ECLI:NL:PHR:2025:717

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
23/00885
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor diefstal met geweld en opzetheling, met motiveringsklachten over bewijsminimum en oogmerk van onttrekking

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1990, die is veroordeeld voor diefstal met geweld en opzetheling. Het gerechtshof Amsterdam bevestigde op 22 februari 2023 het vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. De verdachte heeft cassatie ingesteld op 6 maart 2023, waarbij zijn advocaat vier middelen van cassatie heeft voorgesteld. De eerste twee middelen richten zich tegen de bewezenverklaring in zaak A, die betrekking heeft op de diefstal van een geldbedrag van 7.325 euro en huissleutels uit een woning, waarbij geweld is gebruikt tegen de aangever. De verdediging betwist de bewijsvoering, met name de afhankelijkheid van de verklaring van de aangever zonder voldoende steunbewijs. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de aangever voldoende ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De overige middelen van cassatie hebben betrekking op de bewezenverklaring van opzetheling in zaak B, waarbij de verdachte een gestolen Apple Macbook Air voorhanden zou hebben gehad. De Hoge Raad concludeert dat de middelen falen en dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie strekt tot vernietiging van de bevestiging van de strafoplegging, maar verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/00885

Zitting24 juni 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

Het cassatieberoep

1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 22 februari 2023 (parketnummer 23-001752-21) het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2021 (parketnummer 13-046371-21) bevestigd, met dien verstande dat het hof de bewijsmotivering van zaak A heeft aangevuld. De verdachte is bij genoemd vonnis wegens (zaak A) “
eendaadse samenloop van diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en mishandeling” en (zaak B) “
opzetheling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest conform artikel 27 lid 1 Sr.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 23/00882 P. Dit betreft de met deze strafzaak samenhangende ontnemingszaak. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is op 6 maart 2023 ingesteld namens de verdachte. J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld. De eerste twee middelen komen op tegen de bewezenverklaring in zaak A. Het derde en het vierde middel komen op tegen de bewezenverklaring in zaak B.

Middel 1 en 2: zaak A

4. Ten laste van de verdachte is in zaak A bewezen verklaard dat hij

1. op 16 februari 2021 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [a-straat 1]
-
een geldbedrag van 7.325,- euro, en
-
huissleutels,
toebehorende aan [aangever 1] ,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door een raam (van de woning) te verbreken en welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte opzettelijke gewelddadig
-
voornoemde [aangever 1] in zijn gezicht heeft geslagen en
-
voornoemde [aangever 1] tegen zijn benen heeft geschopt en
-
met voornoemde [aangever 1] heeft gevochten;
2. op 16 februari 2021 te Amsterdam, [aangever 1] heeft mishandeld door voornoemde [aangever 1]
- in zijn gezicht te slaan en
- tegen zijn benen te schoppen en
- met voornoemde [aangever 1] te vechten;”
5. Met betrekking tot het bewijs en de door de verdediging gevoerde verweren heeft het hof – door de bevestiging van het vonnis van de rechtbank – de volgende overwegingen tot de zijne gemaakt:

Ten aanzien van zaak A (feit 1 en 2)
De rechtbank vindt op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het geldbedrag en de huissleutels heeft weggenomen en dat hij vervolgens geweld heeft gebruikt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangifte volgt dat aangever op 16 februari 2021 bij thuiskomst om 19.15 uur zag dat zijn voordeur openstond en er een persoon (verdachte) in de gang van zijn woning stond. Aangever, die nog op zijn scooter zat, had kort oogcontact met verdachte, die er vlak daarna rennend vandoor ging. Op dat moment heeft aangever zijn bromfiets op de grond gegooid en is achter verdachte aangerend. Uit de aangifte volgt verder dat verdachte, toen aangever hem te pakken had, zich verzette en aangever een aantal keer in zijn gezicht heeft geslagen en tegen zijn benen heeft geschopt. Bij de aangifte is een foto gevoegd, waaruit blijkt dat aangever letsel in zijn gezicht had. Aangever verklaarde dat een contant bedrag van 7.325,- euro en huissleutels waren weggenomen.
Getuige [getuige 1] hoorde ergens tussen 19.00 uur en 19.30 uur glasgerinkel en toen hij uit het raam keek zag hij een scooter op zijn kant liggen waarvan de lampen aan waren. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een gevecht tussen twee mannen heeft gezien.
Vaststaat dat er op 16 februari 2021 tussen 19.00 uur en 19.30 uur een inbraak heeft plaatsgevonden aan de woning aan de [a-straat 1] , waarbij een slaapkamerraam is ingeslagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaring van aangever in twijfel te trekken en gaat daarom uit van de juistheid van die verklaring. De rechtbank vindt ondersteuning voor de aangifte in de getuigenverklaringen, zoals hierboven opgenomen, en de foto van het letsel. Het dossier bevat te weinig informatie om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onderdeel ‘medeplegen’. (…).
6. Hieraan heeft het hof het volgende toegevoegd:
“Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof naar aanleiding van (een gedeelte van) het pleidooi van de raadsman in hoger beroep, de bewijsmotivering ten aanzien van zaak A als volgt aanvult.
In hoger beroep zijn drie getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris, onder wie de aangever die in lijn met zijn aangifte heeft verklaard. De verklaringen van deze getuigen hebben het hof niet gebracht tot een ander oordeel omtrent het bewijs dan dat van de rechtbank. Net als de rechtbank ziet het hof geen reden om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen. In reactie op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd onder nummers 22-24 van zijn pleitaantekeningen, overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de woninginbraak ook huissleutels zijn weggenomen. Voorts heeft de verdachte ook in hoger beroep ontkend in de woning te zijn geweest – welke verklaring wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen – en daarmee de redengevendheid van de bewijsmiddelen niet ontzenuwd.
7. De gebezigde bewijsmiddelen zijn (zie bijlage 2 bij het verkorte vonnis):

1. Een proces-verbaal van verhoor van de aangever [aangever 1] met nummer PL1300-2021034102-9 van 17 februari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , met bijlage, doorgenummerde pag. 003-006.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [aangever 1] , zakelijk weergegeven:
Ik wens aangifte te doen van inbraak in mijn woning waarbij er meerdere goederen zijn weggenomen. Tevens wil ik aangifte doen van mishandeling. Ik ben door de inbreker mishandeld. Ik woon aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op dinsdag 16 februari 2021, om 19:15 uur, kwam ik weer bij onze woning ik zag dat onze voordeur open stond en ik zag een jongen in onze gang staan.
Ik heb mijn bromfiets op de grond gegooid en ben achter hem aan gerend. Op de [a-straat] ter hoogte van nummer [...] had ik NN1 te pakken. Ik zag en voelde dat NN1 zich verzette. Ook voelde en zag ik dat NN1 mij 4 a 5 keer met platte hand in mijn gezicht sloeg. Tevens voelde ik dat NN1 mij trapte tegen mijn benen aan. Ik heb van de klappen in mijn gezicht krassen opgelopen. Achter de knie van mijn rechterbeen voel ik dat het nu nog helemaal dik is. Ik kan hierdoor ook moeilijk lopen. Ik voel dat de pijn helemaal naar mijn bovenbeenspier trekt. Tevens voel ik nu nog steeds pijn in mijn neus en heb ik steeds hoofdpijn.
Vervolgens kon NN1 opstaan en rende hij weer weg, nu richting de [b-straat] . Mijn buurman was er inmiddels ook bij gekomen. [betrokkene 1] en ik renden achter NN1 aan. Daar hebben [betrokkene 1] en ik hem vast gehouden en tegen een auto aan geduwd. Daar hebben we nog een minuut ongeveer gewacht en toen kwam de politie die hem van ons overnam.
Het volgende is weggenomen:
- contant geldbedrag van 7.325,- euro. Dit zijn verscheidene biljetten van 10, 20, 50 en 100 euro. Dit bedrag zat in 1 envelop en lag in de kledingkast tussen kleding in onze slaapkamer. Het geld is afkomstig van onze winkel. Wij hebben een dierenwinkel op de [e-straat 1].
- huissleutels.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021034102-5 van 16 februari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pag. 007-008.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij, verbalisanten zijn met de aangever meegelopen naar zijn woning om te kijken of er schade in de woning was. Op het moment dat wij bij de woning kwamen zijn wij naar binnen gegaan, in de woning troffen wij één ravage aan. De woning was overhoop gehaald en in een apart kamertje was een ruit kapot en lagen de kasten die voor het raam stonden allemaal plat.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] met nummer PL1300-2021034102-12 van 17 februari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pag. 012-013.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Ik keek vanaf de derde verdieping schuin naar links door het raam en zag aan de overkant van de straat t.h.v. de elektrische laadbaal, 2 vrij grote sterke mannen met elkaar in gevecht tussen de auto’s.
4. Een proces-verbaal van getuige [getuige 1] met nummer PL1300-2021034102-17 van 17 februari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pag. 014.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 16 februari 221 ik denk tussen 19:00 – 19:30 uur, hoorde ik glasgerinkel van buitenaf. Ik keek mijn raam uit, ik woon op de eerste etage. Ik keek op de [a-straat] uit en zag een man vanaf de hoek [c-straat] hoek [a-straat 1] , weglopen. Vanwaar de man wegliep lag er een scooter op zijn kant, waarvan de lampen aan waren.
5. Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning met nummer PL1300-2021034102-8 van 18 februari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pag. 025-026.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Het adres [a-straat 1] te [plaats] betrof een flatwoning (hoek) op de begane grond. Ik zag sporen van braak aan één van de ramen van de slaapkamers. Ik zag een grillige opening in dit raam. Ik zag glasdelen op het trottoir en op de vloer van de slaapkamer liggen. Ik zag dat dit raam uit enkelglas bestond. Ik heb een glasdeel uit de raamsponning veiliggesteld. In de slaapkamer waarvan het raam was vernield, zag ik goederen en voorwerpen verspreid liggen. Ik zag kastdeuren en laden openstaan. Ik zag dat de raambekleding, namelijk de luxaflex stuk was. In de woonkamer zag ik kastdeuren en laden open staan. Ik zag goederen en voorwerpen verspreid liggen over de vloer.”

Het eerste middel

De klacht
8. Het eerste middel richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 1 in zaak A en bevat de klacht dat de bewezenverklaring van diefstal in strijd met artikel 342 lid 2 Sv uitsluitend berust op de verklaring van de aangever. Hoewel het hof heeft geoordeeld dat de verdachte bij de woninginbraak (zaak A, feit 1) geld en huissleutels heeft weggenomen, blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat deze voorwerpen daadwerkelijk zijn weggenomen, noch dat de verdachte daarvoor verantwoordelijk is. Het enige bewijsmiddel waaruit dit zou kunnen worden afgeleid is de aangifte. Het overige bewijs geeft volgens de steller van het middel geen steun aan de bewering van de aangever dat de verdachte daarvoor verantwoordelijk is geweest.
Beoordelingskader
9. Bij de beoordeling van het eerste middel moet volgens vaste rechtspraak het volgende voorop worden gesteld:

Volgens het artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. [1]
10. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan bovendien worden opgemaakt dat niet is vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. [2] Voldoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. [3] Daarbij geldt wel dat tussen de verklaring van de aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. [4]
11. Deze rechtspraak komt er m.i. in essentie op neer dat wordt verlangd dat de inhoud van de betwiste getuigenverklaring globaal beschouwd in voldoende mate waarschijnlijker wordt doordat andere bewijsmiddelen die onafhankelijk van de getuigenverklaring bestaan, in dezelfde richting wijzen. Daarbij is dus niet vereist dat ieder afzonderlijk onderdeel van de betwiste getuigenverklaring wordt gedekt door méér dan één wettig bewijsmiddel.
De bespreking van het middel
12. Het hof heeft in lijn met de rechtbank vastgesteld dat de aangever op 16 februari 2021 bij thuiskomst zag dat zijn voordeur openstond en dat de verdachte in de gang van zijn woning stond. Het hof heeft daarnaast vastgesteld dat de aangever de scooter waar hij nog op zat op de grond heeft gegooid, achter de verdachte is aangerend en hem te pakken heeft gekregen, waarna de verdachte geweld tegen de aangever heeft gebruikt. Hoewel er in de bewijsmiddelen geen directe steun wordt gevonden voor de wegneming van het contante geldbedrag en de huissleutels, vindt de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging in de andere gebezigde bewijsmiddelen. Zo blijkt uit die andere bewijsmiddelen dat door de getuige [getuige 1] glasgerinkel werd gehoord en hij een scooter, met de lampen nog aan, op zijn kant op straat zag liggen. De verbalisant heeft een kapotte ruit waargenomen en in de woning een ravage aangetroffen. Het huis was overhoop gehaald. Tot slot heeft de getuige [getuige 2] waargenomen dat er twee mannen op straat met elkaar in gevecht waren. Daarnaast geeft het dossier blijk van het letsel van de aangever, doordat een foto met daarop waarneembaar letsel bij de aangifte is gevoegd.
13. In de bewijsmotivering ligt het oordeel besloten dat de verklaring van de aangever in de overige bewijsmiddelen ‘voldoende ondersteuning’ vindt, als voorgeschreven door artikel 342 lid 2 Sv. Gelet op de vooropstellingen over die wettelijke bepaling die ik hierboven onder randnummers 9 en 10 heb weergegeven, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en bovendien toereikend gemotiveerd.
14. Het middel faalt.

Het tweede middel

De klachten
15. Het tweede middel klaagt dat het hof heeft geoordeeld dat de verdachte geweld heeft toegepast tegen de aangever “
met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren”, terwijl uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte iets heeft weggenomen, noch dat hij met het bewezen verklaarde oogmerk heeft gehandeld.
16. De gebezigde bewijsmiddelen bieden volgens de steller van het middel onvoldoende steun voor dit oordeel, aangezien uit de feiten slechts blijkt dat de verdachte zich heeft geprobeerd te onttrekken aan het geweld van de aangever door weg te lopen en zich te verzetten door terug te slaan. Het enkele feit dat de verdachte op dezelfde plaats en tijd aanwezig was, is onvoldoende voor de bewezenverklaring van het oogmerk en de ten laste gelegde gedragingen.
De bespreking van het middel
17. Anders dan de steller van het middel aanvoert, bieden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen wel voldoende steun voor het oordeel dat de verdachte geweld heeft toegepast tegen de aangever met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren. Uit de bewijsmiddelen volgt immers niet dat de verdachte zich enkel heeft geprobeerd te onttrekken aan geweld van de aangever, doch dat hij zelf actief geweld heeft toegepast jegens de aangever, met name door het toebrengen van letsel, hetgeen wordt bevestigd door onder meer de aangifte en de daarbij toegevoegde foto van het letsel van de aangever en de verklaring van getuige [getuige 2] .
18. Gelet op de overige feiten en omstandigheden, zoals het tijdstip en de omstandigheden waaronder het geweld werd gepleegd – direct nadat de aangever de verdachte op heterdaad had betrapt in zijn woning – heeft het hof uit de bewijsmiddelen, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk, kunnen afleiden dat de verdachte heeft gehandeld met het in de tenlastelegging opgenomen oogmerk.
19. Het tweede middel is tevergeefs voorgesteld.

De bewezenverklaring en de bewijsmotivering in zaak B

20. In zaak B is ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij

omstreeks de periode van 15 december 2019 tot en met 14 februari 2020 te Amsterdam, een Apple Macbook (type: Air 11, serienummer: [...] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
21. Met betrekking tot het bewijs en de door de verdediging gevoerde verweren heeft het hof de volgende overwegingen van de rechtbank tot de zijne gemaakt:

Ten aanzien van zaak B
De rechtbank vindt op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de Apple Macbook Air, zoals in zaak B ten laste gelegd, en overweegt daartoe als volgt.
Op 22 februari 2020 is onder verdachte een telefoon in beslag genomen. Op basis van onderzoek van de telefoon werd verdachte als gebruiker van de telefoon aangemerkt, wat verdachte ook niet heeft ontkend. Op de telefoon werd onder meer een chatgesprek aangetroffen tussen ‘ [verdachte] ’ (verdachte) en ‘ [NN] ’ (hierna: NN), bestaande uit 623 berichten in de periode van 2 januari 2020 tot en met 14 februari 2020. Kort weergegeven vroeg NN in dit gesprek aan verdachte of hij nog goederen te koop had en vroeg verdachte of NN nog spullen nodig had. Ook vroeg verdachte wat NN voor bepaalde goederen wilde betalen, hadden verdachte en NN het over transportkosten en dat de goederen een bepaalde waarde in Marokko hebben. Er werd over verschillende goederen gesproken, waaronder een camera (Sony + 3 x lens), een iPad mini (‘r zonder code'), een pro 2017 (‘i-cloud weghalen kost 100 euro’), een Lenovo laptop, een Macbook pro en -voor het eerst op 8 februari 2020- over een Macbook Air. Bij verschillende chats werden foto’s meegestuurd en de politie heeft verschillende gefotografeerde goederen weten te herleiden tot een eerder gepleegde diefstal. De identiteit van ' [NN] ' is bij het onderzoek onbekend gebleven en verdachte wil over de identiteit van ‘ [NN] ’ niets verklaren.
De rechtbank is op basis van deze onderzoeksbevindingen van oordeel dat duidelijk is dat verdachte zich bezighield met verkoop van goederen, waaronder gegevensdragers. Niet is gebleken dat verdachte zich professioneel en op legale wijze met handel in deze goederen bezig hield. Uit de beschreven berichten komt een beeld naar voren van illegale handel. Zo wordt gesproken over het hebben van een nieuwe iPad waarover wordt opgemerkt “zonder code niks”. Uit de samenhang van de gesprekken leidt de rechtbank af dat verdachte zich bezig hield met verkoop van gestolen goederen. Op 14 februari 2020 wordt door verdachte een foto van een Apple Macbook Air 11 verzonden naar [NN] . Op de foto is het serienummer zichtbaar van de Apple Macbook Air 11 die eerder, tussen 15 en 17 december 2019, was gestolen uit café [A] . In het chatgesprek lijkt verdachte de laptop te koop aan te bieden aan [NN] . Verdachte heeft hierover geen vragen willen beantwoorden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de gestolen laptop voorhanden heeft gehad en dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de laptop van diefstal, of in elk geval van een misdrijf, afkomstig was. (…).
22. De gebezigde bewijsmiddelen zijn:

1. Een proces-verbaal van verhoor van de aangever [aangever 2] met nummer PL1300-2019264384-1 van 19 december 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , met bijlage, ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [aangever 2] , zakelijk weergegeven:
Ik kom aangifte doen van een inbraak in mijn café. Ik ben samen met [betrokkene 2] de eigenaar van het Café [A] , gelegen op de [d-straat 1] te [plaats] . Op dinsdag 17 december 2019 omstreeks 08.30 uur werd ik gebeld door een politiemedewerker. Hij vertelde mij dat het raam van de opslagruimte van het café was geforceerd. Ik ben vervolgens direct naar het café toe gegaan. Ik zag dat het rechter raam was ingeslagen. Ik zag dat het linkerraam ook gebroken was. Ik zag dat de houten balken in de vensterbank die de houten platen tegen hielden eruit waren gewrikt. Ik zag dat de houten platen waarmee het raam was gebarricadeerd naar achteren waren geduwd. Ik wist van de mede-eigenaar [betrokkene 2] , dat zijn laptop naast de kassa lag. Ik zag dat zijn laptop niet meer naast de kassa lag. De laptop is weggenomen. Het betreft een Apple Macbook Air. Het serienummer is: [...] .
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019263730-30 van 29 oktober 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , met bijlagen, doorgenummerde pag. 005-032.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 29 oktober 2020 werd ik gevraagd om onderzoek te doen in de uitgelezen telefoon. Deze telefoon is onder [verdachte] inbeslaggenomen. Ik heb onderzoek gedaan of dat de verdachte/beslagene [verdachte] ook daadwerkelijk de gebruiker was van deze telefoon.
Het is aannemelijk dat hij de gebruiker is van de telefoon gezien:
- Gebruikersnaam: [...]
- Naam: [verdachte]
- Selfies: waarop duidelijk zichtbaar de voor mij ambtshalve bekende [verdachte] op staat
GESTOLEN GOED (D)Bij enkele producten worden foto’s verstuurd.
In chat nr 591-592 wordt er een foto van een Apple verstuurd.
Is als bijlage D toegevoegd. In de excel bijlage B heb ik deze groen gearceerd.
Af te lezen is dat het om een Apple betreft met een Serial [...]
Ik, verbalisant [verbalisant 8] , heb onderzoek gedaan in het politiesysteem. Ik zag dat het genoemde goed als gestolen stond geregistreerd namelijk onder BVH nummer :
PL1300_BVH_2019264384_1 : Gekwal. Diefstal In/uit Bedrijf/Kantoor (A23)
Feit gepleegd tussen 15-12-2019 om 08:30 en 17-12-2019 om 09:00
Adres [d-straat 1] [plaats] (Nederland).

Het derde en het vierde middel

De klachten
23. Het derde middel bevat een klacht over het oordeel dat de verdachte een Apple MacBook (hierna: laptop) voorhanden heeft gehad, terwijl uit de bewijsmiddelen slechts volgt dat de verdachte een afbeelding van die laptop op zijn telefoon had. Het enkele bezit van een afbeelding kan, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet dragend zijn voor het oordeel dat de verdachte de desbetreffende laptop zelf voorhanden heeft gehad, aldus de steller van het middel. Het vierde middel bevat een motiveringsklacht over het oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van de laptop
wistdat het om een door misdrijf verkregen goed ging. De twee middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
De bespreking van de middelen
24. Het hof heeft de motivering van het oordeel dat de verdachte de laptop zelf voorhanden heeft gehad van de rechtbank overgenomen. Uit die (hierboven onder randnummer 21 aangehaalde) bewijsmotivering valt onder meer op te maken dat op de telefoon van de verdachte een chatgesprek (d.d. 14 februari 2020) is aangetroffen tussen de verdachte en NN (‘ [NN] ’) waarin het – kort gezegd – ging over te koop aangeboden goederen en waarbij de verdachte o.a. een foto van de laptop naar NN heeft verstuurd (bewijsmiddel 2).
25. Uit de bewijsmotivering volgt bovendien dat het in bewijsmiddel 2 bedoelde chatgesprek uit (véél) meer bestaat dan een foto van de laptop en het verkoopaanbod. Kennelijk heeft de rechtbank (en dus ook het hof) uit het omvangrijke chatgesprek tussen de verdachte en NN afgeleid dat de verdachte zich bezighield met het aanbieden en verkopen van gestolen voorwerpen, waaronder de laptop, en op basis daarvan vastgesteld dat de verdachte de laptop dus ook voorhanden heeft gehad en dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat de laptop door diefstal, althans door misdrijf verkregen was.
26. Dit oordeel houdt wat mij betreft in cassatie stand. De onder 21 aangehaalde bewijsmotivering behelst een globale weergave van de inhoud van het in bewijsmiddel 2 bedoelde chatgesprek. Op welke feiten en omstandigheden het hof (in navolging van de rechtbank) zijn gevolgtrekkingen baseert, is echter – kennelijk ook aan de steller van het middel – volkomen duidelijk. Het is de inhoud van het chatgesprek dat het hof reden geeft voor zijn oordeel dat de verdachte zich bezighield met de verkoop van gestolen goederen en dat de verdachte (dus) moet hebben geweten van de criminele herkomst van de laptop die hij aanbood en die hij (dus) voorhanden moet hebben gehad. Bij gebreke van een die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft het hof dit oordeel m.i. uit de inhoud van het chatgesprek kunnen afleiden.
27. Het derde en het vierde middel falen.

Slotsom

28. Alle middelen falen en kunnen naar mijn inzicht worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
29. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat in cassatie de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering.
30. Naast hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt, heb ik ambtshalve geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
31. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de bevestiging van de strafoplegging, tot vernietiging van de door de rechtbank opgelegde straf, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf en (ten slotte) tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Ontleend aan HR 15 oktober 2024,
2.Zie onder meer HR 22 september 2020,
3.Zie onder meer HR 19 mei 2015,
4.HR 26 januari 2010,