Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De procedure en de beschikking van de penitentiaire kamer
uitermatebruikbaar zijn voor de rapporteurs van het PBC als aanvulling op de informatie die al bekend is. Hij is ook van oordeel dat bij beschikbaarheid van die gegevens de rapporteurs tot een duidelijke conclusie kunnen komen over de aan- of afwezigheid van een stoornis, De klachten die de rapporteurs benoemen kunnen dan in onderlinge samenhang en door de tijd heen worden bezien waardoor zij zullen zien dat er bepaalde constante bevindingen zijn die ook relevant zijn ten tijde van het ten laste gelegde. In die zin kan er uit de stukken ook iets opgemaakt worden ter beantwoording van de vraag of er sprake was van persoonlijke problematiek en zo ja of dit doorwerkte ten tijde van het tenlastegelegde. Uit het voorgaande leidt het hof tevens af dat de te verstrekken gegevens een substantiële toegevoegde waarde zullen hebben voor het nadere onderzoek naar de aan- of afwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de eventuele toerekenbaarheid van het tenlastegelegde en het mogelijke recidivegevaar.
5.Slotsom
3.Het middel
NJ2022/384, m.nt. P.A.M. Mevis, opgenomen toetsingskader voor het toepassing geven aan art. 37a Sr. In die beschikking is onder meer het volgende overwogen:
[A-G: het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi], heeft de wetgever willen voorzien in een met waarborgen omgeven regeling, waarin in specifieke gevallen het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken met als doel de rechter inzicht te geven in de vraag of tijdens het begaan van het feit bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Lid 7 van die bepaling vereist onder meer dat de penitentiaire kamer van het hof machtiging verleent om, kort gezegd, de persoonsgegevens die de multidisciplinaire commissie heeft verkregen te gebruiken bij een op te stellen rapport of advies over de persoonlijkheid van de verdachte.
uitermatebruikbaar zijn voor de rapporteurs van het PBC als aanvulling op de informatie die al bekend is” (onderstreping van het hof). Het hof dicht de extra informatie (in de vorm van de betreffende persoonsgegevens) een “substantiële toegevoegde waarde” toe voor het nadere onderzoek naar de aan- of afwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de toerekenbaarheid en het mogelijke recidivegevaar. Het hof heeft met zijn overweging tot uitdrukking gebracht dat de door de rapporteurs benoemde klachten in onderlinge samenhang en door de tijd heen bezien kunnen worden vergeleken teneinde een oordeel te kunnen vormen over de persoonlijke problematiek van de verdachte en de kwestie of deze doorwerkte ten tijde van het ten laste gelegde feit vanwege eventuele relevante constante bevindingen. Daarmee is echter niet gezegd dat dit oordeel niet is te vormen zonder die extra informatie. Er zit immers licht tussen “uitermate bruikbaar” enerzijds en “noodzakelijk” c.q. “beantwoord[en] aan de eisen van proportionaliteit” anderzijds. Afgezet tegen de zwaarwegende belangen die worden gediend met het medisch beroepsgeheim en gelet op de omstandigheid dat door de verdediging ter zitting nadrukkelijk op dit punt verweer is gevoerd, [2] had het hof de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheid (naast het “te oud” en “niet volwaardig” genoeg zijn van de gegevens als zodanig) naar mijn mening moeten betrekken bij zijn afweging. Doordat het hof daar in onvoldoende mate blijk van heeft gegeven – te weten door slechts onder het kopje “Overige factoren” in algemene zin te duiden: “Het hof heeft bovendien gelet op het standpunt van de raadsman inhoudende dat de noodzaak voor een machtiging tot het verstrekken van de gegevens niet bestaat” – is de beslissing van het hof ontoereikend gemotiveerd.