ECLI:NL:PHR:2025:882

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
23/01964
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude en opzet op valsheid in geschrift

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, maar wel is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven weken voor een ander feit. De verdachte heeft een hypothecaire lening aangevraagd bij de ING Bank, waarbij hij een valse werkgeversverklaring heeft overgelegd. Het gerechtshof heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 april 2014 bij de hypotheekadviseur is geweest en de valse werkgeversverklaring heeft aangeleverd, terwijl hij wist dat deze vals was. De verdachte heeft verklaard dat hij nooit bij het bedrijf dat op de werkgeversverklaring staat, heeft gewerkt. De procureur-generaal heeft in zijn conclusie gesteld dat de klacht over het opzet ontoereikend is gemotiveerd en dat de redelijke termijn is overschreden. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De zaak heeft samenhang met andere zaken, en de conclusie van de procureur-generaal is dat de opgelegde gevangenisstraf moet worden verminderd naar de gebruikelijke maatstaf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/01964

Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte

Het cassatieberoep

1. Bij arrest van 9 mei 2023 (parketnummer 23-000423-21) heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en hem wegens 2.
“De eendaadse samenloop van opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr, als ware het echt en onvervalst, en opzettelijk afleveren en voorhanden hebben van het valse geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven weken, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de teruggave gelast van de zaken vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen van 28 december 2020.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 23/01961 en 24/00336. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. A.N. Slijters, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel klaagt dat het onder 2 bewezen verklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.

De bewezenverklaring

4. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat:
“hij op 3 april 2014 te [plaats] opzettelijk heeft gebruikt en afgeleverd en voorhanden gehad een valse werkgeversverklaring van " [A] " (gedagtekend op 31 maart 2014 en voorzien van een valse (bedrijfs)naamstempel), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij, verdachte, wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, voorgenoemd geschrift heeft overgelegd bij het aangaan van een hypothecaire lening bij de ING Bank, bestemd voor de aankoop van een woning aan het [a-straat] , perceelnummer [1] , te [plaats] , bestaande die valsheid hierin dat bovengenoemd geschrift valselijk was opgemaakt en voorzien was van een valse handtekening en een valse bedrijfsnaamstempel.”

De bewijsvoering

5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 25 april 2023.
Deze verklaring houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Voor de aankoop van een woning in [plaats] heb ik in 2014 een hypotheek aangevraagd. Via een kennis ben ik bij [getuige 2] uitgekomen. Hij heeft me vervolgens in contact gebracht met de hypotheekadviseur [getuige 1] . Ik ben een keer bij [getuige 1] op kantoor geweest in [plaats] om te tekenen. Als u zegt dat bij mijn handtekening de datum 3 april 2014 staat, dan is dat de datum dat ik daar in [plaats] was en de offerte heb getekend.
Het klopt dat de in de tenlastelegging van feit 2 genoemde werkgeversverklaring vals is. Ik heb nooit bij [A] gewerkt.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 751 van 28 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (Bevindingendossier deel 9, p. 262), met als bijlagen onder meer de aangifte door de ING-bank (Bevindingendossier deel 09, p. 263 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Ik, [aangever] , ben als fraudespecialist werkzaam bij de afdeling Fraude Onderzoek & Analyse van ING Bank N.V. (voorts ING). Als zodanig ben ik bevoegd tot het doen van aangifte van strafbare feiten gepleegd tegen ING. Namens ING doe ik aangifte tegen: [verdachte] .
Op 01-04-2014 is middels intermediair [B] een NHG (Nationale Hypotheek Garantie) hypothecaire lening aangevraagd ad. € 176.280, voor [verdachte] ten behoeve van de aankoop van een woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Bij deze aanvraag zijn de volgende, voor deze aangifte relevante gegevens Ontvangen/ verkregen.

Offerte:

Datum: 01-04-2014
Leningbedrag: € 176.280,-
Jaarinkomen: € 43.690,- loondienst fulltime vast
Ondertekening: Daarnaast verklaar ik dat de door mij of namens mij aangeleverde gegevens juist zijn en dat ik geen informatie heb achtergehouden die relevant is voor de verstrekking van deze hypotheek.
Handtekening geplaatst op: 03-04-2014 te [plaats] .
Inkomensbescheiden

Werkgeversverklaring

Gegevens werkgever : [A]
Adres : [...]
Gegevens werknemer : [verdachte]
In dienst sinds : 28 juli 2008
Functie : Facility Manager Real Estate
Bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld : € 43.690,49
Naam bij ondertekening : [betrokkene 1]
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een werkgeversverklaring van [A] (Bevindingendossier deel 09, p. 280).
Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in een werkgeversverklaring van [A] .
Naam werknemer: [verdachte] .
Getekend te [plaats] d.d. 3 1-03-2014
Naam ondertekenaar: [betrokkene 1]
Het geschrift is voorzien van een handtekening en firmastempel op naam van [A] .
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 318 van 27 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde, opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (Getuigendossier deel 01, p. 71 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de door de getuige afgelegde verklaring:
A: Ik ben hier de hypotheekadviseur. Om de offerte om te zetten in een hypotheek is onder andere een legitimatiebewijs en een werkgeversverklaring nodig.
V: Wie doet de controle op de echtheid van deze documenten?
A: Dat doe ik, omdat ik die documenten origineel inzie. Dat zijn er trouwens maar twee, de werkgeversverklaring en het identiteitsbewijs. De rest hoeft de klant niet als origineel aan te leveren. Ik moet het in kleur en in een bepaalde resolutie inscannen; en daarop doen zij hun controle.
[verdachte] , waarover wij praten, is hier geweest, bij mij voor het brengen van de originele stukken en om zich te legitimeren, dus nadat de bank de offerte heeft uitgebracht. Ik heb hem maar een keer gezien.
V: In deze documenten zit onder andere een kopie van het paspoort van [verdachte] , met daarop een stempel 'origineel gezien' van uw bedrijf, en een handtekening. Wij laten u deze kopie nu zien. Kunt u zeggen van wie die handtekening is?
A: Die handtekening is van mij, die heb ik zelf gezet
V: U heeft dus het origineel van het paspoort van [verdachte] gezien. Heeft u deze van [verdachte] overhandigd gekregen?
A: Ja
V: Waar is dat gebeurd, en wanneer?
A: Hier, op de datum die er op staat. Volgens mij staat er 03-04-2014. Ik zie in mijn agenda dat hij die middag om 17.00 uur hier een afspraak met mij had.
V: Heeft u zelf het hele hypotheekadvies aan [verdachte] gedaan?
A: Ja, dat klopt.
V: Door wie zijn deze stukken aangeleverd?
A: Door mij, ik heb ze gescand en via onze directe lijn van de ING-intermediairs naar de ING gestuurd.
5. Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 114 van 3 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (Getuigendossier deel 01, p. 45 e.v.)
Dit proces- verbaal houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in de verklaring van [betrokkene 1] :
V: Klopt het dat u eigenaar bent van het bedrijf [A] ?
A: Ja. V: Bestaat er een bedrijfsstempel van [A] ?
A: Nee, die heb ik niet.
V: We laten u een door ons geanonimiseerde werkgeversverklaring zien van het bedrijf [A] . Wat kunt u zeggen over deze werkgeversverklaring?
A: Deze klopt niet, er staat alleen de H. bij mijn naam, en er staat een stempel van mijn bedrijf op dat ik dus niet heb, en een werkgeversverklaring wordt opgesteld door mijn boekhouder die er dan ook een eigen stempel op zet.
V: Herkent u het handschrift waarmee deze werkgeversverklaring is ingevuld?
A: Nee, ik ken dat niet. Het is niet van mij, en ook niet van mijn boekhouder.
V: Dus als ik het goed begrijp is deze werkgeversverklaring niet door [A] opgemaakt en is hij daarom vals. Klopt dat?
A: Ja.
V: Wat is uw relatie met [verdachte] ?
A: Die ken ik ook niet.”
6. Het hof heeft de bewezenverklaring van feit 2 als volgt nader gemotiveerd:
“De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen wetenschap had van de valse stukken en de gebruikmaking daarvan voor de aanvraag van een hypothecaire lening. De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar de verklaring van de verdachte, vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de in de tenlastelegging genoemde documenten, de werkgeversverklaring en een salarisspecificatie, vals zijn. Het hof dient te beoordelen of de verdachte deze valse stukken opzettelijk als zodanig heeft gebruikt, afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening bij de ING-bank.
Op verzoek van de verdediging is in hoger beroep op 19 april 2023 de getuige [getuige 2] door de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, gehoord. Deze getuige heeft verklaard dat hij de hypotheekfraude heeft gepleegd zonder dat de verdachte hiervan afwist. Hij heeft de valse papieren opgemaakt, te weten de salarisspecificaties, een werkgeversverklaring en bankafschriften van de ING-bank. Hoewel hij dacht dat de inkomsten uit verhuur van de verdachte voldoende waren om de gevraagde lening te verkrijgen, had hij vernomen dat de bank meer zekerheid wilde in de vorm van een werkgeversverklaring.
Het hof acht de verklaring van de getuige [getuige 2] dat hij de valse stukken buiten medeweten van de verdachte aan de tussenpersoon van de ING, [getuige 1] , heeft gegeven, ongeloofwaardig. Deze verklaring strookt niet met de omstandigheid dat de onjuiste informatie uit de valse werkgeversverklaring nadrukkelijk genoemd wordt in de door de verdachte ondertekende offerte, en deze verklaring is ook in strijd met de verklaring die de getuige [getuige 1] heeft afgelegd. [getuige 1] heeft op 27 januari 2016 verklaard dat de verdachte op 3 april 2014 bij hem op kantoor is geweest ten behoeve van de hypotheekaanvraag. De verdachte heeft zich gelegitimeerd en de originele stukken gebracht, nadat de bank de hypotheekofferte had uitgebracht. De werkgeversverklaring en het identiteitsbewijs dienen origineel te worden aangeleverd, zodat die op echtheid kunnen worden gecontroleerd, aldus [getuige 1] . Op de kopie van het identiteitsbewijs van de verdachte heeft [getuige 1] dan ook een stempel en een handtekening gezet, waaruit blijkt dat zijn controle heeft plaatsgevonden. [getuige 1] heeft verklaard dat hij de stukken vervolgens heeft ingescand en deze naar ING heeft verstuurd.
Gelet op de verklaring van [getuige 1] stelt het hof vast dat [getuige 1] in ieder geval de valse werkgeversverklaring van de verdachte heeft ontvangen. Hieruit volgt dat de verdachte in ieder geval dat valse stuk heeft aangeleverd en daarmee ook heeft gebruikt en voorhanden gehad. Daarbij heeft hij geweten van de valsheid, aangezien hij niet bij [A] in dienstbetrekking werkzaam was of was geweest. Dat de verdachte wetenschap had van het bestaan van dit valse stuk en daarvan gebruik heeft gemaakt ten behoeve van de aanvraag van de hypotheek volgt ook uit de tekst van de hypotheekofferte die door hem is ondertekend. Het inkomen dat daarin is vermeld komt immers overeen met het jaarsalaris op de valse werkgeversverklaring en niet met zijn feitelijke inkomen, dat bestond uit een Wajong-uitkering en huurpenningen.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot bewezenverklaring van het onder 2 aan de verdachte tenlastegelegde feit, maar alleen ten aanzien van de werkgeversverklaring. Ten aanzien van de valse salarisspecificatie acht het hof niet bewezen dat die door de verdachte is verstrekt en door hem is gebruikt. Op dat punt zal vrijspraak volgen.”

Een nadere omschrijving van het middel

7. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat de verdachte weliswaar van een valse werkgeversverklaring gebruik heeft gemaakt, deze heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad, maar dat uit de bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte dit
opzettelijkheeft gedaan. Het bestreden arrest kan daardoor niet in stand blijven.

De bespreking van het middel

8. Uit de bewijsvoering van het hof kan (onder meer) het volgende worden afgeleid:
i. Op 1 april 2014 is door intermediair [B] namens de verdachte een aanvraag ingediend voor een hypothecaire lening van € 176.280,- ten behoeve van de aankoop van een woning in [plaats] . Bij deze aanvraag bevindt zich een offerte waarin, naast het te lenen bedrag (€ 176.280,-), een jaarinkomen wordt vermeld van € 43.690,- op basis van een fulltime vast loondienstverband (bewijsmiddel 2).
ii. Deze offerte is op 3 april 2014 (te [plaats] ) ondertekend door de verdachte, die hierbij heeft verklaard dat de door of namens hem aangeleverde gegevens juist zijn en dat geen gegevens zijn achtergehouden die relevant zijn voor de verstrekking van de hypotheek. Bij de offerte is ook een werkgeversverklaring gevoegd van het bedrijf [A] , waarin staat dat de verdachte jaarlijks € 43.690,- aan inkomsten ontvangt (bewijsmiddel 2).
iii. De hypotheekadviseur [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte op 3 april 2014 bij hem in [plaats] op kantoor is geweest ten behoeve van de hypotheekaanvraag, dat bij een hypotheekaanvraag een werkgeversverklaring en het identiteitsbewijs origineel dienen te worden aangeleverd, zodat deze op echtheid kunnen worden gecontroleerd, dat hij ( [getuige 1] ) op de kopie van het identiteitsbewijs van de verdachte een stempel en een handtekening heeft gezet – waaruit volgens [getuige 1] blijkt dat zijn controle heeft plaatsgevonden –, en dat de verdachte deze stukken zelf heeft aangeleverd (bewijsmiddel 4). [1]
iv. De verdachte heeft bevestigd dat hij op 3 april 2014 bij hypotheekadviseur [getuige 1] in [plaats] is geweest om de hypotheekofferte te ondertekenen, en dat de werkgeversverklaring vals is, nu hij nooit bij [A] heeft gewerkt (zie wederom bewijsmiddel 2). Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat zijn feitelijke inkomen bestond uit een Wajong-uitkering en huurpenningen. [2]
9. Tegen deze achtergrond is het hof tot het oordeel gekomen dat de verdachte
opzettelijkeen valse werkgeversverklaring van [A] heeft gebruikt, heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad, bestemd voor de aankoop van een woning. Dat oordeel acht ik, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, allerminst onbegrijpelijk. Dat oordeel is bovendien toereikend gemotiveerd. Daarbij heb ik in het bijzonder in aanmerking genomen dat het hof het (door de verdediging geopperde) ‘alternatieve scenario’ dat een
ander(namelijk de in hoger beroep op verzoek van de verdediging gehoorde getuige [getuige 2] ) de valse stukken
buiten medewetenvan de verdachte aan [getuige 1] heeft gegeven, ongeloofwaardig heeft geacht en op begrijpelijke gronden heeft uiteengezet waarom dat zo is.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.

Slotsom

11. Ambtshalve merk ik op dat de behandeltermijn van twee jaren na het instellen van het cassatieberoep op 15 mei 2023 niet is gehaald. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.
12. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Getuige [getuige 1] heeft immers verklaard:
2.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 april 2023, p. 2: