Conclusie
Nummer23/04941
Inleiding
Het middel
het hof ten onrechte ten aanzien van de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden bijzondere voorwaarde bepaald heeft dat de politie toezicht houdt op de handhaving van het locatie- en contactverbod”.
De strafoplegging
Veroordeelt de verdachte tot eengevangenisstrafvoor de duur van15 (vijftien) maanden.
op geen enkele wijze — direct of indirect — contact heeft of zoekt met [betrokkene 1] geboren pp [geboortedatum] 1980 en [betrokkene 2] geboren op [geboortedatum] 2004, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in [plaats] .
De bespreking van het middel
De politie ziet toe op de handhaving van het locatie- en contactverbod.” Indien deze passage wordt gelezen als een enkele constatering (van feitelijke aard), is zij zowel overbodig als correct. Onder het gezag van het Openbaar Ministerie zorgt de politie immers voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en levert zij in het kader van artikel 3 Politiewet 2012 een handhavingsbijdrage aan het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden, [1] waarvoor het Openbaar Ministerie krachtens artikel 6:3:14 lid 1 Sv verantwoordelijk is. Indien deze passage wordt gelezen als een bevel aan de politie, mist het weliswaar wettelijke grondslag, maar valt – bij gebrek aan nadere toelichting – niet in te zien welk belang de verdachte heeft bij cassatie op dit punt. Ook zonder dat bevel zou de politie immers, zoals gezegd, bijdragen aan de handhaving van het locatie- en contactverbod.