Eigendom Mini Cooper
Tijdens de doorzoeking op 25 maart 2015 werd een Mini Cooper in beslag genomen. Deze auto stond op naam van de vader van [verdachte] . Uit observaties bleek dat [medeverdachte] gebruik maakte van deze auto. Tijdens de doorzoeking werden de autosleutel, reservesleutel en het kentekenbewijs van deze auto aangetroffen in de woning.
28 maart 2015 (gesprek 29)
[verdachte] geeft aan dat ze niet weer het hele huis ondersteboven gaan halen (het hof begrijpt: in het kader van een nieuwe doorzoeking van de woning). [verdachte] zegt dat hij (derde persoon) zei dat ze dan echt sterke aanwijzingen moeten hebben (...).
(...)
[medeverdachte] geeft aan dat ze in een pan het een en ander heeft verbrand en dat ze papieren door de wc heeft gespoeld. Ze dacht, alles weg! Dit voor als ze weer voor de deur zouden staan. [medeverdachte] zegt dat bij de vorige inval beide sleutels en de papieren van de Mini bij hun lagen. Dat had niet gemoeten zegt [medeverdachte] .
6 april 2015 (gesprek 143)
Over de moeder van [medeverdachte] . De moeder had over de telefoon gevraagd of [medeverdachte] haar Toet Toet al terug had. Ze moet haar smoel houden want alles wordt afgeluisterd. Door dit soort mensen is [medeverdachte] straks misschien haar auto kwijt. Daarom zegt ze er niets over. [verdachte] raadt [medeverdachte] aan dat als [medeverdachte] vermoedt dat "zij" iets gaat zeggen.. wegdrukken. Door dit soort mensen is [medeverdachte] straks misschien haar auto kwijt.
22. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2023, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik wist van de contante betaling van zo'n € 16.000 voor de aankoop van de Mini Cooper, daar was ik bij. Die auto is contant betaald, en daarvoor is een Smart ingeruild. […]”
11. Anders dan de steller van het middel ingang wil doen vinden, bevatten de gebezigde bewijsmiddelen wel degelijk informatie over degene die de Mini Cooper heeft aangekocht en met welk geld. Het hof heeft immers uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de Mini Cooper door de verdachte en de medeverdachte, is aangekocht en dat het voertuig door de medeverdachte, de verdachte en hun kinderen werd gebruikt. De verdachte werd door de verkoper van het voertuig herkend als de koper. Daarnaast heeft de medeverdachte op de zitting van 12 april 2023 verklaard dat zij wist van de contante betaling van zestienduizend euro voor de aankoop van het voertuig en dat zij daarbij was. De moeder van de verdachte heeft daarentegen verklaard dat de Mini Cooper van haar is. De vader van de verdachte heeft verklaard dat de Mini Cooper van hem is, maar dat zijn familie erin rijdt.
12. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte onverenigbaar zijn met de inhoud van de bewijsmiddelen, zodat het niet anders kan dan dat de Mini Cooper is aangeschaft met onder andere een geldbedrag van 16.235 euro dat onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig was. In het licht van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, acht ik het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen niet-onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
13. Bovendien wordt geklaagd over het oordeel dat een bedrag van 22.060 euro aan contante uitgaven voor de consumptieve uitgaven van de verdachte en medeverdachte afkomstig is uit enig misdrijf. Dit oordeel is onbegrijpelijk omdat sprake is van een concrete en verifieerbare verklaring van de verdachte daaromtrent, terwijl het OM daarnaar geen nader onderzoek heeft gedaan. Door de steller van het middel wordt hier specifiek gewezen op de draagkracht van de (schoon)ouders, waaruit – naar ik begrijp – zou blijken dat de (schoon)ouders ook het bedrag van 22.060 euro hebben gefinancierd.
14. Het hof heeft vastgesteld dat op basis van de bankafschriften van de verdachte en de medeverdachte in de ten laste gelegde periode nauwelijks consumptieve uitgaven zichtbaar zijn, enkel een bedrag van 560 euro aan boodschappen. Volgens de NIBUD-berekening (die het hof volgt) zou in de situatie van de verdachte en medeverdachte een bedrag van minimaal 42.120 euro moeten zijn uitgegeven. Een dergelijk bedrag is niet te zien op de bankrekeningen van de verdachte en de medeverdachte, waardoor het naar ’s hofs oordeel niet anders kan zijn dan dat zij deze consumptieve uitgaven contant hebben betaald, dan wel dat deze betalingen door anderen moeten zijn gedaan.
15. De verdediging heeft aangevoerd dat de ouders van de verdachte zorgden voor de verdachte en zijn gezin. Het hof gaat daar deels in mee en constateert dat voor de verklaringen van de verdachte en medeverdachte, namelijk dat de (schoon)ouders boodschappen haalden voor het gezin, in enige mate steun kan worden gevonden in het dossier. Gelet daarop is het hof – in het voordeel van de verdachte – ervan uitgegaan dat de schoonouders van de verdachte boodschappen deden tot een bedrag van 500 euro in de maand. Het hof heeft dienovereenkomstig op de berekende consumptieve uitgaven van 42.120 euro een bedrag van in totaal 19.500 euro (alsmede het bedrag van 560 euro) in mindering gebracht.
16. Voor het overige acht het hof de afgelegde verklaringen, mede met het oog op de draagkracht van de schoonouders van de verdachte, hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar. Hieruit leidt het hof af dat het niet anders kan dan dat deze contante uitgaven van 22.060 euro onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig zijn. Vervolgens heeft het hof naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd, geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte en medeverdachte hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar zijn.
17. De verdediging heeft niet nader uiteengezet hoe de overige 22.060 euro ten behoeve van de consumptieve uitgaven is gefinancierd. De verdediging wijst hier enkel op het feit dat de medeerdachte fooien kreeg en de boodschappen deels uit die fooien werden betaald en dat de zoon van de verdachte en medeverdachte regelmatig bij zijn vriendin at. In het licht van de overige feiten en omstandigheden zoals die door het hof zijn vastgesteld, acht ik het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte hieromtrent hoogst onwaarschijnlijk en niet verifieerbaar zijn dan ook niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd.
Contante uitgaven aan de inrichting/onderhoud van de woning, vakantiereizen, kleding, elektronica en onderhoud van huisdieren
18. Deze klacht komt op tegen het oordeel dat het geldbedrag van 43.831 euro onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is en de verdachte en de medeverdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben gegeven voor de herkomst van dit geldbedrag. In dit geldbedrag zitten een aantal kostenposten, namelijk: de aankoop van een Sony VAIO-laptop, een betaling aan [D] , een bon van [E] , een vakantie naar Turkije en de aankoop van jassen bij de Skihut.
19. Volgens de verdediging is voor al deze kostenposten wel degelijk een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven door zowel de verdachte als de medeverdachte. Zo gaat het ten aanzien van de eerste drie kostenposten om zakelijke kosten gelieerd aan het bedrijf van de zus van de verdachte en zijn de vakantie naar Turkije en de jassen van de Skihut betaald door de zus van de verdachte.
20. Het hof heeft m.i. voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom het de verklaringen van de verdachte en medeverdachte terzijde schuift. Zo wijst het ten aanzien van de ‘zakelijke kostenposten’ o.a. op het gegeven dat de bonnen gericht zijn aan de medeverdachte en in diens huis zijn aangetroffen en verder niet in de boekhouding van het bedrijf van de zus van de verdachte zijn opgenomen. De opvatting van de steller van het middel dat hiermee de bewijslast ten onrechte wordt omgekeerd, deel ik niet. Daarnaast wijst het hof op de inhoud van OVC-gesprekken waarin de medeverdachte heeft gezegd dat alle bonnen vernietigd moeten worden, dat ze geen bonnen meer moeten bewaren en dat ze een en ander in de pan heeft verbrand en door de wc heeft gespoeld.
21. Omtrent de gezinsvakantie naar Turkije heeft het hof overwogen dat er twee betalingen zijn gedaan op naam van de verdachte. Volgens de verdediging is deze vakantie door de (schoon)zus betaald en is een deel betaald door de ouders van een vriendin van de dochter die eveneens mee zou gaan. In dit verband heeft het hof overwogen dat is gebleken dat deze vriendin niet in de reisbescheiden staat vermeld en dat door de (schoon)zus van de verdachte en medeverdachte niet is verklaard dat zij deze vakantie zou hebben betaald. Dit maakt dat het hof de verklaringen hierover onvoldoende concreet en verifieerbaar acht. Dat oordeel is in het licht van het overwogene en de overige feiten en omstandigheden m.i. niet onbegrijpelijk.
22. Tot slot zouden de jassen, waarvan aankoopbonnen van de Skihut bij de verdachte en medeverdachte zijn aangetroffen, eveneens door de (schoon)zus zijn betaald. De (schoon)zus heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij “
wel eens jassen” heeft gekocht maar uit de aankoopbonnen valt op te maken dat het om structurele winkelbezoeken en aankopen ging. De uiterst summiere verklaring van deze (schoon)zus is voor het hof onvoldoende om het witwasvermoeden te weerleggen. Dat oordeel acht ik evenmin onjuist en onbegrijpelijk.