ECLI:NL:PHR:2025:52

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
23/00922
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor medeplegen van voorbereiden van een feit onder de Opiumwet met betrekking tot amfetamine

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1967, bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens medeplegen van het voorbereiden van een feit onder de Opiumwet. De verdachte heeft samen met anderen stoffen voorhanden gehad die bestemd waren voor de productie van amfetamine. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar het hof heeft in hoger beroep de veroordeling uitgesproken. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, E.E.W.J. Maessen, twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. Het eerste middel richt zich tegen een deel van de bewezenverklaring en bevat twee deelklachten. De eerste deelklacht betreft een overweging in de bewijsoverweging over een huurcontract dat niet door de bewijsmiddelen wordt gedragen. De tweede deelklacht betreft het medeplegen, dat volgens de verdediging niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Het hof heeft vastgesteld dat op twee locaties chemicaliën zijn aangetroffen die bestemd waren voor de productie van amfetamine. De bewijsvoering van het hof toont aan dat de verdachte betrokken was bij de organisatie van het transport van deze chemicaliën. Het tweede middel betreft de overschrijding van de inzendtermijn in de cassatiefase, wat door de procureur-generaal is erkend. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij het eerste middel faalt en het tweede middel slaagt, maar niet tot cassatie leidt.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00922

Zitting14 januari 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 24 februari 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes voorwaardelijk en met een proeftijd van één jaar, met aftrek van voorarrest. [1] In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/00943 en 23/00848. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en E.E.W.J. Maessen, advocaat in Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

2.1
Het middel is gericht tegen een deel van de bewezenverklaring en valt uiteen in twee deelklachten.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2015 tot en met 22 februari 2015 binnen de arrondissementen Limburg en Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad:
 101 zakken x 25 kilogram Caustic Soda (totaal: 2525 kilogram Caustic Soda), en
 40 x 25 literjerrycan(s) met opschrift ‘M’ (totaal: 1000 liter mierenzuur), en
 38 x 25 literjerrycan(s) opschrift ‘ZZ’ (inhoud: zoutzuur), en 1 jerrycan x 25 liter (inhoud: zoutzuur) en 1 jerrycan x 30 liter (totaal: 990 liter zoutzuur),
(alle) aangetroffen te [plaats] op 20 februari 2015,
en/of
 22 jerrycans met in totaal 520 Iiter ethanol, en
 3 metalen vaten met in totaal 600 liter isopropylalcohol, en
 2 jerrycans met in totaal 7 liter formamide,
(alle) aangetroffen te [plaats] op 22 februari 2015,
waarvan verdachte en verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat feit”
2.3
De twee deelklachten hebben uitsluitend betrekking op de aangetroffen chemicaliën in [plaats] , oftewel op het bovenste gedeelte van de bewezenverklaring. De eerste deelklacht houdt in dat een overweging in de bewijsoverweging over een “huurcontract” niet gedragen wordt door de bewijsmiddelen. De tweede deelklacht houdt in dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Ik ga hieronder eerst in op de klacht over het medeplegen en daarna nog kort op de eerste deelklacht.
2.4
Voor de bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen verwijs ik naar het (gepubliceerde) arrest. In het kort komt de bewijsvoering op het volgende neer.
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat op twee locaties, te weten in een loods in [plaats] en in een garage in [plaats] , producten zijn aangetroffen die bestemd waren voor de productie van amfetamine (respectievelijk bewijsmiddel 1 en 2 en bewijsmiddel 10, 11 en 12). Dat deze producten op deze locaties zijn aangetroffen en dat zij waren bestemd voor de productie van amfetamine staat in cassatie niet ter discussie. De loods in [plaats] is doorzocht op 20 februari 2015 om omstreeks 13:30 uur. Dat was ongeveer een halfuur nadat een bestelbus, die werd gevolgd door een observatieteam en waarvan het hof heeft vastgesteld dat deze eerder chemicaliën vervoerde, uit de loods kwam rijden na daar twintig minuten ervoor te zijn binnengereden (bewijsmiddel 3). Die bestelbus werd reeds gevolgd vanaf het moment dat hij was weggereden van een locatie in België. Twee dagen na het doorzoeken en ontmantelen van de loods in [plaats] is de garage in [plaats] doorzocht.
2.6
Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat, voor zover in cassatie van belang, drie personen bij het bewezenverklaarde betrokken waren. Dit betreft [verdachte] (de verdachte), [medeverdachte 1] (de verdachte in de samenhangende zaak 23/00943) en [medeverdachte 2] . De rol van de laatstgenoemde [medeverdachte 2] heeft er onder meer in bestaan dat hij de genoemde bestelbus heeft gehuurd (bewijsmiddel 5 en 7) en samen met [medeverdachte 1] chemicaliën heeft opgehaald in België (bewijsmiddel 4 en 6). De bewijsmiddelen bevatten verder tapverslagen van gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] (de verdachte) rondom het precursorentransport met deze bestelbus richting [plaats] (bewijsmiddel 4). Daarin staat dat [medeverdachte 1] en de verdachte voorafgaand aan het transport bespreken dat [medeverdachte 2] dient vrij te nemen en een bus moet klaarzetten, laat de verdachte merken dat hij weet wanneer [medeverdachte 1] over dit onderwerp wordt gebeld en noemt hij de mogelijkheid dat hij en [medeverdachte 1] zelf rijden. Na het transport spreken zij over het aantal door [medeverdachte 2] gereden kilometers. Het hof leidt uit deze gesprekken af dat de verdachte betrokken was “bij de organisatie van het transport” (bewijsoverweging).
2.7
Over het aantreffen van voor de productie van amfetamine bestemde chemicaliën in [plaats] merk ik nog het volgende op. Het hof heeft vastgesteld dat de garage waarin de amfetamineprecursoren zijn gevonden, hoorde bij een huis waar [medeverdachte 2] stond ingeschreven (bewijsmiddel 10). Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat deze [medeverdachte 2] in het op de doorzoeking volgende politieverhoor de naam van de verdachte heeft genoemd als degene die hem had gevraagd de chemicaliën bij hem op te slaan, omdat hij (de verdachte) hem had gezegd dat hij “een probleem had” (bewijsmiddel 13). Vervolgens blijkt uit een tapverslag dat [medeverdachte 2] later die dag in een gesprek met [medeverdachte 1] aangeeft dat hij “ [verdachte] zijn naam genoemd [heeft]” (tegenover de politie), omdat [medeverdachte 2] naar eigen zeggen niet anders kon. Hieruit leidt het hof het daderschap en het medeplegen af van de verdachte ter zake van de aangetroffen precursoren in [plaats] . Hierover bevat het middel als gezegd geen (bewijs)klachten en dit staat in cassatie dus vast.
2.8
De klacht over de bewijsvoering van het medeplegen ten aanzien van de aangetroffen precursoren in [plaats] komt naar het mij voorkomt neer op een te beperkte en daarmee onjuiste lezing van het arrest. Het hof bespreekt namelijk eerst het bewijs ten aanzien van de precursoren aangetroffen in [plaats] en daarna het bewijs ten aanzien van hetgeen zich in [plaats] bevond. Dit geldt zowel voor de bewijsmiddelen (onderscheidenlijk 1-9 en 10-16), als voor de wijze waarop het hof de bewijsoverwegingen heeft gestructureerd. In deze bewijsoverwegingen gaat het hof in op achtereenvolgens (i) de aangetroffen stoffen, (ii) het vereiste van het voorhanden hebben, (iii) de bestemming en (iv) het medeplegen voor de precursoren in [plaats] en doet daarna hetzelfde en in dezelfde volgorde voor de precursoren in [plaats] . Als gevolg van deze redactionele keuze heeft het hof de overwegingen over het medeplegen in tweeën geknipt.
2.9
Anders dan de steller van het middel kennelijk aanneemt, meen ik evenwel dat beide overwegingen over het medeplegen uiteindelijk in onderlinge samenhang moeten worden bezien (zoals het hof overigens ook zelf doet in een ander verband onder het kopje C3 van het arrest). Zo gelezen wordt duidelijk dat sprake is van een samenwerkingsverband bestaande uit de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , dat betrokken is bij zowel voorhanden hebben van precursoren in [plaats] als in [plaats] , in welk verband de verdachte inderdaad een organiserende rol vervult. Dit blijkt dan niet alleen uit zijn betrokkenheid bij het transport richting [plaats] (zoals is te lezen in de telefoontaps), maar ook uit het verzoek aan [medeverdachte 2] om precursoren bij hem thuis - of in zijn garage - tijdelijk op te slaan omdat hij zelf een probleem had.
2.1
Dan tot slot nog iets over de eerste deelklacht. De zin waar deze klacht betrekking op heeft staat in de bijzondere bewijsoverweging van het hof. Het gaat om de volgende passage, waarbij ik de zin die niet gedekt wordt door de bewijsmiddelen zelf heb onderstreept:
“Op basis van de bewijsmiddelen kan de verdachte weliswaar niet rechtstreeks in verband worden gebracht met het bedrijfspand in [plaats] , alwaar de stoffen zijn aangetroffen, maar wel blijkt uit de tapgesprekken dat de verdachte door medeverdachte [medeverdachte 1] wordt ingelicht over het aantal kilometers dat [medeverdachte 2] zou hebben gereden met de bus, namelijk 317 kilometer.
Dit aantal kilometers komt overeen met het aantal kilometers dat op het huurcontract van de bus is opgenomen.
2.11
Het klopt dat in de door het hof in het arrest opgenomen bewijsmiddelen niet een bewijsmiddel is te vinden waaruit blijkt dat op het huurcontract een met 317 overeenkomend aantal kilometers staat. Tot cassatie hoeft deze omissie niet te leiden, alleen al omdat ter zitting niet is betwist dat de betreffende tapgesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 1] betrekking hadden op het aantal door [medeverdachte 2] met de bestelbus gereden kilometers (zie met name onder punt 15 van de pleitnota in hoger beroep). De essentie van het verweer was juist dat er anderszins geen bewijs was waarmee de verdachte te relateren zou zijn aan hetgeen in de loods in [plaats] is aangetroffen. Dat het hof dienaangaande in de bijzondere bewijsoverweging dus op een extra bewijsgrond wijst, is zo bezien overbodig.
2.12
Het middel faalt.

Het tweede middel

3.1
Het tweede middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden.
3.2
Namens de verdachte is cassatie ingesteld op 8 maart 2023. De stukken van het geding zijn bij de Hoge Raad binnengekomen op 22 november 2023. Dat betekent dat de inzendtermijn met twee weken is overschreden. Gelet op de duur van die overschrijding kan worden volstaan met de constatering van dit verzuim.
3.3
Het middel slaagt.

Afronding

4.1
Het eerste middel faalt, het tweede middel slaagt maar leidt niet tot cassatie.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 24 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:824.