ECLI:NL:PHR:2025:53

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
23/00943
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor het voorhanden hebben van amfetamineprecursoren

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2023 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, wegens het medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet. De verdachte heeft in cassatie een middel van cassatie voorgesteld dat zich richt op de bewijsvoering van de stoffen die zijn aangetroffen in een loods op 20 februari 2015. De verdachte wordt verweten dat het hof hem niet met alle in de bewezenverklaring genoemde stoffen in verband heeft kunnen brengen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 februari 2015 een bestelbus heeft begeleid van een bedrijf in België waar chemische stoffen zijn ingeladen naar een loods in Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het voorhanden hebben van bepaalde chemische stoffen, maar is vrijgesproken van andere materialen die met de productie van amfetamine in verband kunnen worden gebracht, omdat deze niet in één transport konden worden vervoerd. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatiemiddel faalt en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak van het hof.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00943

Zitting14 januari 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 24 februari 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan negen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en met aftrek van voorarrest. [1]
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/00922 en 23/00848. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J.H.M. Handring, advocaat in Venlo, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.1
Het middel heeft betrekking op de bewijsvoering. Het is gericht op het middelste deel van de hieronder weergegeven bewezenverklaring, oftewel de stoffen die zijn aangetroffen in [plaats] op 20 februari 2015.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2015 tot en met 22 februari 2015 binnen de arrondissementen Limburg en Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad:
- 40 vaten x 25 liter (vermoedelijke) inhoud zoutzuur, en
- 20 zakken x 25 kilogram caustic soda
(alle) aangetroffen te [plaats] op 5 februari 2015,
en/of
- 101 zakken x 25 kilogram Caustic Soda (totaal: 2525 kilogram Caustic Soda), en
- 40 x 25 literjerrycan(s) met opschrift ‘M’ (totaal: 1000 liter mierenzuur), en
- 38 x 25 literjerrycan(s) opschrift ‘ZZ’ (inhoud: zoutzuur), en 1 jerrycan x 25 liter (inhoud: zoutzuur) en 1 jerrycan x 30 liter (totaal: 990 liter zoutzuur),
(alle) aangetroffen te [plaats] op 20 februari 2015,
en/of
- 22 jerrycans met in totaal 520 liter ethanol, en
- 3 metalen vaten met in totaal 600 liter isopropylalcohol, en
- 2 jerrycans met in totaal 7 liter formamide,
(alle) aangetroffen te [plaats] op 22 februari 2015,
waarvan verdachte en verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat feit”
2.3
Het middel lees ik zo dat wordt geklaagd dat het hof de verdachte niet met alle in het middelste gedeelte van de bewezenverklaring genoemde stoffen in verband heeft kunnen brengen (dus de 2525 kilo caustic soda, 1000 liter mierenzuur en 990 liter zoutzuur). [2] De kern van de klacht lijkt mij in de volgende passage uit de toelichting te worden verwoord:
“Het is onmogelijk om tot een bewezenverklaring te komen terzake alle aangetroffen chemische stoffen nu niet duidelijk is geworden welke chemische stoffen zijn opgehaald in België. Nu de vrachtcapaciteit het niet toeliet dat alle in het betreffende bedrijfspand aangetroffen goederen en stoffen werden vervoerd, kan de bewezenverklaring zich niet enkel beperken tot de chemische stoffen nu simpelweg niet duidelijk is welke goederen en stoffen reeds aanwezig waren in het betreffende bedrijfspand. Het is niet uit te sluiten dat zich aldaar reeds chemische stoffen bevonden (…)”
2.4
Voor de bewijsvoering verwijs ik naar het (gepubliceerde) arrest. In het kort komt deze op het volgende neer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 februari 2015 een bestelbus [3] heeft begeleid van een bedrijf dat handelde in chemicaliën in België ([A]), waar chemische stoffen zijn ingeladen, naar een loods in [plaats]. Die vaststelling wordt als zodanig in cassatie niet bestreden en kan dus als vaststaand worden beschouwd. Vaststaat ook dat deze bus de loods in [plaats] om 12:39 is binnengereden en om 12:59 weer is weggereden, waarna de loods om 13:30 door opsporingsdiensten is doorzocht en de in de bewezenverklaring genoemde chemische stoffen zijn aangetroffen, alsmede een groot aantal andere materialen die met de productie van amfetamine in verband kunnen worden gebracht, zoals - zo lijkt het - trechters, ventilatoren en ‘afzuigunits’. [4]
2.5
Het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van de in de bewezenverklaring genoemde chemische stoffen, maar vrijgesproken van alle overige met drugs in verband te brengen materialen die bij de doorzoeking in de loods zijn aangetroffen. [5] Dit omdat al deze materialen niet in één transport in de door de verdachte begeleide bestelbus hadden kunnen worden vervoerd. Voor die partiële vrijspraak verwijst het hof namelijk naar de vrachtcapaciteit van de bestelbus:
“Het hof acht echter het - met de rechtbank - gelet op de aard en omvang van de in het bedrijfspand aangetroffen goederen en stoffen niet waarschijnlijk dat deze allemaal op 20 februari 2015 in de desbetreffende bestelbus zijn vervoerd, daar dit gezien de vrachtcapaciteit van de bestelbus simpelweg niet mogelijk is. Bovendien handelt het bedrijf [A] slechts in chemische stoffen. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat slechts de aangetroffen chemische stoffen, te weten het mierenzuur, zoutzuur en de caustic soda, in de vrachtwagen aanwezig zijn geweest en uiteindelijk in het bedrijfspand zijn uitgeladen. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van de overige ten laste gelegde goederen.”
2.6
Uit een en ander volgt dat het hof ervan is uitgegaan dat de bewezenverklaarde stoffen zijn vervoerd met de bestelbus die de verdachte heeft begeleid en dat het voorhanden hebben uit die handeling heeft bestaan.
2.7
Het standpunt in cassatie lijkt mij er nu op neer te komen dat niet wordt betwist dat de verdachte een
deelvan de in de bewezenverklaring genoemde chemische stoffen voorhanden heeft gehad (zo leid ik af uit het feit dat in cassatie niet de strijd wordt aangebonden met het oordeel van het hof dat in België chemicaliën zijn ingeladen en evenmin met het oordeel van het hof dat de lading van de bus in de loods is uitgeladen), maar slechts met het oordeel dat de verdachte “alle” in de loods aangetroffen chemische stoffen voorhanden had c.q. dat onvoldoende blijkt “welke” van de in de loods aangetroffen “goederen en stoffen” hij voorhanden had. De steller van het middel lijkt erop te willen wijzen dat niet is vastgesteld wat zich exact in de bestelbus bevond op het moment dat de verdachte dit transport begeleidde, noch wat zich in de loods bevond voordat de bestelbus daar aankwam. Denkbaar is daardoor, zo vat ik het middel op, dat een deel van de in de bewezenverklaring genoemde stoffen zich al voorafgaand aan het transport in de loods bevond.
2.8
Voor ik het middel inhoudelijk bespreek, merk ik toch maar eerst op dat ik bij deze insteek van het cassatiemiddel niet inzie welk belang voor de verdachte bij cassatie zou kunnen bestaan, nu het dus feitelijk nog slechts gaat om een gedeelte van het middelste deel van de bewezenverklaring terwijl niet wordt betoogd dat de verdachte níets van alles wat zich in de loods bevond, voorhanden heeft gehad. Hierdoor gaat het noodzakelijkerwijs om een deel van de bewezenverklaring dat ook zou kunnen worden weggedacht zonder dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde hierdoor zou worden aangetast. De cassatieschriftuur doet er ten aanzien van het belang het zwijgen toe.
2.9
Ook wanneer men het middel niets reeds over de boeg van het belang zou willen verwerpen, moet het mijns inziens falen, nu het arrest mij ook overigens niet lijkt te lijden aan een motiveringsgebrek. Dit gelet op het volgende. Het standpunt in cassatie heeft betrekking op een feitelijke kwestie - het betreft in wezen een alternatief scenario - waarvoor zowel feitelijke gegevens van belang zijn (zoals het type bestelbus waarmee gereden werd en de vrachtcapaciteit daarvan) [6] als hetgeen over dit alternatieve scenario ter zitting is aangevoerd. Voor wat betreft dit laatste geldt dat ik in de stukken van het geding niet zie dat door of namens de verdachte een alternatief scenario is aangedragen (wat dan zou moeten inhouden welke chemicaliën wel in die bus zaten en welke al in de loods aanwezig waren). De schriftuur verwijst overigens ook nergens naar het verweer in feitelijke aanleg. De verdachte was zelf noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep verschenen.
2.1
Daarnaast wijs ik er op dat het transport van de chemicaliën blijkens de bewijsvoering van het hof niet op zichzelf moet worden beschouwd, maar als onderdeel van een bredere betrokkenheid van de verdachte bij het voorhanden hebben van amfetamineprecursoren binnen een bij deze feiten betrokken crimineel samenwerkingsverband. Dit blijkt om te beginnen al uit de bewezenverklaring en bewijsvoering van hetgeen is aangetroffen in [plaats] en [plaats]. Een en ander maakt het alternatieve scenario van de verdachte reeds minder aannemelijk en het oordeel van het hof dat dit scenario niet aannemelijk is geworden meer begrijpelijk.

Afronding

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 24 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:826.
2.Ik ga voorbij aan de zin in de toelichting op het middel luidende: “Bovenstaande geldt eveneens voor de bewijsoverweging van het hof ten aanzien van de overige locaties die requirant ten laste zijn gelegd onder feit 3 in hoger beroep”, Aannemende dat met feit 3 wordt gedoeld op het laatste deel van de bewezenverklaring (de locatie [plaats]), is niet duidelijk waarom wordt gesproken over het meervoud “locaties”. Bovendien beperkt het middel zelf zich nadrukkelijk tot de tweede locatie [plaats].
3.In de bewijsoverwegingen spreekt het hof van een bestelbus. In de bewijsmiddelen wordt ook gesproken van een (lichte) vrachtauto. Uit de gegevens van het verhuurbedrijf (bewijsmiddel 13) zou blijken dat het om een “klein model vrachtwagen” ging.
4.Dat het om deze materialen gaat, leid ik af uit de tenlastelegging.
5.Voor de tenlastelegging verwijs ik naar p. 2-3 van het arrest.
6.Uit bewijsmiddel 12 (een tapgesprek) maak ik op dat bij een verhuurbedrijf “die grote” moest worden gereserveerd. Vgl. hierover tevens voetnoot 3. Noch ter zitting in hoger beroep, noch in cassatie is aangevoerd dat de vrachtcapaciteit van de bestelbus niet toereikend zou zijn om de in de bewezenverklaring opgenomen stoffen te vervoeren. Het hof heeft kennelijk aangenomen dat de vrachtcapaciteit niet toereikend was voor alle in de tenlastelegging opgenomen materialen, maar wel voor alle hierin - en in de bewezenverklaring - opgenomen chemische stoffen.