ECLI:NL:PHR:2025:889

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
24 augustus 2025
Zaaknummer
24/02445
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor witwassen en deelneming aan een criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die is veroordeeld voor deelname aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven, waaronder witwassen. De verdachte is bij arrest van 20 juni 2024 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden. De zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken. De conclusie van de procureur-generaal, D.J.C. Aben, betreft de bewezenverklaring van opzet ten aanzien van het feit van witwassen. De verdachte heeft in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 26 november 2019 samen met een ander zich schuldig gemaakt aan witwassen van geldbedragen en voertuigen, waarvan de herkomst uit misdrijf afkomstig zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen direct verband kan worden gelegd tussen een specifiek misdrijf en de in de tenlastelegging genoemde bedragen en voertuigen. De verdachte heeft verklaard dat hij de voertuigen op naam heeft gezet voor een medeverdachte, maar het hof oordeelt dat de verdachte op de hoogte was van de problematische financiële situatie van deze medeverdachte. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat het hof voldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte wist dat de gelden en voertuigen uit misdrijf afkomstig waren.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/02445

Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 20 juni 2024 met parketnummer 20-001169-21 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet" en “
medeplegen van witwassen en medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken en medeplegen van schuldwitwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest conform artikel 27 lid 1 Sr.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 24/02394 ( [medeverdachte 1] ), 24/02424 ( [medeverdachte 2] ), 24/02467 ( [medeverdachte 3] ), 24/02466 ( [medeverdachte 4] ), 24/02449 ( [medeverdachte 5] ) en 24/02506 ( [medeverdachte 6] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

4. Het middel bevat klachten over de bewezenverklaring van opzet ten aanzien van feit 2 (witwassen). Het gaat in dit verband met name om het oordeel dat de verdachte wist dat de geldbedragen waarmee de auto’s zijn aangeschaft en het geldbedrag van € 21.500,- afkomstig waren uit enig misdrijf.

De bewezenverklaring en de bewijsvoering van feit 2

5. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 2 – voor zover thans relevant – bewezen verklaard dat
“hij in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 26 november 2019 te Bergen op Zoom en/of Sas van Gent en/of Almere tezamen en in vereniging met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen
immers hebben hij, verdacht en zijn mededader, voorwerpen en geldbedragen, te weten (van) onder meer

een personenauto Mercedes kenteken [kenteken 1] en/of een bedrag van 21.500 euro (ten behoeve van de aankoop van die auto) en

een personenauto Mercedes kenteken [kenteken 2]
de werkelijke aard en/of de herkomst verhuld en/of voorhanden gehad en/of omgezet en/of van die genoemde voorwerpen en geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl hij en zijn mededader wisten, dat die voorwerpen en/of geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf
(…)”.
6. Ten aanzien van feit 2 heeft het hof – voor zover relevant – het volgende overwogen:

De rechtbank heeft - met weglating en verbetering van passages waarmee het hof zich niet verenigt en met enkele toevoegingen - met betrekking tot feit 2 onder meer het volgende vastgesteld en overwogen:
“Beoordelingskader
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en de specifieke in de tenlastelegging genoemde bedragen en voertuigen. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel afkomstig uit enig misdrijf pas bewezen kan worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen dan wel gelden. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden en voertuigen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Vermoeden van witwassen
Uit de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte van 15 maart 2016 tot 19 december 2018 in de schuldsanering heeft gezeten. Binnen deze regeling werd een beperkt vastgesteld bedrag vrijgelaten voor levensonderhoud. Uit de inkomens- en vermogensgegevens over de jaren 2016 tot en met 2018 blijkt dat verdachte en zijn partner beschikten over een beperkt vermogen. Desondanks heeft verdachte vanaf augustus 2016 gebruikgemaakt van een Opel Mokka met kenteken [kenteken 3] . De auto werd op 26 november 2019 aangetroffen in de garage van verdachte en de autosleutel is aangetroffen in zijn woning. De kentekenhouder van het voertuig, [betrokkene 1] , verklaarde dat het voertuig in gebruik was bij verdachte en dat hij van hem maandelijks al dan niet contant een bedrag van € 531,00 ontving voor de lease van het voertuig. Daarnaast kreeg verdachte gedurende de schuldsanering op 7 september 2018 een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 4] op naam. Kort nadat de schuldsanering was geëindigd kreeg verdachte op 25 januari 2019 de Mercedes [kenteken 1] , met de aankoopprijs van € 21.500,00, op naam. Deze tenaamstelling duurde tot 18 maart 2019. Vanaf die datum kreeg verdachte de Mercedes met kenteken [kenteken 2] op naam. Gelet op de financiële situatie van verdachte is het opmerkelijk dat hij gedurende en kort na de schuldsanering over voldoende vermogen leek te beschikken om de aankoopbedragen dan wel leasebedragen voor alle genoemde voertuigen te kunnen voldoen. Gelet hierop bestaat een vermoeden van witwassen ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde goederen en geldbedragen.
Mercedes met kenteken [kenteken 1] en/of een bedrag van € 21.500 en de Mercedes met kenteken [kenteken 2]
Verdachte heeft verklaard dat hij tegen betaling de Mercedes met kenteken [kenteken 1] en de Mercedes met kenteken [kenteken 2] op zijn naam heeft gezet voor [medeverdachte 1] . Niet verdachte maar [medeverdachte 1] heeft het aankoopbedrag van € 21.500,00 voldaan met zijn spaargeld.
Uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien volgt dat verdachte niet de feitelijk eigenaar van de auto's was en dat de koopsom niet met zijn geld is betaald. Wel blijkt dat verdachte contact heeft gehad met de verkoper, een proefrit heeft gemaakt en bij de aankoop van de voertuigen aanwezig is geweest. Hij wist dan ook dat het aankoopbedrag contant door [medeverdachte 1] is voldaan. Hij wist ook dat de Mercedes [kenteken 2] , die een hogere waarde[toevoeging hof: bijna € 14.000]
had dan de Mercedes [kenteken 1] met gesloten beurzen is aangekocht door het inruilen van de Mercedes [kenteken 1] .
Verdachte heeft hierover verklaard dat de voertuigen niet op naam van [medeverdachte 1] konden worden gezet, omdat er[toevoeging hof: volgens [medeverdachte 1] ]
een risico bestond dat de voertuigen in beslag zouden worden genomen. De verzekeringskosten werden door [medeverdachte 1] telkens contant aan verdachte voldaan. Uit deze omstandigheden blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] nauw en bewust hebben samengewerkt bij de aanschaf van en de verdere administratie rond beide voertuigen.
Als boekhouder van [medeverdachte 1] had verdachte inzicht in de financiële situatie van [medeverdachte 1] zelf en het bedrijf van [medeverdachte 1] . Over deze boekhouding heeft [medeverdachte 1] verklaard dat die niet klopte. Een deel van de inkomsten van [medeverdachte 1] werd buiten deze boeken gehouden. Daarnaast blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij de nodige twijfels had over de inkomsten van [medeverdachte 1] . Zo wist hij niet of de horloges in de horlogehandel van [medeverdachte 1] al dan niet ‘eerlijk’ waren. Hij wist wel dat [betrokkene 2] drugsritten voor [medeverdachte 1] reed. Onder deze omstandigheden is de verklaring van verdachte dat het aankoopbedrag van € 21.500,00 spaargeld van [medeverdachte 1] betrof hoogst onwaarschijnlijk. Niet alleen was bij verdachte bekend dat [medeverdachte 1] niet over dergelijke spaargelden beschikte, hij wist ook dat de[toevoeging hof: grote contante]
gelden waarover [medeverdachte 1] wel beschikte[toevoeging hof: en waarmee deze Mercedes [kenteken 1] is aangeschaft]
naar alle waarschijnlijkheid geen legale herkomst hadden.
Hoewel de feitelijke situatie anders bleek dan uit het onderzoek naar de vermogenspositie van verdachte naar voren kwam, is het vermoeden van witwassen niet ontkracht en moet het ervoor worden gehouden dat het geldbedrag en beide voertuigen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van het geldbedrag en beide voertuigen van het merk Mercedes.
(…)”
Het hof neemt deze overwegingen van de rechtbank - voor zover geciteerd en met inachtneming van de aanpassingen/toevoegingen - over en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof in verband met het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep nog het volgende.
(…)
Met betrekking tot de twee Mercedessen overweegt het hof als volgt. Door de raadsman is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat het geld waarmee de eerste Mercedes ( [kenteken 1] ) is aangeschaft uit misdrijf afkomstig was. Verdachte wist niet anders dan dat [medeverdachte 1] het geld had verdiend met de werkzaamheden in zijn eenmanszaak [A] . Dit had [medeverdachte 1] ook in het bijzijn van verdachte tegen de verkoper gezegd. Verdachte was niet bekend met de privé financiën van [medeverdachte 1] en wist dus ook niet of/dat deze gelden geen legale herkomst hadden. Met betrekking tot de tweede Mercedes ( [kenteken 2] ) is aangevoerd dat verdachte niet wist dat deze een hogere waarde had dan de [kenteken 1] Mercedes.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat het grote contante geldbedrag waarmee de Mercedes [kenteken 1] is aangeschaft, kan worden verantwoord door reguliere handelsactiviteiten binnen het bedrijf [A] . De jaarcijfers van het bedrijf voorafgaand aan het tenlastegelegde bieden hiervoor geen enkele ondersteuning, terwijl er wel sprake is van diverse verdachte transacties en grote contante stortingen die voor een groot deel niet kunnen worden verklaard, doch in elk geval geen betrekking lijken te hebben op verkoop van horloges. Als boekhouder van [medeverdachte 1] moet verdachte op de hoogte zijn geweest van de financiële situatie van [medeverdachte 1] . Daar komt nog bij dat sprake is van een zeer ongebruikelijke en verdachte koopconstructie, waarbij de eerste Mercedes contant wordt afgerekend zonder (ondertekende) aankoopfactuur, deze auto op naam van verdachte wordt gezet en alle rekeningen (via [medeverdachte 1] ) door verdachte worden betaald, terwijl [medeverdachte 1] de feitelijke eigenaar is, deze auto nog geen twee maanden later ‘met gesloten beurzen’ wordt ingeruild voor een veel duurdere Mercedes die wederom op naam van verdachte wordt gezet. Gelet op het voorgaande, de geciteerde overwegingen van de rechtbank en de gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat het vermoeden dat de auto’s zijn gefinancierd met crimineel geld gerechtvaardigd is en dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte dit wist.

De bespreking van het middel

7. De stellers van het middel betogen dat het hof onvoldoende gemotiveerd het verweer heeft weerlegd dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het om legaal geld van de medeverdachte [medeverdachte 1] ging.
8. Dit betoog treft m.i. geen doel. Het hof heeft dat verweer uitdrukkelijk besproken en onder andere geoordeeld dat de verdachte als boekhouder bekend was met de (problematische) financiële situatie van [medeverdachte 1] en zelf twijfels had over diens inkomsten. Die motivering acht ik in het licht van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen door de verdachte is aangevoerd, toereikend.
9. De stellers van het middel voeren verder aan dat het oordeel van het hof innerlijk tegenstrijdig is, nu uit de bewijsmiddelen zou volgen dat de medeverdachte [medeverdachte 1] wél over spaargelden beschikte (en de Mercedes-auto’s dus wel met geld zijn aangekocht waarvan de herkomst legaal is).
10. Die klacht berust op een onjuiste lezing van het arrest. In de toelichting op het middel wordt gewezen op de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] [1] en een getuige [2] , zijnde de autoverkoper van de Mercedes met het kenteken [kenteken 1] , die de verdachte bij de aankoop heeft horen zeggen dat het om “
gespaard geld” (van [medeverdachte 1] ) ging. Ik merk in dit kader op dat het verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 1] , waarnaar de stellers van het middel verwijzen, geen betrekking had op spaargeld maar op diens inkomen. Het hof heeft de verklaring van [medeverdachte 1] en de mededeling van de verdachte aan de getuige (over het spaargeld) kennelijk en niet onbegrijpelijk als ongeloofwaardig terzijde geschoven, mede gelet op de financiële gegevens van de medeverdachte [medeverdachte 1] en de ongebruikelijke gang van zaken rond de transacties met de auto’s. Nu het hof gemotiveerd heeft geoordeeld dat geen sprake was van een legale herkomst van het geld en de genoemde verklaringen daaraan voor het hof niet afdoen, is van innerlijke tegenstrijdigheid geen sprake.
11. De toelichting op het middel bevat verder nog de klacht dat het hof een onbegrijpelijke gevolgtrekking zou hebben gemaakt ten aanzien van de ongebruikelijke transacties met de auto’s, met name waar het hof betekenis heeft toegekend aan het waardeverschil tussen beide Mercedessen.
12. Deze klacht slaagt evenmin. Het hof heeft zijn oordeel gegrond op een reeks samenhangende feiten en omstandigheden, waaronder de contante betaling zonder aankoopfactuur, het feit dat beide auto’s op naam van de verdachte werden gezet terwijl [medeverdachte 1] de feitelijke eigenaar was, en de korte tijd tussen beide transacties. Dat een autoverkoper zou hebben verklaard dat “
al die AMG’s een beetje dezelfde prijs hebben”, maakt het oordeel van het hof op zichzelf niet onbegrijpelijk.
13. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Slotsom

14. Het middel faalt en kan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie bewijsmiddel 12.26 waarin het verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 1] is opgenomen.
2.Zie bewijsmiddel 12.18 waarin de getuige [betrokkene 3] is gehoord. Deze getuige is de autoverkoper van de Mercedes [kenteken 1] . In deze verklaring wordt kort samengevat gezegd dat tijdens de aankoop van de Mercedes door de verdachte is gezegd dat het voertuig aangekocht werd met “