Conclusie
Inleiding
Het cassatiemiddel
Het uitleveringsverzoek
IV.De procesgang bij de rechtbank
1. Verzoek tot uitlevering en overgelegde stukken
Ministerie van Justitie en Politievan de Republiek Suriname heeft aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid van het Koninkrijk der Nederlanden een gewaarmerkt verzoek in de Nederlandse taal, gedateerd 23 juli 2024, doen toekomen, strekkende tot uitlevering van de opgeëiste persoon voornoemd ter fine van strafvervolging (hierna: het uitleveringsverzoek).
De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich om, overeenkomstig de regels van deze Overeenkomst en onder de voorwaarden voorzien in hun nationale wetgeving, elkander op basis van wederkerigheid de personen uit te leveren, die door derechterlijke autoriteitenvan de verzoekende Partij worden vervolgd terzake van een strafbaar feit of gezocht worden tot tenuitvoerlegging van een straf of maatregel."
https://www.dbsuriname.com/2023/08/05/totale-chaos-regering-rond-benoeming-procureur-generaal/
Het juridisch kader
De bespreking van het middel
uitleveringsverzoekvan 23 juli 2024 weliswaar afkomstig is van de bevoegde autoriteit, maar dat de rechtbank de uitlevering ingevolge art. 18 lid 3 in verbinding met art. 28 lid 2 van de Uitleveringswet ontoelaatbaar had moeten verklaren omdat het onderliggende
aanhoudingsbevelafkomstig is van de Procureur-Generaal en die niet – zoals zou zijn vereist – als rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt. Ik merk op dat een dergelijk verweer in feitelijke aanleg niet is gevoerd. Ten overstaan van de rechtbank heeft de raadsvrouw de genoegzaamheid van de stukken (enkel) betwist op basis van andere omstandigheden (zie de overwegingen van de rechtbank onder 2.2 van de hiervoor weergegeven uitspraak). Reeds daarom kan de klacht op dit punt, dat eerst in cassatie wordt aangevoerd, niet slagen. Ten overvloede merk ik op dat ook uit de bepalingen omtrent de genoegzaamheid van de stukken een vereiste zoals het middel tot uitgangspunt neemt mijns inziens niet volgt. Ingevolge de Overeenkomst dient bij het uitleveringsverzoek in het geval van vervolgingsuitlevering een (authentiek afschrift van een) aanhoudingsbevel (of een akte die dezelfde kracht heeft) te worden overgelegd, in de vorm zoals voorgeschreven in het verzoekende land, in dit geval Suriname. In de Uitleveringswet wordt de voorwaarde gesteld dat het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door de daartoe bevoegde autoriteit van de verzoekende staat, in casu wederom Suriname. Deze bepalingen houden niet in dat die autoriteit een rechterlijke autoriteit zou moeten zijn. Geheel ten overvloede wijs ik er in dit kader op dat volgens de Toelichtende Nota bij de Overeenkomst onder de rechterlijke autoriteiten als bedoeld in art. 1 van de Overeenkomst het openbaar ministerie, waartoe de Procureur-Generaal behoort, mede is begrepen. [7]
Slotsom