10.3Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4], pagina 32 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik stelde een onderzoek in naar de inhoud van de inbeslaggenomen bigshopper. De bigshopper is voorzien van het goednummer 23 96401. Ik zag dat er in de bigshopper drie (3) zwartkleurige ondoorzichtige sealbags zaten. Ik heb vervolgens één (1) van de zwartkleurige sealbag geopend. Ik zag dat er in deze zwartkleurige sealbag, drie (3) doorzichtige sealbags zaten. Na het openen van één (1) van deze sealbags herkende ik de inhoud van de doorzichtige sealbags ambtshalve als zijnde hennep, genoemd op lijst 2 van de Opiumwet. Ik herkende de hennep aan de kenmerkende geur, kleur en samenstelling van de stof. Na onderzoek bleek dat alle doorzichtige sealbags voorzien waren van hennep. Ik heb vervolgens de hennep gewogen en dit bleek netto, exclusief het verpakkingsmateriaal, zeven (7) kilogram te betreffen. Vervolgens stelde ik een onderzoek in naar de inhoud van de inbeslaggenomen kartonnendoos. De kartonnen doos is voorzien van het goednummer 2396402. Ik zag dat er in de kartonnen doos één (1) zwartkleurige ondoorzichtige sealbag zat. Ik heb vervolgens deze zwartkleurige sealbag geopend. Ik zag dat er in deze zwartkleurige sealbag, drie (3) doorzichtige sealbags zaten. Na het openen van één (1) van deze sealbags herkende ik de inhoud van doorzichtige sealbags ambtshalve als zijnde hennep, genoemd op lijst 2 van de Opiumwet. Ik herkende de hennep aan de kenmerkende geur, kleur en samenstelling van de stof. Na onderzoek bleek dat alle doorzichtige sealbags voorzien waren van hennep. Ik heb vervolgens de hennep gewogen en dit bleek netto, exclusief het verpakkingsmateriaal, drie (3) kilogram te betreffen. In totaal trof ik tien (10) kilogram hennep aan verdeeld over de bigshopper en de kartonnen doos.”
8. Het hof heeft omtrent het bewijs overwogen (met weglating van de voetnoten):
“
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat sprake is van verlengde uitvoer van de tenlastegelegde hennep. Op het moment dat door de politie de achtervolging op de verdachte is ingezet, bevond hij zich op de snelweg in Nederland. Omdat er vroeg is ingegrepen, kan niet worden vastgesteld dat hij voornemens was om met de hennep naar België door te reizen. De verdediging heeft geconcludeerd dat daardoor alleen het opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde hennep wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het hof overweegt dienaangaande, deels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
In artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet wordt onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in artikel 2 en 3’ - voor zover in casu relevant - begrepen: ‘(...) het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen (...) of het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar, voer of luchtvaartuig aanwezig hebben van de middelen, of van die voorwerpen of goederen’. Bestendige jurisprudentie ter zake van het begrip ‘(binnen en) buiten het grondgebied van Nederland brengen’ van de genoemde middelen maakt duidelijk dat dit begrip ruim wordt uitgelegd, waarbij van enige relatie met of betrokkenheid bij het daadwerkelijk (binnen of) buiten het grondgebied van Nederland brengen niet hoeft te zijn gebleken (vgl. o.a. HR 10 november 1992, NJ 1993/225 en HR 21 november 2006, ECLL:NL:HR:2006:AY9575).
De verdachte heeft wisselend verklaard over de bestemming van de hennep. Samengevat heeft hij verklaard dat het zijn bedoeling was om de hennep van Breda naar Roosendaal te brengen. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat die verklaring als ongeloofwaardig terzijde dient te worden gesteld.
Het hof stelt voorop dat gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank de verdachte wist dat in Breda op de parkeerplaats bij IKEA een hoeveelheid drugs in de kofferbak van zijn auto is gelegd. Immers, ter terechtzitting op 14 april 2022 heeft hij verklaard dat hij in opdracht van [...] naar Nederland is gekomen om drugs te vervoeren en dat daartoe een blanke jongen op de parkeerplaats van IKEA een grote zak en een doos in de kofferbak van zijn geleende auto heeft gelegd. Voorts heeft de verdachte in zijn eerste verhoor verklaard dat hij wist dat het om ‘wiet, ‘cannabis’ ging. In zijn eerste verhoor doet de verdachte het voorkomen alsof de drugs zomaar in de kofferbak van zijn auto werden gelegd toen hij op de parkeerplaats stond te roken. Over de bestemming van de drugs heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd. Zo zegt hij tijdens het 1e verhoor dat hij de hennep in Roosendaal en Bergen op Zoom zou gaan verkopen omdat daar veel dealers zijn; ook verklaart hij in dat kader over de verkoop aan Franse mensen. Tijdens het 2e verhoor en ter terechtzitting in eerste aanleg zegt verdachte dat hij de drugs slechts moest vervoeren. Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst verklaard dat hij de hennep zou moeten afleveren bij de parkeerplaats van KFC te Roosendaal.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat die verklaringen als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden gesteld. Bij zijn oordeel heeft het hof mede gelet op de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De verdachte reed in een auto met valse Belgische kentekenplaten, was ten tijde van zijn aanhouding in België woonachtig en hij was alleen en kortstondig in het kader van het onder 1 tenlastegelegde handelen in Nederland. De tien kilogram hennep zijn kort voor zijn staande houding op een parkeerplaats in de nabijheid van de Belgische grens in zijn auto gelegd en op deze locatie vinden vaker drugstransporten plaats. Genoemde omstandigheden en gedragingen passen bij de door het Flexibel Interventie Team beschreven modus operandi. Daarbij verlaten Belgische en Franse voertuigen na de overdracht van drugs de speciale ontmoetingsplekken (zoals de parkeerplaats bij IKEA in Breda) om vervolgens via de A58 dan wel de A4 of via het onderliggende wegennet de grensovergang Nederland-België te passeren en zo de drugs te exporteren.
Nu het dossier verder geen steun biedt voor het verweer van de verdediging dat het de bedoeling was dat de hennep in Nederland verhandeld zou worden en zijn verklaringen niet alleen wisselend zijn, maar ook als vaag gekenschetst kunnen worden, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dat de verdachte de bedoeling had om de hennep naar het buitenland uit te voeren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van het buiten het grondgebied van Nederland brengen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid juncto artikel 3, onder A van de Opiumwet. Dat de hennep Nederland niet daadwerkelijk heeft verlaten, doet daaraan gelet op de hiervoor beschreven gedragingen en omstandigheden niet af.
Gelet op het hiervoor overwogene concludeert het hof dat verdachte opzet heeft gehad op de uitvoer van hennep naar België.”