ECLI:NL:PHR:2025:571

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
23/00583
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het bewerken van cocaïne met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1997, bij arrest van 9 februari 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot 45 maanden gevangenisstraf wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, M.E. van Wees, een conclusie heeft getrokken. De zaak betreft de betrokkenheid van de verdachte bij het bewerken van cocaïne op 19 mei 2019 in een loods. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten in de loods aanwezig was, waar een productieplaats voor cocaïne werd aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij in de kantine was en niets heeft gezien of gedaan, maar het hof heeft deze verklaring als onaannemelijk terzijde geschoven. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar verwerping van het beroep voor het overige. De zaak heeft samenhang met andere zaken, waaronder 23/00494.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/00583

Zitting20 mei 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 9 februari 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod", veroordeeld tot 45 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. [1]
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/00494 en 24/03874. In de zaak 23/00494 zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.1
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring.
2.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 19 mei 2019 te [plaats] , gemeente [...] , tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bewerkt 15.260 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
2.3
Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer de volgende bewijsoverweging opgenomen:

Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat op 19 mei 2019 in de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] een productieplaats voor het bewerken van cocaïne is aangetroffen en dat dit bewerkingsproces die dag gaande was. De loods was volgens het LFO immers ingericht om op grote schaal cocaïne te bewerken (versnijden) dan wel om cocaïne terug te winnen uit een dragermateriaal en zowel kort voor als op het moment dat de loods door de politie werd betreden was er een sterke (chemische) lucht in de loods aanwezig, door Voogt omschreven als de kenmerkende geur die past bij het bewerken van cocaïne. Daarnaast overweegt het hof dat er op diverse plekken cocaïne is aangetroffen onder omstandigheden die passen bij de vierde stap van het bewerkingsproces. Zo zijn er een groot aantal witte blokken aangetroffen die grotendeels (reeds) voorzien waren van een logo, bevond een blok zich in een magnetron en werd er nog vochtige cocaïne in een persmal aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een aantal verdachten zich urenlang in de loods heeft begeven. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en hij omstreeks 12.30 uur bij de loods zijn aangekomen. Dit tijdstip wordt ondersteund door het feit dat een telefoon die vermoedelijk bij [verdachte] in gebruik was om 12.46 uur een mobiele mast heeft aangestraald die dekking geeft in een gebied waarin de loods zich bevindt. Daarnaast acht het hof bewezen dat ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gedurende die periode in de loods zijn geweest. [medeverdachte 1] heeft namelijk verklaard dat [medeverdachte 3] en zij zijn opgehaald door twee personen met een niet-Nederlands uiterlijk in een zwarte vierdeursauto. Zij dacht dat [medeverdachte 2] een van deze personen was. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben allebei een licht getinte huidskleur. De auto van [medeverdachte 2] is een zwarte Volkswagen Polo met vier deuren. Zij hebben voorts allebei verklaard dat zij de loods na aankomst niet meer hebben verlaten. Bovendien hebben zowel [verdachte] en [medeverdachte 2] enerzijds als [medeverdachte 1] anderzijds verklaard dat de auto waarin zij zaten/zat de loods is ingereden. Tot slot heeft [verdachte] verklaard dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de gehele periode dat hij in de loods was, heeft gezien. Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof bewezen dat [medeverdachte 2] en [verdachte] degenen zijn geweest die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben opgehaald en naar de loods hebben gebracht. De politie is omstreeks 18.00 uur bij de loods gearriveerd waarna omstreeks 18.20 uur de zwarte personenauto met onder andere [medeverdachte 2] en [verdachte] uit de loods is gevlucht en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de loods werden aangehouden. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] die dag dus ruim vijf uren in de loods hebben verbleven terwijl op dat moment cocaïne in die loods werd bewerkt.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat [betrokkene 1] op 19 mei 2019 in de loods is geweest op het moment dat ook [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in de loods aanwezig waren. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat zij hem daar toen heeft gezien en die verklaring vindt bevestiging in de omstandigheid dat een van de telefoonnummers die vermoedelijk in gebruik was bij [betrokkene 1] een zendmast heeft aangestraald op het moment dat (in elk geval) ook [verdachte] en [medeverdachte 2] in de loods waren en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] er - zoals hiervoor overwogen - dus ook (al) waren. Dat [betrokkene 1] toen ook in de loods was vindt bovendien bevestiging in de verklaring die [medeverdachte 2] direct na zijn aanhouding heeft afgelegd, inhoudende dat hij op bezoek was geweest bij degene van wie de loods was. Het hof begrijpt dat het hier gaat om degene die de loods in gebruik had, zijnde [betrokkene 1] .
In de loods is totaal ruim 15 kilo cocaïne aangetroffen. Het is naar het oordeel van het hof een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke hoeveelheid cocaïne een grote geldwaarde vertegenwoordigt en dat bij het bewerkingsproces (de cocaïnewasserij) meerdere mensen betrokken zijn die er alles aan zullen doen om dit proces aan het zicht van de buitenwereld te onttrekken. Gelet op de grote risico's die met het bekend worden van de productieplaats gepaard gaan moeten - buiten de betrokkenen - immers zo min mogelijk mensen op de hoogte zijn van wat er in de loods plaatsvindt. Naar het oordeel van het hof is een loods waarin een dergelijk proces plaatsvindt dan ook bij uitstek een plek waar geen willekeurige (onwetende) personen worden toegelaten die daar vervolgens langere tijd uitsluitend verblijven maar verder part noch deel aan het productieproces hebben, maar enkel personen die daarbij een wezenlijke rol vervullen en te vertrouwen zijn.
Daarnaast stelt het hof vast dat de cocaïne en de chemicaliën/goederen die bij het bewerkingsproces werden gebruikt over de gehele loods verspreid aanwezig waren en veelal open en bloot in het zicht lagen. Zo lagen er blokken cocaïne op de salontafel in de kantine, in een deels open droogkast, in een magnetron en in een persmal en bevonden de bewerkingsruimte (vol met daarvoor bestemde goederen) en droogkast zich in de open ruimte van de loods. Daarnaast hing er in de loods een zodanige chemische lucht dat die lucht door een openstaande deur van buitenaf kon worden geroken.
Voorts stelt het hof vast dat toen de politie arriveerde (en zich kenbaar maakte) geen van de (aanwezige) verdachten de deur opende of anderszins gehoor gaf aan de oproepen van de politie, hetgeen er op duidt dat zij iets te verbergen hadden.
Integendeel, [verdachte] en [medeverdachte 2] en in ieder geval een andere persoon zijn bij het horen van de politie direct op hoge snelheid met de auto weggevlucht. De auto hebben zij vervolgens even verderop achtergelaten, waarop zij te voet door een open veld hun vlucht hebben vervolgd. Een dergelijke reactie past naar het oordeel van het hof bij betrokkenheid bij het tenlastegelegde.
Nu de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, naar het oordeel van het hof op zichzelf genomen redengevend zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde medeplegen van het bewerken van cocaïne, mag van de verdachte verlangd worden dat hij een die redengevendheid ontzenuwende verklaring geeft. Het hof stelt dienaangaande vast dat [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat nadat de auto van [medeverdachte 2] de loods was binnengereden, hij is uitgestapt en een rondje te voet door de hal (het hof begrijpt de open ruimte van de loods) heeft gemaakt en dat hij daarna, vrijwel gedurende de hele periode dat hij in de loods is geweest, uitsluitend in de kantine aanwezig is geweest en daar de hele tijd heeft geslapen totdat de politie arriveerde en dat hij verder niets heeft gezien of gedaan. Het hof hecht aan die enkele niet onderbouwde verklaring geen geloof. In de eerste plaats stelt het hof vast dat de verdachte hieromtrent wisselend heeft verklaard. Bij de politie verklaarde hij in eerste instantie namelijk dat hij ‘een poosje' in slaap was gevallen en dat hij verder tv heeft gekeken en nog verschillende mensen in en uit de kantine heeft zien lopen. Daarnaast vindt het hof het volstrekt onaannemelijk dat [verdachte] , zoals hij heeft verklaard, op instigatie van [medeverdachte 2] is meegegaan naar de loods zonder dat hij wist waarom, zonder daarnaar te vragen en vervolgens nietsvermoedend urenlang in de kantine is blijven wachten totdat [medeverdachte 2] klaar was, terwijl hij verschillende voor hem onbekende personen de kantine in en uit zag lopen.
Daarnaast lagen verspreid in de gehele loods veelal in het zicht de cocaïne en de chemicaliën/goederen die bij het bewerkingsproces werden gebruikt en op een salontafel pal naast de bank, waarop [verdachte] in slaap zegt te zijn gevallen, twee blokken van in totaal 2 kg cocaïne. [verdachte] heeft geen (aannemelijke) verklaring gegeven voor zijn urenlange aanwezigheid in de productielocatie en de omstandigheid dat hij bij het arriveren van de politie direct is gevlucht. Het hof is dan ook van oordeel dat [verdachte] geen redelijke, de vorenbedoelde redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen derhalve geen andere conclusie dan dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van het bewerken van cocaïne door een groep personen, bestaande uit in elk geval [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] is komen vast te staan.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, op de wijze zoals bewezen is verklaard.”
2.4
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat hetgeen het hof heeft vastgesteld omtrent de gang van zaken bij de door medeverdachten verrichte gedragingen en rol van verdachte daarbij niet, althans niet zonder meer voldoende zijn om te kunnen aannemen dat de verdachte een zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage heeft geleverd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van het bewerken van ruim vijftien kilo cocaïne. Met name wordt betwist dat de door het hof vastgestelde feiten op zichzelf genomen redengevend zijn voor het bewijs van medeplegen van dit feit.
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat op 19 mei 2019 in de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] een productieplaats voor het bewerken van cocaïne is aangetroffen en dat dit bewerkingsproces die dag gaande was. In dat verband heeft het hof onder meer vastgesteld dat in alle ruimtes in de loods, door het hof aangeduid als ruimte A, ruimte B1, B2 en B3 en C, een grote hoeveelheid wit poeder werd aangetroffen, al dan niet in de vorm van blokken en brokken. Bij elkaar opgeteld bedroeg de totale hoeveelheid aangetroffen cocaïne 15.260 gram. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat in de loods diverse goederen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor de terugwinning/bewerking van cocaïne. Het hof heeft verder vastgesteld dat volgens de politie bij het betreden van de loods een sterke chemische lucht aanwezig was, die wordt omschreven als de kenmerkende geur die past bij het bewerken van cocaïne.
2.6
In verband met de betrokkenheid van de verdachte bij het (in vereniging) bewerken van de cocaïne heeft het hof vastgesteld:
(i) dat hij op 19 mei 2019 omstreeks 12.30 uur bij de loods is aangekomen met de medeverdachte [medeverdachte 2] ;
(ii) dat hij samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft opgehaald en naar de loods heeft gebracht;
(iii) dat hij samen met de medeverdachten die dag ruim vijf uur in de loods heeft verbleven, terwijl op dat moment cocaïne in de loods werd bewerkt;
(iv) dat een loods waar een bewerkingsproces van cocaïne plaatsvindt bij uitstek een plek is waar geen willekeurige (onwetende) personen worden toegelaten die daar vervolgens langere tijd uitsluitend verblijven maar verder part noch deel aan het productieproces hebben, maar enkel personen die daarbij een wezenlijke rol te vervullen hebben;
(v) dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] en een andere persoon bij het horen van de politie direct op hoge snelheid met de auto zijn weggevlucht, waarna zij de auto even verderop hebben achtergelaten en te voet hun vlucht hebben vervolgd, welke reactie naar het oordeel van het hof past bij betrokkenheid van het tenlastegelegde.
2.7
Het hof heeft geoordeeld dat deze feiten en omstandigheden op zichzelf genomen redengevend zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde medeplegen van het bewerken van cocaïne. De door de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat hij nadat de auto van [medeverdachte 2] de loods was binnengereden is uitgestapt en een rondje te voet door de hal heeft gemaakt en dat hij daarna, vrijwel gedurende de hele periode dat hij in de loods is geweest, uitsluitend in de kantine aanwezig is geweest en daar de hele tijd heeft geslapen totdat de politie arriveerde en dat hij verder niets heeft gezien of gedaan, heeft het hof als onaannemelijk terzijde geschoven.
2.8
In het middel wordt betoogd dat het hof de hiervoor onder (iv) genoemde aanname niet had mogen doen zonder vast te stellen dat het de bedoeling was deze productieplaats vaker te gebruiken. Ik zie echter niet in waarom een noodzaak tot geheimhouding en tot beperking van de toegang tot degenen die een wezenlijke rol vervullen minder groot zou zijn als de betreffende plaats enkel zou worden gebruikt voor de productie van de thans aangetroffen 15 kilo cocaïne. De bescherming van de drugs, de apparatuur en de betrokken personen (tegen opsporing) is dan nog steeds van groot belang.
2.9
Verder wordt betoogd dat de genoemde aanname niet alleen kan wijzen op medeplegen, maar ook op medeplichtigheid, bijvoorbeeld op werk als chauffeur. Ik acht het echter niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat een vijf uur lange aanwezigheid bij het productieproces van cocaïne in de beschreven omstandigheden op zichzelf wijst op deelname aan dat proces. Contra-indicaties hiervoor zie ik niet, ook niet dat de verdachte chauffeurswerkzaamheden heeft verricht. Uit de vaststellingen van het hof volgt slechts dat de verdachte samen met de bij het productieproces betrokken medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] door de medeverdachte [medeverdachte 2] naar de productieplaats is gebracht. De kern van het betoog van het hof is verder dat de verdachte geen aannemelijke contra-indicaties naar voren heeft gebracht.
2.1
Het hof heeft dan ook kunnen oordelen dat de feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van het bewerken van cocaïne door een groep personen, bestaande uit in elk geval de verdachte en drie medeverdachten die naar de vaststelling van het hof op die dag ook geruime tijd in de loods aanwezig zijn geweest. Het daarop gebaseerde oordeel dat de verdachte tezamen en in vereniging 15.260 gram cocaïne heeft bewerkt is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.

Afronding

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar sinds het instellen van het cassatieberoep is verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer 20-001312-20.