de zus van de verdachte en zijn de vakantie naar Turkije en de jassen van de Skihut betaald door de zus van de verdachte.
20. Het hof heeft m.i. voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom het de verklaringen van de verdachte en medeverdachte terzijde schuift. Zo wijst het ten aanzien van de ‘zakelijke kostenposten’ o.a. op het gegeven dat de bonnen gericht zijn aan de medeverdachte en in diens huis zijn aangetroffen en verder niet in de boekhouding van het bedrijf van de zus van de verdachte zijn opgenomen. De opvatting van de steller van het middel dat hiermee de bewijslast ten onrechte wordt omgekeerd, deel ik niet. Daarnaast wijst het hof op de inhoud van OVC-gesprekken waarin de medeverdachte heeft gezegd dat alle bonnen vernietigd moeten worden, dat ze geen bonnen meer moeten bewaren en dat ze een en ander in de pan heeft verbrand en door de wc heeft gespoeld.
21. Omtrent de gezinsvakantie naar Turkije heeft het hof overwogen dat er twee betalingen zijn gedaan op naam van de verdachte. Volgens de verdediging is deze vakantie door de (schoon)zus betaald en is een deel betaald door de ouders van een vriendin van de dochter die eveneens mee zou gaan. In dit verband heeft het hof overwogen dat is gebleken dat deze vriendin niet in de reisbescheiden staat vermeld en dat door de (schoon)zus van de verdachte en medeverdachte niet is verklaard dat zij deze vakantie zou hebben betaald. Dit maakt dat het hof de verklaringen hierover onvoldoende concreet en verifieerbaar acht. Dat oordeel is in het licht van het overwogene en de overige feiten en omstandigheden m.i. niet onbegrijpelijk.
22. Tot slot zouden de jassen, waarvan aankoopbonnen van de Skihut bij de verdachte en medeverdachte zijn aangetroffen, eveneens door de (schoon)zus zijn betaald. De (schoon)zus heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij “
wel eens jassen” heeft gekocht maar uit de aankoopbonnen valt op te maken dat het om structurele winkelbezoeken en aankopen ging. De uiterst summiere verklaring van deze (schoon)zus is voor het hof onvoldoende om het witwasvermoeden te weerleggen. Dat oordeel acht ik evenmin onjuist en onbegrijpelijk.
23. Het middel faalt.

Het tweede middel

24. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
25. Het dossier is bij de Hoge Raad op 18 september 2024 ingekomen. Nu het cassatieberoep op 1 mei 2023 is ingesteld, is de inzendtermijn met ruim acht maanden overschreden. [2] Ambtshalve merk ik hier tevens op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de fase van cassatie is overschreden. Dit zal moeten leiden tot strafvermindering.
26. Het tweede middel is terecht voorgesteld.

Slotsom

27. Het eerste middel faalt en kan naar mijn inzicht worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende overweging. Het tweede middel slaagt.
28. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
29. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Ik beperk mij tot de bewijsoverwegingen ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde posten waarover in de schriftuur wordt geklaagd. Dit zijn: (1) de Mini Cooper; (2) de consumptieve uitgaven en (3) de uitgaven die zijn besteed aan de inrichting en/of onderhoud van de woning aan perceel [a-straat 1] , een vakantiereis (naar Turkije), kleding en elektronica, en het onderhoud van huisdieren.
2.Van een bijzondere voortvarende afdoening in cassatie is evenmin sprake nu de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.