ECLI:NL:PHR:2025:867
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatie over berechting in afwezigheid van verdachte en overschrijding redelijke termijn
In deze zaak gaat het om de berechting van de verdachte in afwezigheid, waarbij de Hoge Raad op 9 september 2025 een conclusie heeft getrokken. De verdachte was eerder door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot hechtenis voor vier weken wegens overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat van de verdachte, M.J. Lamers, heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel klaagt dat het hof ten onrechte de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte heeft afgedaan. De advocaat stelde dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de verdachte gedetineerd was, maar het hof heeft hier geen nader onderzoek naar gedaan.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2023 was de verdachte niet aanwezig, maar was zijn raadsvrouw, F.S. Baardman, wel aanwezig. Zij verklaarde dat de verdachte op de hoogte was van de zitting, maar in Frankrijk verbleef vanwege een overlijden in de familie. De stukken van het geding toonden aan dat de verdachte op het juiste adres was opgeroepen, maar er was geen bewijs dat hij op dat moment gedetineerd was. De Hoge Raad concludeert dat de vermelding van detentie in het proces-verbaal een kennelijke misslag betreft.
De Hoge Raad merkt op dat de redelijke termijn van berechting in cassatie is overschreden, maar dit leidt niet tot strafvermindering, mits de uitspraak voor 3 oktober 2025 wordt gedaan. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.