2.4Aan de bewezenverklaring heeft het hof de volgende bewijsoverweging – met weglating van voetnoten – ten grondslag gelegd:
“
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 2] niet betrouwbaar is en niet gebruikt mag worden voor het bewijs. De overige getuigenverklaringen zijn volgens de verdediging wisselend en wijzen niet naar verdachte.
Oordeel hof
Op 2 juli 2018 heeft de partner van [slachtoffer] , [betrokkene 1] , namens [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling. [slachtoffer] werd op dat moment in een kunstmatige slaap gehouden. [slachtoffer] en zijn partner waren op 29 juni 2018 bij de Albert Heijn in [plaats] . Terwijl [betrokkene 1] de boodschappen afrekende, liep [slachtoffer] alvast weg bij de kassa. Toen [betrokkene 1] de Albert Heijn uitliep, zag zij [slachtoffer] buiten op de grond liggen. [slachtoffer] was aan het stikken en aan het gorgelen in zijn eigen bloed. Er lag ook bloed onder zijn hoofd. [slachtoffer] is met een ambulance naar het UMC Utrecht gebracht. Aldaar bleek dat hij een schedelbasisfactuur had opgelopen. [slachtoffer] moest geopereerd worden, waarbij een drain werd aangelegd om het bloed en vocht uit zijn hersenen te halen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 29 juni 2018 op de parkeerplaats van de Albert Heijn in [plaats] was. Zij zag een gekke beweging en zag toen een man vallen. Zij dacht dat zij een klap of een duw zag.
Door de politie zijn de camerabeelden van de Albert Heijn bekeken. Hierop is te zien dat de lange verdachte een beweging maakt, waarna het slachtoffer op de grond valt.
Uit de letselrapportage van 10 juli 2018 blijkt dat een oud hematoom zichtbaar is op de linker onderkaak van [slachtoffer] . Dit hematoom past zeer goed bij een kaakslag.
Het hof concludeert uit de verklaring van [getuige 1] , de waarneming van de verbalisant en de letselrapportage dat [slachtoffer] een kaakslag heeft gekregen waarna hij ten val is gekomen.
Uit voornoemde letselrapportage blijkt voorts dat bij [slachtoffer] het volgende letsel is geconstateerd:
- fractuur links occipitaal doorlopend tot de schedelbasis en door het sphenoïd rechts;
- forse subdurale bloeding rechts (met mogelijk een component van oudere datum, met nu een acute component; forse massawerking met midlineshift naar links. Links frontaal een klein schilletje subduraal bloed);
- verspreid subarachnoïdaal bloed en contusiehaarden (in de hersenen zelf);
- excoriatie occipitaal links (huidafwijking/verwonding van m.n. de hoofdhuid op de plaats waar het hoofd de grond heeft geraakt).
Uit deze letselrapportage blijkt tevens dat [slachtoffer] gedurende een periode van zestien dagen in kunstmatige slaap is gehouden. Er heeft een operatie plaatsgevonden en na twee weken kon [slachtoffer] overgeplaatst worden van de IC naar een medium care afdeling. Na een opname in het UMC Utrecht en het BovenIJ ziekenhuis in Amsterdam, is [slachtoffer] overgeplaatst naar het revalidatiecentrum [...] in [plaats] .
Het hof is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] gezien de aard van het letsel en de aard en de noodzaak van het medisch ingrijpen dat heeft plaatsgevonden gekwalificeerd moet worden als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij is ook van belang dat ter terechtzitting van het hof is gebleken dat [slachtoffer] tot op heden nog altijd hinder ondervindt van de gevolgen van het opgelopen letsel en dat hij definitief is afgekeurd voor het beroep dat hij tot aan de mishandeling uitoefende.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat [slachtoffer] slachtoffer is geworden van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of bewezen kan worden dat verdachte de persoon is die zich schuldig heeft gemaakt aan deze mishandeling.
Op 3 juli 2018 heeft getuige [getuige 2] zich gemeld bij de politie. Hij verklaarde dat hij aanwezig was bij de mishandeling op 29 juni 2018 bij de Albert Heijn in [plaats] . [getuige 2] was daar samen met de persoon die [slachtoffer] heeft mishandeld. [getuige 2] beschrijft het verloop van de mishandeling en wijst een persoon genaamd " [naam 1] " aan als dader.
Op 6 december 2018 heeft getuige [getuige 2] wederom contact gehad met de politie. [getuige 2] werd op die dag uitgenodigd door de politie voor een nader getuigenverhoor. Later op die dag belde [getuige 2] de verbalisant met de mededeling dat een verhoor in de avond niet ging lukken. Daarbij vroeg [getuige 2] zich af waarom hij langs moest komen, aangezien hij van de zus van de dader had gehoord dat de dader al vast zat. Verdachte is op 5 december 2018 door de politie aangehouden en in verzekering gesteld. Uit het politiesysteem B.V.H. en de G.B.A. gegevens is gebleken dat getuige [getuige 2] getrouwd is geweest met de zus van verdachte.
Op 7 december 2018 is getuige [getuige 2] telefonisch gehoord door de politie. Tijdens dat verhoor wordt aan [getuige 2] voorgehouden dat verdachte de dader van de mishandeling zou zijn. De verbalisant houdt voor: “
Dus we hebben het over [verdachte] en uh klopt het dat [verdachte] geboren is in 1989?”. Getuige [getuige 2] antwoordt hier op: “
Ja dat zo[u] kunnen ja volgens mij wel ja.” Gezien deze verklaringen van getuige [getuige 2] , volgt het hof de verklaring van [getuige 2] op 3 juli 2018 en de verklaring van [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris niet voor zover hij “ [naam 1] ” noemt als dader van de mishandeling.
Uit onderzoek naar het telefoonverkeer van getuige [getuige 2] is naar voren gekomen dat verdachte waarschijnlijk de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is. Dit telefoonnummer straalde een mast in [plaats] aan rond het tijdstip van de mishandeling.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 8 augustus 2022 verklaard dat hij op 29 juni 2018 met [naam 2] naar verschillende afspraken is geweest in Beusichem, Buren, Culemborg en Utrecht. Hoewel hij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, heeft verdachte deze verklaring op geen enkele wijze onderbouwd.
Gelet op de onderzochte telefoongegevens acht het hof de verklaring van verdachte dat hij niet in [plaats] is geweest op 29 juni 2018 niet geloofwaardig en bieden deze gegevens steun aan de verklaringen van getuige [getuige 2] zoals die zijn afgelegd op 6 en 7 december dat hij het over verdachte heeft als dader van de mishandeling.
Het hof concludeert aldus uit de verklaringen van getuige [getuige 2] op 6 en 7 december 2018 en de onderzochte telefoongegevens dat verdachte de persoon is die op 29 juni 2018 [slachtoffer] heeft geslagen bij de Albert Heijn in [plaats] .
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] , waardoor zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] is ontstaan.”