ECLI:NL:PHR:2025:724

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/01078
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het beroep inzake de bruikbaarheid van de PBC-rapportage voor de oplegging van een tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2024 het vonnis van de rechtbank Overijssel bevestigd, waarbij de verdachte voor moord is veroordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. De verdediging heeft in cassatie aangevoerd dat de PBC-rapportage, die als basis diende voor de tbs-maatregel, verouderd en onvolledig is. De conclusie van de procureur-generaal is dat het middel faalt, omdat het hof voldoende informatie had om de tbs-maatregel op te leggen. De verdediging heeft verzocht om nieuw gedragskundig onderzoek, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het PBC-onderzoek niet gemankeerd of onvolledig was. De verdediging heeft betoogd dat de rapportage niet kan dienen als basis voor de tbs-maatregel, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende basis was voor de conclusies van de gedragsdeskundigen. De zaak heeft betrekking op de vraag of de PBC-rapportage voldoende is om de tbs-maatregel te rechtvaardigen, gezien de psychische toestand van de verdachte en de omstandigheden van het delict.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01078
Zitting1 juli 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem (21-004619-22), heeft bij arrest van 13 maart 2024 het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 14 oktober 2022, waarbij de verdachte voor moord is veroordeeld, bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Het hof heeft aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, opgelegd en gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd (hierna: de tbs-maatregel) en verder heeft het hof opnieuw beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 24/01077. In die zaak concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 21 maart 2024 ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld. Het middel behelst – kort gezegd - de klacht dat de verwerping van het “verweer/u.o.s.” dat het door het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) over de verdachte opgestelde rapport [1] mankementen vertoont, onvolledig en verouderd is en daarom niet kan dienen als basis voor het opleggen van een tbs-maatregel tekortschiet, omdat het hof niet, althans onvoldoende, is ingegaan op hetgeen de verdediging in dit verband heeft aangevoerd.
1.4
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
2.
De bewezenverklaring, de oplegging van de tbs-maatregel en de bruikbaarheid van de PBC-rapportage
2.1
Voordat ik het middel inhoudelijk bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring en de overwegingen van het hof over de op te leggen maatregel weer, als ook hetgeen door de verdediging is aangevoerd en door het hof is overwogen over (de bruikbaarheid van) de PBC-rapportage.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 24 september 2021 te [plaats] , een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door hem met een mes 29 keer in de borst, buik, rug, flanken, hals en meerdere ledematen te steken en/of snijden.”
2.3
Ten aanzien van de oplegging van de tbs-maatregel heeft het hof het volgende overwogen:

Oplegging van straf en maatregel
(…)
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet dient te worden opgelegd op basis van rapportages die bijna twee jaar oud zijn. (…)
Het oordeel van het hof
De diagnostische conclusie en adviezen van de gedragskundigen
Psycholoog [betrokkene 1] en psychiater [betrokkene 2] komen in het PBC-rapportage tot de diagnostische conclusie dat verdachte kampt met ernstige persoonlijkheidsproblematiek, verslavingsproblematiek en een met zowel de persoonlijkheidsproblematiek als de verslavingsproblematiek samenhangende kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van psychotische symptomen.
De persoonlijkheidsproblematiek komt in gedragsmatige zin tot uiting in een ernstig verstoorde emotie- en agressieregulatie. Onder invloed van middelen worden de reeds zwakke emotie- en agressieregulatie-mechanismen verder ondermijnd. Daarnaast komt de al wankele realiteitstoetsing onder invloed van met name cocaïne en amfetamine verder onder druk te staan. In combinatie met slaapdeprivatie heeft dit in het verleden geleid tot ontwikkeling van psychotische symptomen, waaronder waanvorming en hallucinaties. De onderzoekers missen zicht op de daadwerkelijke psychische conditie van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Zo is niet duidelijk geworden of verdachte al dan niet kampte met toegenomen achterdocht. De mate van het middelengebruik door verdachte en de invloed daarvan op zijn functioneren ten tijde van het tenlastegelegde zijn evenmin duidelijk geworden. Daarnaast missen de onderzoekers in belangrijke mate zicht op gebeurtenissen die voorafgingen aan het tenlastegelegde en daarmee ook op het motief en het delictscenario.
Ondanks het beperkte zicht op het delictsscenario wordt in het tenlastegelegde een belangrijke verwevenheid gezien met de beperkingen van verdachte ten gevolge van zijn persoonlijkheidsproblematiek. Dit brengt de psycholoog en de psychiater tot het advies om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Zij merken daarbij op dat er mogelijk sprake was van verdergaande psychische ontregeling, vanwege de invloed van het middelengebruik of mogelijk vanwege psychotische symptomen. Zij kunnen dat echter niet onderbouwen op basis van de beschikbare informatie. Zij kunnen de door verdachte aangevoerde reden voor zijn handelen ook niet verifiëren. Juist gezien de kwetsbaarheden in de persoonlijkheid van verdachte zou deze reden bijgedragen kunnen hebben aan een verdere afname van de agressieregulatie. Dit alles leidt ertoe dat een verdergaande vermindering van de toerekeningsvatbaarheid mogelijk is, maar niet op gedragsmatige grond onderbouwd kan worden. Tot slot ligt het, op basis van dit onderzoek en ongeacht het scenario, niet in de rede te adviseren om verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen.
De psychische problematiek van verdachte is sterk verweven met het risico van gewelddadig gedrag. Het risico van gewelddadig gedrag wordt versterkt door het middelengebruik. Echter, ook zonder middelengebruik is er sprake van risico op gebruik van geweld. De snel opkomende krenking bij verdachte in combinatie met het gebrek aan remming maken dat ook agressieve feiten zoals het tenlastegelegde zich opnieuw kunnen voordoen. Er zijn nauwelijks beschermende factoren aan te wijzen die bijdragen aan het temperen van dit risico. Verdachte mist een feitelijk steunend netwerk. Hij heeft geen sociaal-maatschappelijke inbedding. Hij staat niet open voor daadwerkelijke hulpverlening. De onderzoekers achten het risico van ernstig gewelddadig gedrag hoog.
Gezien het aan de psychische problematiek verbonden risico, wordt behandeling noodzakelijk geacht. De aard van deze problematiek veronderstelt een behandeling van lange duur. De aard van het geconstateerde risico maakt dat een dergelijke behandeling binnen een beveiligde omgeving plaats dient te vinden. De psycholoog en de psychiater adviseren aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
(…)
Het hof zal verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toerekenen, zoals is geadviseerd door psycholoog [betrokkene 1] en psychiater [betrokkene 2] . Het hof begrijpt opmerkingen van de gedragskundigen over mogelijkheid van een verdergaande vermindering van de toerekeningsvatbaarheid aldus dat zij op basis van de beschikbare informatie niet op gedragskundige gronden kunnen vaststellen of de stoornissen van verdachte sterker hebben doorgewerkt in zijn handelen ten tijde van het bewezenverklaarde, maar dat er geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
(…)
Oplegging van maatregel
Op grond van de diagnostische conclusie van de gedragskundigen stelt het hof vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde meerdere ziekelijke stoornissen van de geestvermogens bestonden. Naast de antisociale persoonlijkheidsstoornis van verdachte met borderline en narcistische kenmerken, die in ieder geval heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde, is bij hem sprake van stoornissen in het gebruik van alcohol en verschillende middelen, zoals amfetamine en cocaïne, en een met zowel de persoonlijkheidsproblematiek als de verslavingsproblematiek samenhangende kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van psychotische symptomen. Gelet op de stoornissen van verdachte en het daaruit voortvloeiende hoge recidiverisico is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist, dat hij ter beschikking wordt gesteld.
[D] sluit zich in het reclasseringsadvies van 22 juli 2022 aan bij het advies van gedragskundigen om verdachte van overheidswege te verplegen. De reclassering verwacht dat verdachte zich onvoldoende zal conformeren aan voorwaarden. De ernst van de psychopathologie maakt dat stappen richting een herhaling van het indexdelict onvoldoende ondervangen kunnen worden in een voorwaardelijk kader. Gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met hoge risico dat verdachte zich aan voorwaarden zal onttrekken, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof zal de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opleggen ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
2.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2024 blijkt dat de raadsman het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Die pleitnota houdt, voor zover van belang, het volgende in:

Geen TBS
29.De verdediging meent dat bij de huidige stand van zaken geen TBS dient te worden opgelegd. In de kern zou een TBS-oplegging worden gebaseerd op rapportages die bijna 2 jaar – 22 maanden – oud zijn.
30.De verdediging heeft op 1 mei 2023 uitvoerig gemotiveerd dat in hoger beroep nieuw gedragskundig onderzoek moet worden verricht. Zij handhaaft dit onverkort. Om onnodige herhaling te voorkomen verzoek ik uw hof de alinea's
[A-G: 31 t/m 45]van de pleitnota hieronder als hier herhaald, ingelast en ter zitting van uw hof voorgedragen te beschouwen en uw toestemming in het proces-verbaal van deze zitting aan te tekenen op de voet van artikel 326 lid 4 Sv. De genoemde alinea's zijn ook op 1 mei 2023 voorgedragen.
Bij afwijzing van dit verzoek zal ik de genoemde alinea's alsnog integraal voorgedragen. [2]
31."Op 23 januari 2023 heeft de stafjurist per e-mail de vorige advocaat van cliënt laten weten dat alle verzoeken die door de vorige advocaat per appelschriftuur zijn ingediend door de poortraadsheer zijn afgewezen. Deze beslissing is niet gemotiveerd. Wel is aangegeven dat de verzoeken ter zitting kunnen worden herhaald. Dat wordt nu gedaan voor zover het de wens van de verdediging betreft dat nieuw onderzoek wordt gedaan door een psychiater en psycholoog.
Motivering
32.De belangen voor cliënt zijn groot. Hij wordt verdacht van een van de ernstigste misdrijven die wetboek van strafrecht kent: moord. Door de rechtbank is cliënt veroordeeld tot een lange gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar en tbs. Tbs met dwangverpleging duurt lang. De gemiddelde duur loopt inmiddels weer op richting negen jaar, maar de maatregel kan in potentie levenslang duren. Alleen dit gegeven al maakt dat de rechter ruimhartig zou moeten omgaan met een verzoek om een second opinion zoals thans wordt gedaan. Dat is in het belang van het recht van cliënt op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
33.Daar komt bij dat het deskundigheidsgebied ten aanzien waarvan de wens bestaat om een second opinion te laten verrichten bepaald niet de meest harde wetenschap betreft: psychologie en psychiatrie. In dit verband valt erop te wijzen dat een verdachte die geconfronteerd wordt met een uitslag van DNA-onderzoek vrijwel altijd een recht heeft om een second opinion te laten verrichten op de voet van artikel 151a lid 6 Sv terwijl in zijn algemeenheid wordt aangenomen dat dergelijk onderzoek wetenschappelijk harder bewijs oplevert dan gedragskundige onderzoek.
34.Het onderzoek door het Pieter Baan Centrum zoals dat in eerste aanleg is verricht is onvolledig. Belangrijke conclusies konden niet of onvoldoende stellig worden getrokken.
35.De psycholoog rapporteert dat cliënt soms moeite had om mee te werken aan het onderzoek. De psycholoog ziet dat dat niet kwam door een proceshouding maar uit onvermogen. Beschreven wordt dat cliënt te geëmotioneerd was gesprekken voort te zetten. Deze onmacht bij cliënt is invoelbaar wanneer dat in de tijd wordt geplaatst. Tussen het ten laste gelegde en het onderzoek in het PBC zit niet veel tijd. Cliënt moest – als verantwoordelijke voor de dood van een ander mens – met zichzelf in het reine komen. Een proces om te accepteren waar je na een dergelijke daad verantwoordelijk voor bent kan veel tijd kosten. Cliënt had daar toen hij in het PBC verbleef geen hulp of behandeling voor gehad.
36.Weliswaar stelt de psycholoog cliënt goed te hebben leren kennen en dat tot diagnostiek kon worden gekomen maar de vraag is hoe goed dat is gelukt gelet op de beperkingen van het onderzoek. Hoeveel heeft cliënt niet van zichzelf kunnen laten zien tijdens het onderzoek? Dat is een open vraag zonder nieuw onderzoek.
37.Cliënt is thans verder in het verwerkingsproces en wil volledig meewerken aan nieuw onderzoek. In dat geval zal ook een andere beperking kunnen worden weggenomen dat het PBC kende. De psycholoog onderkent dat het milieuonderzoek beperkt bleef doordat cliënt daaraan geen medewerking verleende. Bij nieuw te verrichten onderzoek zal cliënt ook hier volledige medewerking aan verlenen.
38.Cliënt heeft traumatische gebeurtenissen ervaren in het contact met het slachtoffer voorafgaand aan het ten laste gelegde. Het ten laste gelegde zelf was een traumatische ervaring en uit het PBC-rapport blijkt ook dat de ontwikkeling van cliënt doorspekt is met traumatische ervaringen. Toch komt de psycholoog niet tot de diagnose van een posttraumatische stresstoornis. Daar mag een onderbouwing bij worden verwacht maar die ontbreekt. Dat is problematisch nu een juiste diagnose een rol speelt bij de vraag naar de mate van doorwerking van stoornis in delict en de noodzaak van (stevigheid) van behandeling.
39.In het licht van het betoogd valt op dat de psychiater een posttraumatische stresstoornis niet Iijkt af te wijzen in relatie tot de ervaringen van cliënt in aanloop naar het ten laste gelegde. De psychiater komt ter zake echter niet tot diagnostiek. Vervolgens benoemt de psychiater wel traumatisering in de ontwikkeling van cliënt die bovendien is verankerd in diens persoonlijkheid, maar toch stelt hij niet de diagnose posttraumatische stresstoornis. Ook hij laat na dit te onderbouwen.
40.Van belang is dat het middelengebruik in het PBC-rapport als relevant aspect wordt benadrukt. Verwezen wordt naar verschillende getuigen die verklaren dat cliënt in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde alsook op de dag van het ten laste gelegde onder invloed verkeerde van middelen.
41.De psycholoog stelt dat er sprake is van een psychotische stoornis door middelengebruik. De psychiater beschrijft dat cliënt psychotisch kan ontregelen onder toenemende druk in combinatie van middelengebruik. Hij stelt dat de psychotische kwetsbaarheid deels samenhangt met de weinig geïntegreerde persoonlijkheidsstructuur maar dat cliënt met name onder invloed van middelen (cocaïne en amfetamine) tot daadwerkelijke psychotische ontregeling kan komen. Om die reden komt ook hij tot een psychotische stoornis door een middel. De psychiater wijst erop dat in het verleden ook een psychotische stoornis is vastgesteld. Cruciaal kan de overweging van de deskundige zijn dat op basis van het PBC-onderzoek een kwetsbaarheid voor psychotische ontregeling, met name onder invloed van middelen, wordt gesignaleerd, terwijl er geen aanwijzingen zijn voor psychotische ontregeling buiten middelengebruik om. Belangrijk is de conclusie dat psychotische episoden telkens verdwenen na een goede nachtrust en staken (of verminderen) van middelengebruik.
42.Weliswaar wordt gesteld dat agressief handelen
bijvoorbeeld naar een vriendin
ook naar voren kan komen zonder psychotische symptomen: de vraag is hoe dit was tijdens en rond het ten laste gelegde, juist gelet op genoemde verklaringen van getuigen die duiden op het gegeven dat cliënt toen onder invloed was van middelen. In dit verband is de overweging in het PBC-advies van belang dat cliënt in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde excessief gebruik gemaakt zou hebben van alcohol en cocaïne. Uit het dossier komen
aldus het PBC
enkele aanwijzingen naar voren van psychotische symptomen in de periode, voorafgaande aan het ten laste gelegde. Het gaat dan om verhoogde achterdocht en het zien van zaken die er niet zouden zijn. Onderzoekers hebben de ernst en aard van dit laatste echter niet kunnen verifiëren.
43.Sterker nog: Het PBC concludeert dat mogelijk sprake was van verdergaande psychische ontregeling vanwege de invloed van het middelengebruik of mogelijk vanwege psychotische symptomen. Onderzoekers kunnen dat op basis van de beschikbare informatie echter niet onderbouwen. Ook de door betrokkene aangevoerde reden om te komen tot zijn handelen hebben onderzoekers niet kunnen verifiëren.
44. Als cliënt onder invloed
of voor een belang deel onder invloed
van een psychose tot een heftig delict kwam als het ten laste gelegde is dat belangrijke informatie voor de beantwoording van de vraag of tbs noodzakelijk is om delicten zoals ten laste gelegd te voorkomen. Als immers drugsgebruik een belangrijke oorzaak is van het delict is een behandeling die vooral op middelengebruik gericht is aangewezen. Daarvoor is tbs niet in de eerste plaats geschikt en bedoeld.
45.Het PBC mist in belangrijke mate zicht op de gebeurtenissen die voorafgingen aan het ten laste gelegde en daarmee ook op het motief en het delictscenario. Tevens missen onderzoekers zicht op de daadwerkelijke psychische conditie van betrokkene tijdens het ten laste gelegde. Zo is niet duidelijk geworden of cliënt al dan niet kampte met toegenomen achterdocht. De mate van het gebruik van middelen (met name alcohol en cocaïne) en de precieze rol daarvan in zijn functioneren ten tijde van het ten laste gelegde konden eveneens niet geheel worden opgehelderd. Tegen deze achtergrond moet worden getwijfeld aan de conclusie dat er sprake zou zijn van verminderde toerekenbaarheid. Extra voeding voor deze twijfel is de overweging van het PBC dat er mogelijk sprake was van vergaande psychische ontregeling door de invloed van en middelengebruik of psychotische symptomen. De deskundigen kunnen dat echter niet onderbouwen. Wel houden zij de mogelijkheid open van een verdergaande vermindering van de toerekeningsvatbaarheid, maar ook dat is niet door hen te onderbouwen. Het is wel van belang hier meer duidelijkheid over te verkrijgen gelet op de invloed daarvan op de strafbaarheid en strafwaardigheid en dus de strafmaat.
46.Niet alleen is het verrichtte onderzoek zeer gedateerd. Het is ook gemankeerd en onvolledig. Naast het reeds aangevoerde wordt op het volgende gewezen.
47.Het PBC erkent dat ook het gegeven dat het onderzoek in corona-tijd maakte dat er beperkingen waren. Naast het aangevoerde is ook dit een reden nieuw onderzoek te gelasten. Het PBC ziet dat er beperkingen zijn ten opzicht van onderzoek in de tijd voor de coronacrisis.
48.Eerder is aangevoerd dat het milieuonderzoek beperkingen kende omdat cliënt geen toestemming gaf contact te leggen met zijn netwerk. De beperkingen waren echter ernstiger. Het PBC schrijft dat het ook niet mogelijk was informatie te verkrijgen van de huisarts, GGZ-instelling [A] , GGZ [B] , [C] en [D] .
49.De verdediging meent dat niet kan worden gezegd dat het niet belangrijk is hier wel even informatie over te verkrijgen. Cliënt is – zoals eerder aangegeven – bereid bij een nieuw onderzoek toestemming te geven om contact te leggen met zijn netwerk en alle genoemde instanties en eventuele overige instantie die gewenst zijn.
Conclusie
50. In hoger beroep wordt op de voet van artikel 231 Sv primair verzocht nader gedragskundig onderzoek te laten verrichten door een andere psycholoog en psychiater dan die in 1e aanleg onderzoek deden.
51. Het is van belang dat zo'n volledig mogelijk beeld over cliënt wordt verkregen zodat uw hof een afgewogen beslissing kan nemen. Voor cliënt is het van belang dat nieuwe onderzoekers met een zo onbevangen blik en objectieve houding onderzoek doen. Dat is het meest gegarandeerd bij nieuwe rapporteurs. In dat geval zal cliënt zich volledig kunnen openstellen voor en onderwerpen aan een gedragskundig onderzoek.
52.Subsidiair wenst cliënt gebruikt te maken van het recht zoals bedoeld in artikel 230 Sv een deskundige aan te wijzen die het recht heeft de in 1e aanleg opgemaakte rapportages te onderzoeken. Voor het geval het subsidiaire verzoek wordt toegewezen wijst cliënt aan de psycholoog [betrokkene 3] en/of de psychiater [betrokkene 4] . Beide deskundigen worden bemiddeld door het NIFP en staan ingeschreven in het NRGD".
2.5
Blijkens datzelfde proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aan hetgeen is opgenomen in zijn pleitnota mondeling nog het volgende toegevoegd:
“(…) De verdediging meent dat er op dit moment geen ruimte is voor oplegging van TBS. In het bijzonder meen ik dat het verzoek tot een nieuw gedragsonderzoek op een eerder moment ten onrechte is afgewezen. De huidige rapportages zijn heel oud. De wettelijke termijn voor gebruik van een rapportage is niet voor niet één jaar. De zitting is voortgezet in de stand van de zitting van 1 mei 2023. U heeft gevraagd hoe ik daarnaar kijk en u heeft gelijk dat pro forma zittingen niet meetellen. Juridisch kan ik niet zeggen dat het oude PBC-rapport niet kan worden gebruikt.
(…)
De belangen voor cliënt zijn erg groot en psychologie en psychiatrie zijn geen harde wetenschappen. Er wordt door de psycholoog ook gerapporteerd dat cliënt door onvermogen niet goed kan meewerken aan het onderzoek. Het feit dat iemand nog vol in zijn emoties zit, kan het onderzoek belemmeren doordat iemand zich niet volledig kan openstellen.
Nu is cliënt verder in zijn verwerkingsproces en wil hij meewerken, ook aan het milieuonderzoek. Het eerdere onderzoek heeft plaatsgevonden in coronatijd en is daardoor gemankeerd. Ook ontbreekt informatie van de huisarts, GGZ-instelling [A] , GGZ-instelling [B] , [C] en [D] . De weigering van cliënt om toestemming te geven daar informatie op te vragen, heeft te maken gehad met het advies van zijn voormalige advocaat. [Cliënt] is nu wel bereid die toestemming te geven.
Ik verzoek het hof dan ook het onderzoek te heropenen en alsnog te bevelen dat opnieuw onderzoek wordt gedaan door andere gedragsdeskundigen die met een frisse blik naar deze zaak kunnen kijken. Het hof heeft mijn subsidiaire verzoek gebaseerd op art. 230 van het wetboek van strafvordering afgewezen op 1 mei 2023 onder verwijzing naar de stand van het geding. Dat argument werp ik verre van mij. Als dat verzoek toen was toegewezen was er ruim voldoende tijd geweest voor nieuw onderzoek. (…)”
2.6
Het hof heeft de verzoeken tot nieuw/nader
[A-G: in feitelijke aanleg worden deze termen door elkaar gebruikt, ik volsta met “nader”]onderzoek in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:

Het verzoek om nieuw gedragskundig onderzoek te laten verrichten
De raadsman heeft de verzoeken van de verdediging om in hoger beroep nieuw gedragskundig onderzoek te laten verrichten, die hij ter zitting van 1 mei 2023 uitvoerig heeft gemotiveerd, ter zitting van 31 januari 2024 herhaald en nader toegelicht. Het al verrichte onderzoek is niet alleen zeer gedateerd, maar ook gemankeerd en onvolledig geweest. Het milieuonderzoek kende beperkingen omdat verdachte geen toestemming gaf contact te leggen met zijn netwerk. Het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) schrijft dat het ook niet mogelijk was informatie te verkrijgen van de huisarts, GGZ-instelling [A] , GGZ [B] , [C] en [D] . Verdachte is nu wel bereid bij een nieuw onderzoek toestemming te geven om contact te leggen met zijn netwerk en alle genoemde en overige instanties. De raadsman heeft primair verzocht nader gedragskundig onderzoek te laten verrichten door een andere psycholoog en psychiater dan die eerder onderzoek hebben verricht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een deskundige aan te wijzen die het recht heeft de eerder opgemaakte rapportages te onderzoeken. De raadsman heeft meer subsidiair bepleit de duur van de op te leggen gevangenisstraf aanzienlijk te matigen ten opzichte van de eis van het openbaar ministerie gelet op de geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het openbaar ministerie heeft zich verzet tegen toewijzing van dit verzoek en gesteld dat de
noodzaak voor nader onderzoek onvoldoende is gebleken.
Het oordeel van het hof
Het onderzoek van het Pieter Baan Centrum (PBC)
Naar het oordeel van het hof is het PBC-onderzoek niet gemankeerd of onvolledig geweest.
Verdachte is tijdens zijn observatieopname in het PBC van 17 januari 2022 tot en met 1 maart 2022 onderzocht door een multidisciplinair team dat onder andere bestond uit forensisch milieuonderzoeker [betrokkene 5] , psycholoog [betrokkene 1] en psychiater [betrokkene 2] . De onderzoekers hebben kennisgenomen van de beschikbare stukken die zijn vermeld in paragraaf 1.5 van het PBC-rapport, waaronder het strafdossier van zowel deze zaak als twee oudere zaken tegen verdachte, politiemutaties over de periode van maart 2017 tot en met 11 november 2021 en rapportages over verdachte die zijn uitgebracht in de periode van 23 juli 2012 tot en met 30 november 2020.
Uit het verslag van het milieuonderzoek volgt dat verdachte geen bezwaar heeft gemaakt tegen het benaderen van referenten uit zijn netwerk, met uitzondering van zijn toenmalige vriendin en ex-partners. De rapporteur heeft geen contact opgenomen met de toenmalige vriendin van verdachte, omdat hun relatie na de tenlastegelegde feiten was ontstaan. Uit de samenvatting van de geraadpleegde stukken in het verslag volgt dat de relaties van verdachte met drie ex-vriendinnen al geruime tijd voor het tenlastegelegde waren beëindigd. Uit het verslag blijkt verder dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ook al lange tijd geen contact meer heeft gehad met GGZ [A] , GGZ [B] en [C] .
Verdachte heeft, kort voor het tenlastegelegde, op 23 september 2021, nog wel contact gehad met zijn toezichthouder van [D] , zoals blijkt uit het reclasseringsadvies van 27 september 2021. Op basis van de geraadpleegde stukken, meerdere gesprekken met verdachte en diverse gesprekken met leden van zijn netwerk heeft milieuonderzoeker [betrokkene 5] de levensloop van verdachte tot en met zijn opname in het PBC uitvoerig beschreven in het verslag van het forensisch milieuonderzoek.
De rapporterende psycholoog [betrokkene 1] en psychiater [betrokkene 2] verkregen informatie over verdachte uit de beschikbare stukken, het forensisch milieuonderzoek, de observaties van de groepsleiding, en hun gesprekken met verdachte. Voorafgaand aan de beantwoording van de vraagstelling schrijven zij het volgende
: “Betrokkene werkt mee aan het onderzoek en verleent toestemming aan derden om informatie over hem te verstrekken. Hij neemt actief deel aan de activiteiten op de afdeling, aan de gesprekken met het onderzoekend team en aan het psychologisch testonderzoek. Ook laat hij zich lichamelijk onderzoeken. Dit alles heeft geleid tot voldoende basis om de vragen te beantwoorden. ”
Het hof constateert dat psychiater en de psycholoog beschikten over voldoende informatie om alle onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Ter terechtzitting in eerste aanleg hebben deze gedragsdeskundigen hun conclusies en adviezen nader toegelicht, waarbij zij ook vragen van de verdediging hebben beantwoord. Het hof acht zich op basis van de PBC-rapportage met de mondelinge toelichting van psycholoog [betrokkene 1] en psychiater [betrokkene 2] , in combinatie met overige informatie over de persoon van verdachte in het dossier, voldoende voorgelicht. Het hof acht het niet noodzakelijk opnieuw onderzoek naar de persoon van verdachte te laten verrichten door een andere psycholoog en psychater, dan wel de in eerste aanleg over hem uitgebrachte rapportage(s) te laten onderzoeken door een andere gedragskundige. Daarom zal het hof zowel het primaire verzoek als het subsidiaire verzoek afwijzen.”
2.7
De voornoemde verzoeken zijn door de verdediging eerder, te weten op de terechtzitting in hoger beroep van 1 mei 2023, op een vrijwel identieke wijze gedaan. [3] Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft het hof die verzoeken toen als volgt afgewezen:
“Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee:
(…)
- dat het primaire verzoek om nieuw onderzoek te laten verrichten wordt afgewezen.
Het PBC kan op basis van de stukken geen helderheid krijgen over het precieze middelengebruik en het vermeend seksueel misbruik. Dit is niet een kwestie van onjuist of onvolledig onderzoek, maar hangt samen met de beperkingen van de zaak. Een nieuw gedragskundig onderzoek zal daarover op basis van het beschikbare strafdossier niet meer helderheid kunnen verschaffen. De mensen in de omgeving van verdachte hebben verklaard over zijn middelengebruik, ook kort na het tenlastegelegde feit. Dit is de informatie die er is. Gelet op de onderbouwing van het verzoek om nieuw onderzoek te laten verrichten acht het hof dit niet noodzakelijk.
- dat het subsidiaire verzoek om onderzoek te laten verrichten wordt afgewezen.
Het subsidiaire verzoek om twee deskundigen naar de rapportage van het PBC te laten kijken geeft de verdediging in de fase bij de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris een vrij sterke positie. Inmiddels staat de zaak inhoudelijk op zitting en moet naar de noodzakelijkheid van een dergelijk onderzoek worden gekeken. In het verlengde van het primaire verzoek ziet het hof, gelet op de onderbouwing, geen reden om andere deskundigen naar de rapportage te laten kijken. Ook het subsidiaire verzoek is niet noodzakelijk. Het staat de verdediging vrij om eigen onderzoek te laten verrichten en dit te laten inbrengen in de procedure.”

3.Bespreking van het middel

3.1
In het middel wordt, als gezegd, opgekomen tegen de verwerping van het “verweer/u.o.s.” dat de zich in het dossier bevindende PBC-rapportage “niet kan dienen als basis voor het opleggen van een TBS-maatregel”, omdat “het rapport niet alleen mankementen vertoont en onvolledig is, maar ook is verouderd”. Volgens de stellers van het middel schiet die verwerping te kort, omdat het hof daarbij niet, althans niet voldoende, is ingegaan “op hetgeen de verdediging specifiek heeft aangevoerd ten aanzien van de oudheid van het rapport en de gewijzigde (proces)houding van de verdachte die niet alleen zelf mogelijk nog iets kon zeggen over zijn gesteldheid en feiten en omstandigheden, maar daarnaast ook toestemming zou hebben gegeven nadere informatie in te winnen bij de huisarts, GGZ-instelling [A] , GGZ [B] , [C] en [D] , en dat door de corona periode goed onderzoek werd bemoeilijkt”.
3.2
Uit de toelichting op het middel volgt dat de stellers van het middel de opvatting huldigen dat het in feitelijke aanleg gegeven commentaar op het PBC-rapport (kort gezegd: gebrekkig en gedateerd), niet alleen ten grondslag is gelegd aan
een verzoektot nader gedragskundig onderzoek, maar ook (tevens) heeft te gelden als de onderbouwing van
een verweerdat op grond van een dergelijk gebrekkig en gedateerd rapport geen tbs-maatregel kan worden opgelegd. In de toelichting wordt (onder 1.10) namelijk gesteld dat door de verdediging ter zitting is verzocht “(beknopt weergegeven) nader onderzoek te verrichten hetgeen door het hof is afgewezen.
Voorts [cursivering door mij, A-G]heeft de verdediging aangevoerd dat (beknopt weergegeven) het eerder opgestelde rapport niet alleen mankementen vertoont en onvolledig is, maar ook is verouderd, zodat dit rapport niet kan dienen als basis voor het opleggen van een TBS-maatregel”.
3.3
Ik begin met het (vermeende) verweer met betrekking tot de ouderdom van het rapport. Dat in feitelijke aanleg ook specifiek een – zelfs als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan te merken –
verweeris gevoerd, dat op basis van het gedateerde PBC-rapport geen tbs-maatregel kan worden opgelegd, kan ik niet uit de stukken afleiden. Hoogstens kan worden gezegd dat in feitelijke aanleg is
gestelddat geen tbs-maatregel dient te worden opgelegd op basis van een PBC-rapport dat bijna twee jaar oud is (zie randnr. 2.4 onder punt 29 en randnr. 2.5, eerste alinea van het citaat). Deze stelling is echter nauwelijks onderbouwd. Sterker nog, de verdediging voegt in één adem aan deze stelling toe dat ze “juridisch” niet kan betogen dat het PBC-rapport niet kan worden gebruikt. [4] Dan houdt het al snel op. Kennelijk heeft ook het hof hetgeen de verdediging heeft opgemerkt over de ouderdom van het rapport niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv. Het hof is immers, met de oplegging van de tbs-maatregel op basis van het beschikbare PBC-rapport, voorbijgegaan aan deze stelling van de verdediging, zonder daar ook maar één woord aan te wijden. Mij lijkt dat volkomen terecht: het gaat immers niet om een duidelijk en door argumenten geschraagd standpunt dat is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. [5] Hetgeen de verdediging over de ouderdom van het rapport heeft opgemerkt, behoefde dan ook geen respons op grond van art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv. Er is ook geen ander wettelijk motiveringsvoorschrift dat de rechter daartoe verplicht. Kortom, voor zover het middel steunt op de opvatting dat in feitelijke aanleg een dergelijk – als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan te merken – verweer is gevoerd, mist het feitelijke grondslag en faalt het.
3.4
Voor zover het middel ervan uitgaat dat in hoger beroep door de verdediging het verweer is gevoerd dat de PBC-rapportage vanwege – kort gezegd – mankementen en onvolledigheden niet gebruikt kan worden voor de oplegging van een tbs-maatregel, faalt het eveneens bij gebrek aan feitelijke grondslag. Uit de pleitnota’s en de processen-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 mei 2023 en 31 januari 2024 blijkt immers zonneklaar dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd over de gebrekkige inhoud van het beschikbare PBC-rapport (enkel) moet worden begrepen als onderbouwing van een verzoek tot nader onderzoek (zie bijvoorbeeld randnr. 2.4 onder punt 30). Uit het arrest van het hof blijkt dat het hof de verdediging ook zo heeft begrepen. Onder het kopje “Het verzoek om nieuw gedragskundig onderzoek te laten verrichten” bespreekt het hof immers uitgebreid hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de in haar optiek bestaande mankementen en onvolledigheid van het door het PBC verrichte onderzoek (zie de hiervoor onder randnr. 2.6 geciteerde passages uit het arrest). Zo nuanceert het hof allereerst het door de verdediging aangedragen mankement dat de verdachte geen toestemming zou hebben gegeven contact te leggen met zijn netwerk, door te overwegen dat uit het verslag van het milieuonderzoek volgt dat de verdachte alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het benaderen van zijn toenmalige vriendin en ex-partners, maar niet tegen het benaderen van overige referenten van zijn netwerk. Daarnaast relativeert het hof hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht over de, inmiddels bestaande, bereidheid van de verdachte om toestemming te geven tot contact met eerdere zorgverleners, door erop te wijzen dat uit het verslag van het milieuonderzoek volgt dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde al langere tijd geen contact meer heeft gehad met een groot aantal van de door de verdediging genoemde instanties. Al met al, zo stelt het hof vast, heeft de milieuonderzoeker de levensloop van de verdachte tot en met zijn opname in het PBC uitvoerig kunnen beschrijven. Daarnaast constateert het hof dat de rapporterende psycholoog en psychiater beschikten over voldoende informatie om alle onderzoeksvragen te beantwoorden.
3.5
Daarmee geeft het hof blijk van zijn oordeel dat het door het PBC verrichte onderzoek niet gemankeerd of onvolledig is geweest. Dat oordeel is m.i. begrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Datzelfde geldt voor de in het verlengde van dit oordeel liggende beslissing tot afwijzing van het verzoek tot nader onderzoek. In de visie van het hof bestaat daartoe immers geen noodzaak. Dat, zoals door de stellers van het middel in dit verband nog naar voren is gebracht, de rapporteurs gedurende het onderzoek op bepaalde zaken geen zicht hebben verkregen, maakt dit niet anders. Er was immers, zo heeft het hof ook geconstateerd, voldoende basis voor de rapporteurs om tot een diagnostische conclusie en adviezen te komen.
3.6
Dat het hof bij de afwijzing van het verzoek tot nader onderzoek niet ook specifiek is ingegaan op het – ter onderbouwing van dat verzoek – aangedragen argument van de verdediging dat “het onderzoek in corona-tijd maakte dat er beperkingen waren”, [6] doet aan het voorgaande niet af. Kennelijk – en niet onbegrijpelijk – is het hof, in het licht van het oordeel van de rapporterende deskundigen die meenden dat sprake was van een voldoende onderzoeksbasis om de gestelde onderzoeksvragen te beantwoorden, van oordeel geweest dat de in verband met het coronavirus in het PBC getroffen maatregelen – waarvan in de rapportage overigens slechts in algemene zin melding wordt gemaakt – geen relevante beperkingen voor het onderhavige onderzoek hebben opgeleverd.
3.7
Kortom, (ook) voor zover met het middel is bedoeld op te komen tegen de (motivering van) afwijzende beslissing van het hof op het verzoek tot nader onderzoek, faalt het.

4.Slotsom

4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 RO gebaseerde overweging.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Het betreft een Rapportage pro Justitia van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie: Pieter Baan Centrum, van 2 mei 2022. In mijn conclusie verwijs ik naar deze rapportage als “PBC-rapport” of “PBC-rapportage”.
2.Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2024 is de voorzitter akkoord gegaan met het verzoek om de punten 30 [A-G: ik begrijp 31] tot en met 45 van de pleitnota als voorgedragen te beschouwen.
3.De op de terechtzitting in hoger beroep van 1 mei 2023 overgelegde pleitnota is – wat betreft de verzoeken tot nader onderzoek
4.Dat geen rechtsregel aan het gebruik van de rapportage in de weg staat, wordt overigens ook door de stellers van het middel onderkend. In de toelichting wordt door hen onder punt 1.10 opgemerkt dat het slechts is “omdat het hof op 1 mei 2023 op een zitting de zaak formeel voor het eerst in behandeling heeft genomen, dat niet gezegd kan worden dat de rapportage overeenkomstig art. 37a, derde lid, Sr slechts mag worden gebruikt met instemming van partijen”.
5.A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
6.In het middel wordt hiervan gemaakt dat in feitelijke aanleg het standpunt is ingenomen dat “door de corona periode