ECLI:NL:PHR:2025:679

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
23/03681
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake beslag en teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak betreft het een cassatieberoep ingesteld door de klager tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2023. De rechtbank had het klaagschrift, ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ongegrond verklaard. Dit klaagschrift strekte tot opheffing van het beslag en teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 700,-. De klager, geboren in 1992, had het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen. Het middel van cassatie richtte zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag.

Tijdens de procedure werd vastgesteld dat de klager op 30 november 2023 in de hoofdzaak was veroordeeld voor diefstal van een fiets. Het openbaar ministerie had op 1 december 2023 besloten tot teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de klager, maar dit bedrag was ter verrekening met openstaande bedragen bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) gebruikt. De klager was hierover op 27 december 2023 geïnformeerd. Door de teruggave van het geldbedrag aan de klager is het beslag geëindigd, waardoor de klager geen belang meer had bij zijn cassatieberoep. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt dan ook tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03681 B
Zitting17 juni 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de klager

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 21 september 2023 het ex art. 552a Sv ingediende klaagschrift strekkende tot opheffing van het beslag en tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag ten bedrage van € 700,- ongegrond verklaard.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag.

2.Ontvankelijkheid cassatieberoep

2.1
Ik kom aan de bespreking van het middel niet toe gelet op het volgende.
2.2
Op grond van de stukken van het geding kan worden vastgesteld dat de klager op 30 november 2023 in de hoofdzaak is veroordeeld voor diefstal van een fiets door middel van verbreking. In het vonnis heeft de politierechter beslist over het beslag ten aanzien van diverse voorwerpen, maar niet over het bij de klager inbeslaggenomen geldbedrag.
2.3
Uit namens mij ingewonnen inlichtingen bij het openbaar ministerie is gebleken dat op 1 december 2023 door het openbaar ministerie is beslist tot teruggave van het onder de klager in beslag genomen geldbedrag van € 700,- aan de klager en tot uitbetaling van dit bedrag aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) ter verrekening met bedragen die de klager vanwege onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen aan de staat verschuldigd was. [1]
2.4
Over deze verrekening is de klager door het CJIB op 27 december 2023 middels een brief geïnformeerd. [2] Daarbij is aan de klager medegedeeld dat het door het openbaar ministerie inbeslaggenomen geld is gebruikt om openstaande zaken bij het CJIB te betalen met de vermelding in welke zaken (aangeduid met CJIB-nummers) verrekening heeft plaatsgevonden en dat in één van deze zaken nu nog een bedrag van € 161,52 openstaat.
2.5
Door de teruggave van het geldbedrag aan de klager (beslagene) is het beslag ingevolge art. 134 lid 2 onder a Sv geëindigd. Daardoor heeft de klager geen belang meer bij zijn cassatieberoep tegen de beschikking van de rechtbank, zodat hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dat het geldbedrag vanwege de op grond van art. 6:1:13 Sv toegepaste verrekening uiteindelijk de facto bij het CJIB is terechtgekomen en niet bij de klager, maakt dat naar mijn oordeel niet anders.

3.Slotsom

3.1
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Tot deze verrekening is het openbaar ministerie ingevolge art. 6:1:13 Sv bevoegd.
2.Kenmerk IPR 1852134 met vermelding van parketnummer 10-244272-2.