ECLI:NL:PHR:2025:673

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
23/00330
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van vals geschrift en poging tot oplichting in cassatie

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1985, door het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2023 veroordeeld voor het opzettelijk afleveren en voorhanden hebben van valse geschriften, alsook voor poging tot oplichting. De verdachte had op 28 februari 2017 een kredietaanvraag ingediend bij een kredietverstrekker, waarbij zij valse documenten, waaronder een bankafschrift en loonstroken, had overgelegd. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de valsheid van de documenten en dat zij deze 'blindelings' had ingediend. Het hof oordeelde echter dat de verdachte op het moment van indienen wist dat de documenten vals waren, en dat haar verklaring ongeloofwaardig was. De verdediging voerde aan dat de verdachte de kredietaanvraag onmiddellijk had geannuleerd toen zij zich bewust werd van de valsheid van de documenten, maar het hof verwierp deze claim. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en geconcludeerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot vermindering van de opgelegde straf, maar tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00330

Zitting1 juli 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 26 januari 2023 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. "opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst" en 2. “poging tot oplichting”, veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. [1]
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en N. Gonzalez Bos, advocaat in Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schriftuur is het eerste middel ingetrokken.

Het tweede middel

2.
2.1
Het middel richt zich tegen het onder 1 en 2 bewezenverklaarde.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. zij op of omstreeks 28 februari 2017 te [plaats] , opzettelijk valselijk opgemaakte geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten - een bankrekeningafschrift en
- loonstroken, heeft afgeleverd en voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als waren deze echt en onvervalst;
2. zij op of omstreeks 28 februari 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, [A] te bewegen tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een doorlopend krediet van 45.000 euro, een vals opgemaakt bankrekeningafschrift en loonstroken heeft verstrekt, als ware die geschriften echten onvervalst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2023 heeft de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van pleitnotities. Deze pleitnotities houden voor zover van belang in:
“3. Voorzitter, de politierechter heeft cl veroordeeld omdat zij wist dat de salarisstroken en bankafschriften niet in orde waren en desalniettemin de stukken heeft opgestuurd naar [A] om een lening te krijgen. De politierechter ziet dit als vw opzet.
4. De verdediging zal hieronder uiteenzetten dat wij de eerbiedige mening toegedaan zijn dat vorenstaande ten onrechte is aangenomen door de politierechter.
(…)
7. Voorzitter, ik dien nu al op te merken, kijkend naar de aangifte dat te lezen valt dat cl -na telefonisch te zijn benaderd door de fraude expert- van meet af aan heeft aangegeven hoe de vork in de steel zit. Aan de expert liet zij weten dat de betaling a contant plaatsvond; in de nabije toekomst gaat de betaling per bank geschieden en de paperassen heeft zij zelf niet geregeld, maar een kennis ( [betrokkene 1] ), p. 3-4, welke ook werkzaam was bij het bedrijf. Ik kom hier zo nog op terug.
(…)
13. Cl ontkent de beschuldigingen ten stelligste en heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting aangegeven dat zij de documenten middels tussenkomst van [betrokkene 1] heeft ontvangen. Waarom van [betrokkene 1] hoor ik u misschien denken. [betrokkene 1] is/was degene die de boekhouding van [betrokkene 2] voor zijn rekening nam. Een reden die leidde tot een ontslagaanvraag zijdens cl was gelegen dat zij toentertijd in contanten werd uitbetaald. Daarnaast bleek dat [betrokkene 2] zijn afspraken niet nakwam en cl nooit volledig is betaald en zeker niet per bank.
14. Voorzitter, in eerste aanleg verwees ik naar de toestand van cl ivm een opname in een kliniek, doch kon ik dit niet met nadere stukken onderbouwen. Thans kan ik dan wel. Ik verwijs u hiervoor naar bijlage 1. U ziet dat cl kort voor het afsluiten van de overeenkomst is behandeld ivm een abortus d.d. 14 februari 2017. Ik kan u op z'n zachtst zeggen dat dit een behoorlijke wissel op haar heeft getrokken, te meer zij ook medicatie heeft moeten slikken, welke van invloed waren op haar geestesvermogens. Tot 6 weken na de ingreep heeft zij klachten gekend als vergeetachtigheid en nabloeden. Gelet op haar situatie was cl met haar hoofd geheel elders en heeft ze als een gevoelloze robot gefunctioneerd in de periode. Cl is dan ook tijdelijk bij een vriendin ingetrokken ter ondersteuning. Cl heeft na het ondervinden dat de stukken niet kloppen vóór het strafrechtelijk onderzoek van de benadeelde en de politie telefonisch de overeenkomst geannuleerd. Vorenstaande heeft zij in het verdachtenverhoor d.d. 9 mei 2018 al aangegeven, p. 40. Ook hier heb ik thans een bewijsstuk van, welke ontbrak in eerste aanleg. Ik verwijs u hiervoor naar bijlage 2. Bijlage 2 [reeds overlegd op 24 november 2020] behelst een mail waarin een ontvangstbevestiging is opgenomen van de annulering gericht aan de intermediair d.d. 7 maart 2017, zijnde 10 dagen vóór de aangifte. Ik verzoek u vorenstaande niet uit het oog te verliezen, nu dit atypisch is voor een persoon die middels valse geschriften de benadeelde wilt bewegen tot afgifte van geld! Voorzitter, even een zijpad de benadeelde wilde evenwel, gelet op haar uiteenzetting, dat cl aangifte zou indienen tegen de personen die haar geholpen hebben. Evenwel wilde cl dit niet doen, omdat zij tot op de dag vandaag (6 jaar na dato) immer nog bang is voor represailles van een grote groep duistere Egyptische mannen!
15. Voorzitter, cl heeft in mijn optiek als enige een consistente verklaring afgelegd en aangegeven dat zij niet de spierfysieke dader is en niet weet hoe zij dergelijke documenten moet maken en vervalsen. Het opzet ontbreekt dan ook aan de zijde van cl, temeer omdat toen zij erachter kwam dat zaken niet leken te kloppen zij tijdig aan de bel heeft getrokken en de aanvraag heeft geannuleerd. Hierdoor is het onder meer niet tot een voltooid feit gekomen.
(…)
22. Edelachtbare ik ga met deze stand van zaken verzoeken cl integraal vrij te spreken, gelet op de uiteenzetting van cl en haar beweegredenen is niet buiten twijfel vast komen te staan dat zij het oogmerk had tot wederrechtelijke bevoordeling, noch dat zij opzettelijk valselijk stukken heeft opgemaakt om tot bewijs te dienen (feit 1).
23. Cl heeft helemaal niet met haar gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg op de koop heeft genomen. Nimmer, is er sprake geweest van een bedrieglijk middel zijdens cl en evenmin heeft zij met het aanwenden van het bedrieglijke middel, mbt de causaliteit, iemand bewogen tot afgifte. Nogmaals, te meer het oogmerk ontbreekt (feit 2).
24. Kortom, de gedragingen kunnen m.i. cl niet worden toegerekend. Nu er geen sprake is van opzet en evenmin van oogmerk kan er niet tot een bewezenverklaring gekomen worden. Ik bepleit dan ook, met in achtneming van bovenstaande, cl integraal vrij te spreken, nu het overtuigend bewijs ontbreekt mijns inziens ontbreekt.”
2.4
Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende overweging opgenomen:

“Bespreking bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd. Hiertoe heeft de raadsman, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De verdachte heeft van meet af aan ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen haar ten laste is gelegd. De documenten die de verdachte ten behoeve van haar kredietaanvraag bij [A] , ingediend op 28 februari 2017, heeft aangeleverd zijn door een collega voor haar geregeld. De verdachte heeft destijds niet onderkend dat deze documenten vals waren; zij heeft deze documenten toegezonden aan de kredietverstrekker zonder van de inhoud daarvan te hebben kennis genomen. Op het moment van toezenden van de documenten wist de verdachte dus niet dat deze vals waren. Pas later, op 7 maart 2017, bekeek zij de documenten en zag zij dat dat deze vals waren. Zij heeft toen haar kredietaanvraag ogenblikkelijk geannuleerd. Op dat moment had zij nog niemand van [A] gesproken, Zij heeft derhalve nimmer het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling gehad, evenmin heeft zij opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het afleveren dan wel voorhanden hebben van valse documenten gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft op 28 februari 2017 online via Krediet.nl een kredietaanvraag voor een doorlopend krediet van € 45.000,00 gedaan bij [A] . Ter onderbouwing van deze kredietaanvraag heeft de verdachte onder andere een op haar naam gesteld ING bankafschrift van 28 februari 2017 alsmede twee op haar naam gestelde salarisspecificaties van haar werkgever, [B] B.V. betreffende het loon van januari 2017 en februari 2017 aan [A] doen toekomen. De beide specificaties vermelden de betaling van een netto loon per maand van € 2.473,19 op de bankrekening van de verdachte bij de ING bank. [A] concludeerde na onderzoek dat zowel het ING bankafschrift als de salarisspecificaties vals bleken te zijn.
Niet in geschil is dat voornoemde bescheiden vals zijn. De verdachte heeft dit immers erkend en verklaard dat zij voor haar werkzaamheden voor [B] B.V. cash werd betaald en dat zij haar salaris nimmer via de bank heeft ontvangen. De vraag die voorligt is of de verdachte op het moment dat zij betreffende documenten van [A] deed toekomen ermee bekend was dat het ging om valse documenten. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Dat de verdachte de betreffende documenten ‘blindelings’ aan de kredietverstrekker heeft toegezonden, zonder op enige wijze van de inhoud daarvan kennis te hebben genomen, komt het hof als volstrekt ongeloofwaardig voor en het hof zal die lezing derhalve om die reden reeds terzijde schuiven. Het gaat immers om een niet-dagelijkse transactie ter verkrijging van een krediet voor een zeer groot bedrag, waarbij het (bijna) niet voorstelbaar is dat de aanvrager geen enkele van de diverse aan te leveren officiële documenten inziet voordat deze worden ingestuurd, temeer het voor haar duidelijk moet zijn geweest dat de betreffende documenten van belang waren voor de toekenning van het door haar zelf aangevraagde doorlopende krediet. De verdachte heeft nog verklaard dat zij ten tijde van de aanvraag niet helder was, omdat zij medicijnen slikte. Welke gevolgen hieraan zouden moeten worden verbonden is door de verdachte, noch door haar raadsman gesteld. Voor zover hiermee de verdachte heeft willen betogen dat zij door deze verminderde helderheid (verminderd) toerekenbaar heeft gehandeld volgt het hof deze redenering niet, nu deze mogelijke omstandigheid de verdachte immers ook niet weerhouden heeft tot indiening van de kredietaanvraag.
De verdachte heeft derhalve naar het oordeel van het hof opzet gehad op het voorhanden hebben en afleveren van de valse documenten met het oogmerk [A] te bewegen tot het verstrekken van het door haar aangevraagd krediet.”
2.5
Het middel richt zich als gezegd tegen de bewezenverklaring van feit 1 en 2. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de bewijsvoering van het hof niet kan volgen dat de verdachte de in de bewezenverklaring onder feit 1 omschreven valse geschriften opzettelijk heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad en dat het hof is afgeweken van een daarover ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt althans dat het oordeel van het hof in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd ontoereikend is gemotiveerd. Ten aanzien van feit 2 wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof dat de verdachte het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, alsook het voor een strafbare poging vereist opzet niet toereikend is gemotiveerd.
2.6
Zoals volgt uit het hiervoor onder 2.4 weergegeven citaat van de bestreden uitspraak, heeft het hof wel degelijk gemotiveerd waarom het zowel het opzet (zoals tenlastegelegd onder feit 1) als het oogmerk (zoals tenlastegelegd onder feit 2) van de verdachte bewezen acht. De klacht dat het hof zonder de redenen daarvoor op te geven is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt faalt alleen al om die reden.
2.7
Verder wordt aangevoerd dat uit de overweging van het hof volgt dat het hof van oordeel is dat de verdachte had moeten onderkennen dat de desbetreffende geschriften vals waren, terwijl uit HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:548 volgt dat een dergelijke overweging het bewezenverklaarde opzet niet kan dragen.
2.8
De vergelijking die steller van het middel hier maakt met het arrest van 10 april 2018 gaat niet op. Het hof had in die zaak overwogen dat de verdachte "niet alleen [had] kunnen maar ook [had] moeten zien" dat de verklaringen onjuist waren ingevuld. Die omstandigheid kon volgens de Hoge Raad de gevolgtrekking dat de verdachte daarvan met opzet gebruik heeft gemaakt, niet dragen. In de onderhavige zaak heeft het hof zich niet van eenzelfde soort overweging bediend. Het hof heeft het door de verdachte geschetste scenario dat zij de betreffende documenten ‘blindelings’ aan de kredietverstrekker heeft toegezonden, zonder op enige wijze van de inhoud daarvan kennis te hebben genomen, als volstrekt ongeloofwaardig terzijde geschoven. Die overweging komt er, anders dan de steller van het middel meent, niet op neer dat de verdachte had moeten onderkennen dat de geschriften vals waren. Het hof stelt immers vast dat de verdachte op het moment dat zijn de documenten aan [A] deed toekomen ermee bekend was dat het ging om valse documenten.
2.9
Ten slotte wordt aangevoerd dat het hof vaststellingen had behoren te doen omtrent de door de verdachte aangevoerde contra-indicatie voor het aannemen van opzet, namelijk dat zij de kredietaanvraag ogenblikkelijk heeft geannuleerd toen zij (achteraf) kennis nam van de inhoud van de ingediende geschriften.
2.1
Ook deze klacht treft geen doel. Het hof heeft, als gezegd, de door de verdachte geschetste gang van zaken als volstrekt ongeloofwaardig terzijde geschoven en geoordeeld dat de verdachte op het moment dat zij de documenten instuurde ermee bekend was dat deze vals waren. Daarmee heeft het hof ook, zij het impliciet, de verklaring van de verdachte dat zij de kredietaanvraag ogenblikkelijk heeft geannuleerd toen zij (achteraf) kennis nam van de inhoud van de ingediende geschriften, als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het gaat om een niet-dagelijkse transactie ter verkrijging van een krediet voor een zeer groot bedrag, waarbij het (bijna) niet voorstelbaar is dat de aanvrager geen enkele van de diverse aan te leveren officiële documenten inziet voordat deze worden ingestuurd, temeer het voor haar duidelijk moet zijn geweest dat de betreffende documenten van belang waren voor de toekenning van het door haar zelf aangevraagde doorlopende krediet. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof, ook in het licht van hetgeen daarover door de verdediging naar voren is gebracht, niet gehouden.

Afronding

3.
3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar sinds het instellen van het cassatieberoep is verstreken. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden.
3.3
Verder heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHAMS:2023:146 (parketnummer 23-003953-18).